ECLI:NL:GHSHE:2018:2185

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
20-000676-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen door verdachte in economische eenheid met partner, met betrekking tot vakantiefinanciering uit criminele herkomst

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, die samenwoonde met haar partner, werd beschuldigd van het medeplegen van witwassen. Het hof oordeelde dat de verdachte en haar partner gedurende de ten laste gelegde periode een economische eenheid vormden en dat de verdachte betrokken was bij de uitgaven voor vakanties die met crimineel geld waren gefinancierd. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg gedeeltelijk vrijgesproken van gewoontewitwassen, maar het hof vernietigde dit vonnis en kwam tot een andere bewezenverklaring. Het hof oordeelde dat de verdachte wist dat de gelden afkomstig waren uit misdrijf, gezien de grote contante uitgaven voor vakanties en de criminele achtergrond van haar partner. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Het hof constateerde ook dat de redelijke termijn in de appelfase was overschreden, maar verbond hieraan geen verdere consequenties.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000676-14
Uitspraak : 17 mei 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 20 februari 2014 in de strafzaak met parketnummer 01-879070-13 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adresgegevens].
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Blijkens de akte hoger beroep d.d. 5 maart 2014 heeft het openbaar ministerie onbeperkt hoger beroep ingesteld. Ook de verdachte heeft blijkens de akte hoger beroep d.d. 28 februari 2014 onbeperkt hoger beroep ingesteld.
De rechtbank heeft verdachte in eerste aanleg partieel vrijgesproken van het gewoontewitwassen ten aanzien van het onder:
-het vierde asterisk ten laste gelegde: “voertuigen (Suzuki Swift, kenteken [kenteken] en/of Mercedes, kenteken [kenteken] en/of scooter merk Piaggo)”;
-het vijfde asterisk ten laste gelegde: “huur van loft aan de [adres] te Eindhoven”;
-het zesde asterisk ten laste gelegde: “gokactiviteiten tijdens casinobezoek(en) en/of op sportwedstrijden”;
Ontvankelijkheid verdachte in het hoger beroep
Het hof zal verdachte in het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren voor zover gericht tegen voormelde (deel)vrijspraken. Artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering staat hoger beroep van de verdachte tegen deze (deel)vrijspraken niet toe.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie in het hoger beroep
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat het hoger beroep van het openbaar ministerie zich niet richt tegen voormelde deelvrijspraken.
Door deze mededeling heeft het openbaar ministerie impliciet aangegeven geen bezwaren te hebben tegen voormelde deelvrijspraken van de rechtbank. Nu het hof geen rechtens te beschermen belang aanwezig acht om tot behandeling van die deelvrijspraken over te gaan, zal het hof de advocaat-generaal in het hoger beroep voorzover gericht tegen die deelvrijspraken niet ontvankelijk verklaren.
Al hetgeen hierna wordt overwogen heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen met dien verstande dat onder de bij het eerste gedachtestreepje bewezenverklaarde geldbedragen ook wordt begrepen het geldbedrag van € 7.180,- dat achter een plint onder de koelkast in de woning van verdachte is aangetroffen.
De verdediging heeft verweren gevoerd tegen:
-de geldigheid van delen van de tenlastelegging;
-de bewezenverklaring.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 2 juli 2013 te Eindhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededaders(s) op één of meer tijdstip(pen) in genoemde periode (van):
- één of meer geldbedrag(en) en/of
- één of meer hoeveelheid/hoeveelheden geld ten behoeve van -onder meer- de aanschaf en/of de betaling(en) van:
* huishouden/levensonderhoud en/of
* consumptiegoederen en/of
* vakantiereizen en/of
* luxegoederen (onder meer een of meer horloges) en/of
* (een) verjaardagsfeest(en)
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren/was uit enig(e) misdrijven/misdrijf
en/of
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat voorwerp(en) waren/was, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk -afkomstig waren/was uit enig(e) misdrijven/misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Nietigheid tenlastelegging
Volgens de verdediging is de tenlastelegging op twee onderdelen nietig. In de eerste plaats ten aanzien van het onder het eerste gedachtestreepje opgenomen “een of meer geldbedrag(en)”, nu deze aanduiding onvoldoende concreet is. In de tweede plaats ten aanzien van de laatste na “en/of” geplaatste alinea, nu daarin het witwasobject ontbreekt.
Het hof volgt de verdediging in beide voormelde standpunten.
Ten aanzien van het onder het eerste gedachtestreepje opgenomen zinsnede “een of meer geldbedrag(en)” is het hof van oordeel dat deze omschrijving onvoldoende concreet maakt op welk(e) geldbedrag(en) de tenlastelegging het oog heeft, ook indien de tenlastelegging in samenhang met de inhoud van het dossier wordt beschouwd. Voor de verdachte is daarmee onvoldoende duidelijk waartegen zij zich moet verdedigen. Zo bevat bijvoorbeeld het ‘proces-verbaal witwassen [nummer]’ een kopje ‘voorhanden hebben van geldbedragen,’ maar ‘het geldbedrag achter de plint’ komt daar niet aan de orde terwijl in dit proces-verbaal wel diverse bedragen en betalingen worden besproken voor bijvoorbeeld vakanties of de huur van het loft, die onder het tweede gedachtestreepje expliciet ten laste zijn gelegd. De tenlastelegging voldoet derhalve wat betreft het eerste gedachtestreepje niet aan de eisen van art. 261 Sv en is voor dat onderdeel dan ook nietig.
Ten aanzien van de laatste, na de “en/of” geplaatste alinea is het hof van oordeel dat deze alinea de tenlastelegging onleesbaar c.q. onduidelijk maakt. Uit de tenlastelegging volgt niet hoe deze alinea gelezen dient te worden ten opzichte van de daarvoor opgenomen – kort gezegd – witwasobjecten. Daarmee voldoet dit deel van de tenlastelegging evenmin aan de vereisten neergelegd in artikel 261 Wetboek van Strafvordering en is ook dit onderdeel van de tenlastelegging nietig.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 2 juli 2013 te Eindhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander op meer tijdstippen in genoemde periode geld ten behoeve van de betaling van vakantiereizen heeft omgezet, terwijl zij en haar mededader wisten dat dat voorwerp -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.

