ECLI:NL:GHSHE:2018:2226

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
23 mei 2018
Zaaknummer
200.172.363_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van huurovereenkomst en huurkoopovereenkomst wegens dwaling in de exploitatie van een café

In deze zaak gaat het om de vernietiging van een huurovereenkomst en een huurkoopovereenkomst met betrekking tot de exploitatie van een café, genaamd Café Antiek. De appellant, [appellant sr.], heeft in hoger beroep de vernietiging van het vonnis van de kantonrechter aangevochten, waarin werd geoordeeld dat de huurovereenkomst en huurkoopovereenkomst op grond van dwaling moesten worden vernietigd. De dwaling betreft het feit dat de appellant onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt over de vergunningen die nodig zijn voor de exploitatie van het café. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde, [geïntimeerde], gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de informatie die door de appellant is verstrekt en dat deze informatie cruciaal was voor de beslissing om de huurovereenkomst aan te gaan.

De procedure omvatte getuigenverklaringen van verschillende betrokkenen, waaronder medewerkers van de gemeente en familieleden van de appellant, die bevestigden dat er problemen waren met de vergunningen en dat de appellant niet volledig heeft geïnformeerd over de staat van het gehuurde pand. Het hof heeft geconcludeerd dat de appellant zijn verplichtingen niet is nagekomen en dat de geïntimeerde recht had op vernietiging van de overeenkomsten. De grieven van de appellant in het principaal appel zijn verworpen, en de vorderingen van de geïntimeerde in reconventie zijn toegewezen, inclusief de terugbetaling van huur- en huurkooppenningen.

Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de appellant veroordeeld tot terugbetaling van de door de geïntimeerde betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 22 mei 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.172.363/01
arrest van 22 mei 2018
in de zaak van

1.[appellant] ,

2. [appellante] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten in het principaal appel,
geïntimeerden in het incidenteel appel,
verder: in mannelijk enkelvoud [appellant sr.] ,
advocaat: mr. J.G.M. Daemen te Brunssum,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
verder: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. H.J. Heynen te Venlo,
als vervolg op de tussenarresten van dit hof van 11 augustus 2015 en 14 maart 2017 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer 3446333\CV EXPL 14-10137 tussen partijen gewezen vonnis van 25 maart 2015.

9.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 14 maart 2017;
- het proces-verbaal van de enquête van 14 juni 2017;
- het proces-verbaal van de voortzetting van de enquête op 1 november 2017;
- het proces-verbaal van de contra-enquête van 31 januari 2018;
- de memorie na enquête van [geïntimeerde] van 27 februari 2018;
- de antwoordmemorie na enquête van [appellant sr.] van 27 maart 2018.
Partijen hebben arrest gevraagd.

