ECLI:NL:GHSHE:2018:220

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
200.219.208_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voeging van verknochte zaken in arbeidsrechtelijke geschil tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in een incident tot voeging van twee verknochte zaken. De appellant, [appellant], heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, waarbij hij als eiser was opgetreden tegen APG Rechtenbeheer N.V., de geïntimeerde in de hoofdzaak. De appellant vorderde in eerste aanleg een verklaring voor recht dat APG aansprakelijk is voor schade die hij heeft geleden als gevolg van toerekenbaar handelen van APG in de periode van 2007 tot en met 2013, wat heeft geleid tot arbeidsongeschiktheid en verlies van inkomen. In de andere aanhangige zaak vorderde de appellant een schadevergoeding wegens kennelijk onredelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst.

Het hof heeft vastgesteld dat beide zaken verknocht zijn, omdat ze voortvloeien uit dezelfde arbeidsverhouding en er een connexiteit bestaat tussen de feiten en juridische geschilpunten. De appellant heeft verweer gevoerd tegen de incidentele vordering tot voeging, maar het hof oordeelde dat de voeging tijdig was ingesteld en dat een gezamenlijke behandeling van de zaken doelmatig is. Het hof heeft de voeging van de zaken bevolen en de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak is verwezen naar de rol van 6 maart 2018 voor memorie van antwoord aan de zijde van APG, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.219.208/01
arrest van 23 januari 2018
gewezen in het incident tot voeging ex artikel 222 Rv in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. A.A.H. Zegers te Tilburg,
tegen
APG Rechtenbeheer N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings- en kantoorplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. C.A.H. Lemmens te Heerlen,
op het bij exploot van dagvaarding van 4 juli 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 12 april 2017, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen appellant – [appellant] – als eiser en geïntimeerde – APG – als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 5349864 CV EXPL 16-8148)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie in het incident van APG;
  • de antwoordmemorie in het incident van [appellant] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
APG heeft voeging gevorderd van de onderhavige zaak met de eveneens bij het hof (onder zaaknummer 200.219.492/01) aanhangige zaak tussen APG als geïntimeerde en [appellant] als appellant.
3.2.
[appellant] heeft verweer gevoerd tegen de incidentele vordering.
3.3.
Het hof stelt voorop dat de vordering tot voeging, gelet op het bepaalde in artikel 222 lid 2 jo. 220 lid 3 jo. 353 lid 1 Rv tijdig is ingesteld.
3.4.
Ingevolge artikel 222 lid 1 jo. 353 lid 1 Rv kan, in geval voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn, de voeging daarvan worden gevorderd.
3.5.
Het hof stelt vast dat beide zaken tussen dezelfde partijen aanhangig zijn en voortvloeien uit de arbeidsverhouding die tussen beide partijen heeft bestaan. In de onderhavige zaak heeft [appellant] in eerste aanleg gevorderd voor recht te verklaren dat APG jegens [appellant] aansprakelijk is voor de door hem opgelopen en nog op te lopen schade, materieel en immaterieel, voor het verleden en de toekomst, ontstaan door het toerekenbaar handelen en/of nalaten van APG als werkgever van [appellant] in de periode 2007 tot en met 2013, zoals in de dagvaarding omschreven, met als gevolg het ontstaan en/of de verergering van de ook thans nog voortdurende arbeidsongeschiktheid en als gevolg daarvan verlies van inkomen en overige schade, met veroordeling van APG tot betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat. In de zaak met nummer 200.219.492/01 heeft [appellant] in eerste aanleg gevorderd voor recht te verklaren dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is met veroordeling van APG tot betaling van een schadevergoeding van € 247.949,72 bruto, althans een door de rechter te bepalen bedrag, en de re-integratiebonus krachtens de cao, en tot afgifte van een afschrift uit de vakantiedagenadministratie.
Weliswaar zijn in beide zaken twee aparte rechtsvragen aan de orde, het feitencomplex is grotendeels gelijk en er spelen ook enkele zelfde juridische geschilpunten zoals de vraag of APG aan zijn re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Voorts is, zoals [appellant] in zijn antwoordmemorie heeft erkend, de uitkomst van de onderhavige procedure van belang voor de procedure met nummer 200.219.492/01. Ook de kantonrechter heeft beide zaken in eerste aanleg gelijktijdig behandeld en gezamenlijk beslist.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de zaken waarvan voeging wordt gevorderd verknocht zijn. De twee zaken vertonen een zodanige connexiteit dat een gezamenlijke behandeling uit het oogpunt van doelmatigheid is geboden.
3.6.
[appellant] heeft aangevoerd dat de kantonrechter in eerste aanleg de twee aparte rechtsvragen wel erg gezamenlijk heeft behandeld en dat hij dat in hoger beroep wil vermijden. Voorts heeft hij aangevoerd dat hij in de procedure in eerste aanleg niet heeft gereageerd op de processtukken van de tweede procedure.
Het voorgaande, wat hier ook van zij, vormt voor het hof geen aanleiding tot een andere beslissing. Een voeging houdt slechts in dat beide procedures tegelijk worden behandeld en beslist. Er blijft echter sprake van twee verschillende procedures. Uitlatingen van partijen in de ene procedure gelden niet als automatisch gedaan in de andere procedure en de rechter dient in ieder van de procedures te beslissen op de grondslagen, verweren en stellingen die in die procedure zijn aangevoerd.
3.7.
[appellant] heeft tevens aangevoerd dat het zeer wel denkbaar is dat de procedure met nummer 200.219.492/01 veel langer gaat duren, omdat deze niet alleen een verklaring voor recht, maar tevens een schadeclaim omvat.
Het hof overweegt in dat kader dat het hof in een later stadium kan beslissen de zaken weer te splitsen of in beide zaken afzonderlijk te beslissen indien dat op dat moment doelmatiger is.
3.8.
Op grond van het voorgaande zal het hof de door APG gevorderde voeging bevelen. De beslissing over de proceskosten van het incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.9.
De zaak wordt naar de rol van 6 maart 2018 verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van APG. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
beveelt de voeging van de bij dit hof aanhangige zaken met nummer 200.219.208/01 en 200.219.492/01;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 6 maart 2018 voor memorie van antwoord aan de zijde van APG;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, O.G.H. Milar en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 januari 2018.
griffier rolraadsheer