10.De verdere beoordeling

In het principaal appel en in het incidenteel appel
10.1
Bij tussenarrest van 14 maart 2017 heeft het hof [geïntimeerde] toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst per 1 februari 2013 het gehuurde vanwege het ontbreken van een melding Activiteitenbesluit en/of vanwege de toestand van de elektrische installatie in de berging achter de beugelbaan, de installatie van de afvoerkanalen van de CV-ketels, de ventilatie van het café en van de zaal en/of vanwege de indeling van de toiletten niet voldeed aan de wettelijke vereisten voor het verkrijgen van de vergunningen die nodig zijn voor de exploitatie van een café c.a. [
bedoeld is: c.q.] horecaruimte, en dat [appellant sr.] hierover bij het aangaan van de huurovereenkomst aan [geïntimeerde] onjuiste en/of onvolledige informatie heeft verstrekt.
10.2
In verband hiermee heeft [geïntimeerde] naast zichzelf als getuigen doen horen zijn echtgenote [getuige 1] , zijn schoonzoon [getuige 2] , zijn bouwkundig adviseur [getuige 3] , de boekhouder van [appellant sr.] [getuige 4] en de ambtenaren van de gemeente Peel en Maas mevrouw [getuige 5] , [getuige 6] en [getuige 7] .
In contra-enquête heeft [appellant sr.] als getuigen doen horen zijn zoon [getuige 8] , zijn dochter [getuige 9] en installateur [getuige 10] .
10.3
De verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 6] acht het hof niet relevant voor de bewijswaardering. De verklaringen van de overige getuigen houden onder meer het volgende in:
Partijgetuige [geïntimeerde]:
Voor het begin van de huurovereenkomst heeft de familie [appellanten] mij gezegd dat alles in orde was met de vergunningen. Ik kon doordraaien op hun vergunningen. Ik heb dat toen niet bij de gemeente gecontroleerd omdat ik de zaak gewoon vertrouwde. Ik heb de familie [appellanten] niet specifiek naar bepaalde vergunningen gevraagd. Ik versta onder ‘alle vergunningen’ alles wat met het cafébedrijf te maken heeft. In april of mei 2014 heb ik een controle gehad van de gemeente. Dat was van mevrouw [getuige 5] en de heer [getuige 7] . Zij zeiden mij dat [appellant] volgens hen het pand nooit als horecagelegenheid mocht verhuren. Dat was omdat het toiletgedeelte niet klopte, omdat achterin de zaal de ventilatie niet in orde was, omdat de elektra en de brandveiligheid niet in orde waren. Ook was er geen akoestisch rapport ingeleverd. Daarom was in 2007 gevraagd en kort daarna is het pand afgebrand. Daarna heeft de gemeente er opnieuw om gevraagd, maar ook toen is er geen akoestisch rapport ingeleverd.
Getuige [getuige 3]:
U houdt mij voor het rapport van een bouwkundige opname op 12 april 2014 (productie 6 Conclusie van Antwoord). Dit rapport heb ik opgesteld en ik bevestig hierbij dat het correct is. De aanleiding voor mijn bemoeienis was de opmerking van de gemeente tegenover [geïntimeerde] dat er het een en ander niet klopte aan het café. Dit betrof met name de toiletgroep en de ventilatie. Dit waren de twee hoofdpunten; daarnaast waren er nog kleine dingen. Ik heb daarna het hele pand gecontroleerd om te zien of er dingen waren die verbeterd moesten worden met het oog op de exploitatie als café. Voor het verkrijgen van vergunningen voor horecagelegenheden zijn er twee hoofdpunten die in dit geval al niet klopten. Dat waren de toiletgroep en de ventilatie. Die kwesties geven problemen bij een vergunningaanvraag.
Er zijn in het verleden wel vergunningen verleend, met name na de brand is er een bouwvergunning afgegeven maar dat wil niet zeggen dat je dan ook een drank- en horecavergunning krijgt. Ook moet er een vergunning zijn op basis van het activiteitenbesluit. Na de herbouw van het pand in 2007 hadden die twee laatstgenoemde vergunningen moeten worden aangevraagd. De gemeente heeft daar opmerkingen over gemaakt maar het is niet opgelost.
Getuige [getuige 4]:
U houdt mij voor de e-mail van 10 december 2015 die als productie 31 bij Memorie van Antwoord is overgelegd. Die e-mail heb ik geschreven en de inhoud daarvan is juist. Dat bevestig ik hierbij. Voor zover ik weet ben ik bij twee besprekingen over de overeenkomst aanwezig geweest. De eerste bespreking was met de heer [appellant] , diens zoon, de heer [geïntimeerde] , mogelijk ook de vrouw van [appellant] en ikzelf. Het was een oriënterende bespreking. Kort daarna zijn we nog eens bij elkaar geweest om over data en dergelijke te spreken. (…) Naar mijn herinnering is er bij de bijeenkomsten waar ik bij aanwezig ben geweest niet expliciet over horecavergunningen gesproken. Er is alleen gesproken over de vergunning Sociale Hygiëne waar de dochter van [appellant] over beschikte en [geïntimeerde] niet. Ook daarom moest de dochter van [appellant] nog in dienst blijven. [geïntimeerde] wilde die vergunning zelf gaan halen. Het café was al zo lang als café geëxploiteerd dat als vanzelfsprekend was aangenomen dat de vergunningen voor exploitatie er ook waren. Voor zover ik weet heeft [appellant] hier ook niets over gezegd.
Getuige [getuige 5]:
Sinds 1 januari 2010 ben ik medewerker integrale vergunningen bij de gemeente Peel en Maas. In die hoedanigheid heb ik te maken gehad met café Antiek en de vergunning die daarvoor moesten worden verleend. Ik ben daar ook een keer geweest in 2014. Ik was daar toen met mijn collega [getuige 7] ; hij was er voor de inrichtingseisen. Wij waren er om te zien hoe de situatie ter plaatse was in verband met een vergunningaanvraag. Tijdens de procedure voor het verlenen van de vergunning bleek dat het café niet aan de inrichtingseisen voldeed, voor zover het mijn onderdeel betreft. Dat ging om de toiletten en de ventilatie. In ons systeem heb ik dat nog even nagekeken. Begin 2013 is [geïntimeerde] begonnen als exploitant. Over vergunningen van voor die tijd weet ik niet af omdat ik daarvoor geen behandelaar was.
In het dossier op de gemeente heb ik gelezen dat er nog meer kwesties waren rond de vergunningverlening. Dat betrof het Activiteitenbesluit, de handhaving, Kansspelen en de technische installaties. Als de situatie in februari 2013 net zo was als toen ik er was zou er toen geen vergunning zijn verleend.
Getuige [getuige 7]:
Sinds 2007 werk ik bij Toezicht bij de gemeente Maasbree die in 2010 is overgegaan in de gemeente Peel en Maas. Ik heb al die tijd steeds bij Toezicht gewerkt. Daarbij heb ik ook te maken gehad met café Antiek. In verband met de inrichtingscontrole voor de vergunning op grond van de Drank- en Horecawetgeving. In verband daarmee ben ik meerdere keren bij het café langs geweest, in 2008/2009 en daarna tot 2014. In beide gevallen hield het verband met de komst van een nieuwe ondernemer en de daarmee samenhangende nieuwe vergunning op grond van de Drank- en Horecawetgeving. Toen ik er kwam naar aanleiding van de komst van [geïntimeerde] als nieuwe ondernemer was de situatie wat mij betreft na een aantal aanpassingen in orde. Die aanpassingen betroffen de wc en het ventilatiegebeuren. Daaraan voorafgaand was door mij geconstateerd dat dit niet in orde was; ik heb er in april 2014 een e-mail over gestuurd. In de tijd dat ik met het café te maken had heb ik geen reden gehad om het dossier door te sturen naar Handhaving. Ik kom alleen voor de inrichting en alleen daarop heb ik gecontroleerd. Ik ben er verschillende keren geweest met collega’s waaronder mevrouw [getuige 5] die mee geweest is toen het nog niet in orde was. Ik denk dat onze controles in 2013 zijn begonnen. Het komt erop neer dat er enkele zaken niet klopten, dat die zijn verholpen en dat daarna de vergunning kon worden verleend. In februari 2013 was de situatie in het café zo dat er toen ten aanzien van de inrichting geen vergunning op grond van de Drank- en Horecawetgeving verleend kon worden. Ook in die tijd ben ik er geweest.
Getuige [getuige 8]:
Tot en met 31 januari 2013 was de exploitatie van het café van mijn zus en mijzelf. Daarna zijn wij in loondienst gekomen bij [geïntimeerde] . Het café beschikte toen over alle vergunningen. Mijn zus en ik zijn betrokken geweest bij de besprekingen tussen mijn ouders en [geïntimeerde] omdat de exploitatie, de goodwill en de huur een geheel vormden. Ik bedoel dit zo dat de exploitatie en de goodwill van mijn zus en mij waren en de verhuur van mijn ouders. Dat betreft dus verschillende zaken met verschillende partijen. Door mijn ouders is denk ik niks gezegd over vergunningen want die waren op naam van mijn zus en mij. Mijn zus en ik hebben [geïntimeerde] gezegd dat alles in orde was en dat de vergunningen persoonsgebonden zijn zodat hij ze zelf moest aanvragen. Begin 2010 hebben wij een vergunning verkregen na de melding Activiteitenbesluit. Naar ons toe is er toen een opmerking geweest over de toiletten, dat betrof een schot in het toilet. De gemeente is voor het verlenen van de vergunning komen controleren op de inrichtingseisen. Wij hoefden toen niks te veranderen en kregen de vergunning.
Getuige [getuige 9]:
Tot januari 2013 heb ik samen met mijn broer de exploitatie van het café gedaan en ben daarna in dienst geweest bij [geïntimeerde] . Tot op het moment van de overgang van de exploitatie had ik alle vergunningen die daarvoor nodig waren. Tussen mijn ouders en [geïntimeerde] is bij de overname niet over vergunningen gesproken want die waren bij mij. Ik heb [geïntimeerde] gezegd dat hij zelf vergunningen moest aanvragen. [geïntimeerde] en ik hebben samen het aanvraagformulier van de gemeente aan de bar ingevuld. Ik heb daar verder niks mee gedaan want dat was verder aan hem. Toen ik de vergunning kreeg in 2010 klopte alles. Er waren toen geen aanmerkingen van de gemeente. Bij de overgang van de exploitatie naar [geïntimeerde] speelden de kwesties die in de bewijsopdracht zijn vermeld niet, die zijn pas later aan de orde gekomen, ik denk in 2014.
Getuige [getuige 10]:
Ik ben een keer opgeroepen om een aantal klusjes te doen. In het dossier moet ook nog een factuur van mij zitten. Dat was in mei 2014. Ik ben daar geweest op verzoek van meneer [appellant sr.] senior. Ik moest een offerte uitbrengen van het aanbrengen van fonteintjes in de toiletgroep. Ik heb de opdracht gekregen en uitgevoerd. Ik heb begrepen dat de gemeente had gezegd dat er in plaats van het ene fonteintje dat er zat er twee moesten komen. Er was eerst een fonteintje voor zowel dames als heren en op last van de gemeente moesten dat er twee zijn. Ook was volgens de gemeente de ventilatie in de zaal niet in orde. Die lekte een beetje maar dat stelde niet veel voor. Ik heb er een stukje Duck tape opgeplakt en toen was het in orde. Verder hoefde ik er niks te doen.
10.4
Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 3] , [getuige 5] en [getuige 7] blijkt dat de inrichting van het gehuurde op het punt van de toiletten en de ventilatie aan het verkrijgen van de voor de exploitatie benodigde vergunningen in de weg stond. Uit de verklaring van getuige [getuige 5] blijkt dat er daarvoor ook nog andere kwesties waren geweest over de vergunningen, waaronder het ontbreken van de melding Activiteitenbesluit. Uit de verklaringen van de getuigen [geïntimeerde] , [getuige 4] , [getuige 8] en [getuige 10] blijkt dat van de kant van [appellant sr.] niet is gemeld dat er beletselen zouden kunnen zijn met betrekking tot de vereiste vergunningen. Uit hun verklaringen komt naar voren dat er ofwel niets over gezegd is ofwel dat is gezegd dat op dat punt alles in orde was. In beide gevallen betekent dit dat geen volledige/juiste informatie is verschaft. De gemeente heeft zich immers al langer met het café bemoeid in verband met (in ieder geval) de inrichting van de toiletten, de ventilatie en de melding Activiteitenbesluit. Dat de gemeente na uitvoering van de nodige aanpassingen alsnog akkoord is gegaan en die aanpassingen volgens getuige [getuige 10] weinig om het lijf hadden, doet hieraan niet af. De getuigenverklaringen van de zoon en de dochter van [appellant sr.] dat alles in orde was op het punt van de vergunningen leggen tegenover de verklaringen van de overige getuigen onvoldoende gewicht in de schaal.
10.5
De conclusie is dat [geïntimeerde] heeft bewezen dat het gehuurde vanwege het ontbreken van een melding Activiteitenbesluit, vanwege de toestand van de ventilatie van het café en van de zaal en vanwege de indeling van de toiletten niet voldeed aan de wettelijke vereisten voor het verkrijgen van de vergunningen die nodig zijn voor de exploitatie van een café c.q. horecaruimte, en dat [appellant sr.] hierover bij het aangaan van de huurovereenkomst aan [geïntimeerde] onjuiste en/of onvolledige informatie heeft verstrekt. Daarmee heeft [geïntimeerde] voldaan aan de hem verstrekte bewijsopdracht.
10.6
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat het gehuurde bij het aangaan van de huurovereenkomst geheel voldeed aan bedoelde wettelijke vereisten. Op [appellant sr.] rustte de verplichting om [geïntimeerde] daarover voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst juist en volledig te informeren en eventuele met die vereisten samenhangende beletsels voor het verkrijgen van de nodige vergunningen voor de exploitatie van het gehuurde als café c.q. horecaruimte aan hem te melden. Dat heeft [appellant sr.] nagelaten en dat rechtvaardigt het beroep van [geïntimeerde] op artikel 6:228 lid 1 sub a. en b. BW. Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat aannemelijk is dat de afwezigheid van dergelijke beletsels voor [geïntimeerde] essentieel was. [geïntimeerde] wenste immers de exploitatie van het café onmiddellijk aansluitend aan de exploitatie ervan door [zoon van appellant] voort te zetten, zoals aan [appellant sr.] bekend was.
10.7
Een en ander brengt mee dat de grieven I tot en met IV van [appellant sr.] in het principaal appel, die op deze aangelegenheid betrekking hebben, worden verworpen. Voor zover de vorderingen van [appellant sr.] in conventie, zoals in hoger beroep gewijzigd, de huurovereenkomst betreffen, zijn deze niet voor toewijzing vatbaar.
10.8
De grieven V en VI in het principaal appel en de grieven I en II in het incidenteel appel betreffen de huurkoopovereenkomst. De kantonrechter heeft geoordeeld dat met betrekking tot deze overeenkomst geen sprake is van dwaling (daarop zien de grieven van [geïntimeerde] ) en dat de overeenkomst met wederzijds goedvinden op 26 september 2014 is ontbonden (daarop zien de grieven van [appellant sr.] ).
10.9
[geïntimeerde] heeft uitvoerig betoogd dat de met [appellant sr.] gesloten huurovereenkomst en huurkoopovereenkomst en de met [zoon van appellant] gesloten koopovereenkomst inzake de naam en de goodwill van het café als samenhangende overeenkomsten moeten worden beschouwd. [appellant sr.] is hier op ingegaan en heeft de visie van [geïntimeerde] bestreden. In verband met de koopovereenkomst is deze kwestie aan de orde geweest in de procedure tussen [geïntimeerde] en [zoon van appellant] die in het tussenarrest van 14 maart 2017 onder 7.2 is vermeld. In die procedure is, eveneens op 14 maart 2017, eindarrest gewezen waarbij het betoog van [geïntimeerde] is verworpen ten aanzien van de koopovereenkomst ten opzichte van beide andere overeenkomsten vanwege, kort gezegd, het verschil in bij de overeenkomsten betrokken partijen ( [geïntimeerde] / [zoon van appellant] - [geïntimeerde] / [appellant sr.] ). Dat verschil met de daaraan verbonden consequenties speelt niet bij de twee overeenkomsten waar het in de onderhavige procedure om gaat, waarbij de contractspartijen dezelfde zijn.
10.1
Beoordeeld moet worden of beide overeenkomsten zo sterk met elkaar samenhangen dat vernietiging van de huurovereenkomst tot gevolg heeft dat de huurkoopovereenkomst ook vernietigd dient te worden. Of een dergelijke verbondenheid bestaat, moet vastgesteld worden aan de hand van de uitleg van de rechtsverhouding tussen partijen in het licht van alle relevante omstandigheden van het geval.
10.11
Naar het oordeel van het hof zijn bij deze uitleg van de rechtsverhouding de volgende omstandigheden van doorslaggevend belang.
  • De huurovereenkomst en de huurkoopovereenkomst zijn gelijktijdig tot stand gekomen.
  • De huurovereenkomst en de huurkoopovereenkomst betreffen uitsluitend de bedrijfsruimte aan de [adres] te [vestigingsplaats] , bestemd om gebruikt te worden als café c.q. horecaruimte.
  • In de bedrijfsruimte was Café Antiek gevestigd. Beide overeenkomsten zijn gesloten met het oog op de voortzetting van de exploitatie van Café Antiek.
  • Bij de huurkoopovereenkomst is de inventaris van Café Antiek verkocht, die zich in het gehuurde bevond en bestemd was om bij de voortzetting van de exploitatie in het gehuurde te blijven.
  • Eventueel gebruik van de inventaris elders is niet aan de orde geweest.
  • De betaling van de inventaris is verbonden met de duur en de maandelijkse betalingen van de huurprijs.
Deze omstandigheden brengen naar het oordeel van het hof mee dat de samenhang tussen beide overeenkomsten zodanig sterk is dat de vernietiging van de huurovereenkomst op grond van dwaling bij die overeenkomst tevens leidt tot vernietiging van de daarmee onlosmakelijk verbonden huurkoopovereenkomst, ook al heeft de dwaling op zich geen betrekking op aspecten van de huurkoopovereenkomst zelf. Dit betekent dat de vordering van [geïntimeerde] tot vernietiging van de huurkoopovereenkomst toewijsbaar is, zodat de grieven I en II in het incidenteel appel slagen. Bij deze stand van zaken heeft [appellant sr.] geen belang meer bij zijn grieven V en VI in het principaal appel, zodat deze worden verworpen.
10.12
De consequentie van de vernietiging van beide overeenkomsten voor de vorderingen van [appellant sr.] in conventie, zoals in hoger beroep gewijzigd, is als volgt. De vorderingen tot betaling van achterstallige huur- en huurkooptermijnen en van schadevergoeding wegens gemiste termijnen zijn niet toewijsbaar. Dat brengt mee dat ook de daarover gevorderde wettelijke rente en de daarmee samenhangende buitengerechtelijke incassokosten niet toewijsbaar zijn. De resterende grieven VII (wettelijke rente) en VIII (buitengerechtelijke kosten) in het principaal appel worden daarom eveneens verworpen.
10.13
De consequentie van de vernietiging van beide overeenkomsten voor de vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie is dat diens primaire vorderingen die daarop betrekking hebben, toewijsbaar zijn. Dat geldt ook voor diens vorderingen tot terugbetaling van betaalde huur- en huurkooptermijnen nu die onderdelen van de reconventionele vorderingen van [geïntimeerde] door [appellant sr.] niet afzonderlijk zijn betwist. Grief III in het incidenteel appel betreft de afwijzing van de subsidiair gevorderde ontbinding van de overeenkomsten. Nu zijn primaire vorderingen worden toegewezen, heeft [geïntimeerde] geen belang bij deze grief zodat deze wordt verworpen. Grief IV in het incidenteel appel betreft de afwijzing van de vordering tot vergoeding van de door [geïntimeerde] betaalde kosten van de bouwkundige rapportage van [getuige 3] . [geïntimeerde] baseert deze vordering op artikel 6:96 lid 2 sub BW, waarin is bepaald dat als vermogensschade mede voor vergoeding in aanmerking komen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Door [geïntimeerde] is evenwel niet toegelicht dat en waarom zijn vorderingen van [geïntimeerde] zoals deze worden toegewezen daarop betrekking hebben, zodat voor toewijzing van dit onderdeel geen grond bestaat en grief IV wordt verworpen. Grief V in het incidenteel appel, ten slotte, betreft de compensatie van de proceskosten in eerste aanleg. Deze grief slaagt aangezien [appellant sr.] in eerste aanleg zowel in conventie als in reconventie (grotendeels) in het ongelijk is gesteld zodat hij de kosten daarvan dient te dragen.
10.14
De slotsom is dat het vonnis van 25 maart 2015 wordt vernietigd, dat de vorderingen van [appellant sr.] in conventie worden afgewezen en de primaire vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie worden toegewezen (met uitzondering van de kosten van het rapport). Voor de duidelijkheid zal het hof het vonnis geheel vernietigen en het dictum opnieuw formuleren.

11.De uitspraak

Het hof:
in het principaal appel en in het incidenteel appel
vernietigt het vonnis van 25 maart 2015 en, opnieuw rechtdoende:
vernietigt de tussen partijen gesloten huurovereenkomst ter zake het pand aan de [adres] te [vestigingsplaats] en de tussen hen gesloten huurkoopovereenkomst ter zake de overname van de inventaris op grond van dwaling;
veroordeelt [appellant sr.] tot terugbetaling van de door [geïntimeerde] betaalde huurpenningen ten bedrage van € 33.500,=, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt [appellant sr.] tot terugbetaling van de door [geïntimeerde] betaalde huurkooppenningen ten bedrage van € 8.375,=, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt [appellant sr.] in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak in eerste aanleg begroot op € 452,= aan salaris gemachtigde in conventie en op € 579,= aan salaris gemachtigde in reconventie en in hoger beroep begroot op € 711,= aan griffierecht, op € 105,= aan getuigentaxen en op € 5.564,= aan salaris advocaat in het principaal appel en op € 2.782,= aan salaris advocaat in het incidenteel appel, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit arrest tot aan de voldoening en wat betreft de nakosten met € 100,= indien aanschrijving maar geen betekening plaatsvindt, dan wel met € 68,= indien betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en G.J.S. Bouwens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 mei 2018.
griffier rolraadsheer