A.

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Volgens de verdediging heeft verdachte gedurende haar relatie met [partner] langdurig van hem apart gewoond en haar eigen financiën gevoerd met financiële ondersteuning van haar ouders. Verdachte hoefde niet haar handje op te houden bij [partner], aldus de verdediging. Volgens de verdediging zou het best kunnen zijn dat [partner] wel eens wat voor verdachte heeft betaald en andersom verdachte voor [partner], maar verdachte heeft geen enkele betrokkenheid gehad bij de ten laste gelegde transacties zelf en van medeplegen is geen sprake. Bovendien gaat het hier om transacties waarvan niet kan worden vastgesteld dat deze geheel zijn betaald met geld van criminele herkomst. En als dat wel het geval zou zijn geweest, dan heeft [verdachte] geen wetenschap gehad van de criminele herkomst van die gelden.
De verdediging heeft derhalve de criminele herkomst van de gelden, de wetenschap van [verdachte] daaromtrent en het ten laste gelegde medeplegen betwist.

B.

Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen [1] .
In de belastingaangiften over de jaren 2009 tot en met 2012 heeft verdachte aangegeven dat zij vanaf 1 oktober 2009 en de kalenderjaren daarna het gehele jaar samenwoonde en ook over het gehele jaar als fiscale partner aangemerkt wilde worden van [partner] (financieel dossier, blz. 102 e.v.).
Verdachte heeft ter terechtzitting bij de rechtbank op 6 februari 2014 verklaard dat zij met [partner] in de periode van 1 januari 2007 tot en met 2 juli 2013 een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd.
Uit politiesystemen is gebleken dat op 2 november 2010 bij een fouillering onder [partner] een contant bedrag van € 8.190,- is aangetroffen. Op 30 juni 2012 is gezien dat [partner] op straat een pak geld van ca twee centimeter dik aan zijn vriendin gaf (het hof gaat er vanuit dat dit verdachte was nu zij in deze periode de partner van [partner] was; zie ook Map A, blz. 31). Op 14 oktober 2012 werd na fouillering bij [partner] een contant bedrag aangetroffen van
€ 8.190,-. Op 6 april 2013 deed verdachte aangifte van diefstal van haar portemonnee waarin onder ander een bedrag van € 4.000,- aan contanten zou hebben gezeten (Financieel dossier, blz. 5).
Op 6 juli 2012 werd aan [partner] namens de Belgische autoriteiten een vonnis betekend in verband met een uitgesproken straf van vier jaren als dader/mededader voor het vervaardigen, bezit van en/of de handel in cannabis (map A, blz. 4).
Verdachte heeft verklaard dat deze veroordeling van vóór haar relatie met [partner] was, maar dat zij wel wist dat [partner] deze straf in België moest uitzitten (Financieel dossier, blz. 901).
Ter terechtzitting in hoger beroep op 3 mei 2018 heeft verdachte verklaard dat zij wist dat [partner] vanwege rechterlijke beslissingen niet binnen Europa mocht reizen.
Bij het uitgevoerde financiële onderzoek is gebleken dat [partner] in 2007 arbeidsinkomsten heeft gehad en dat daarvoor per bank aan hem is overgemaakt een bedrag van € 21.398,-. (Financieel dossier, blz. 33).
Uit bankafschriften blijkt ten aanzien van verdachte dat aan haar over 2007 arbeidsinkomsten zijn overgemaakt voor een bedrag van € 952,- (Financieel dossier, blz. 34).
Van de door verdachte en [partner] gestelde inkomsten uit freelance werkzaamheden zijn geen (kassa)bonnen, facturen en kwitanties voorhanden (Financieel dossier, blz. 35).
Bij de politie heeft [partner] zich over zijn werkzaamheden en inkomsten daaruit beroepen op zijn zwijgrecht. Bij de rechter-commissaris op 5 juli 2013 heeft [partner] verklaard dat dit inkomsten uit werkzaamheden uit de bouw zouden zijn.
Verdachte heeft verklaard dat zij sinds 2006 als zelfstandige kapperswerkzaamheden verricht, dat dit niet veel omvat en dat zij per maand nog geen duizend euro heeft verdiend, dat zij daarvan geen betere schatting kan maken en dat dit geld is opgegaan aan huishoudelijke uitgaven (Persoonsdossier [verdachte] blz. 80). Omtrent de werkzaamheden van [partner] en de inkomsten daaruit heeft verdachte zich op haar zwijgrecht beroepen.
Ter terechtzitting in hoger beroep op 3 mei 2018 heeft verdachte niet veel specifieker verklaard. Zij heeft aangegeven dat [partner] geld kan hebben verdiend uit een café of met kluswerkzaamheden, maar meer kan zij daarover niet verklaren.
De vader van verdachte heeft zich tijdens een verhoor van zijn dochter in haar woning aan de verbalisanten laten ontvallen “We weten toch allemaal dat [naam] (hof: [partner]) niet werkt” (Vervolgdossier, blz. 1443).
Uit een kasopstelling volgt dat [partner] en verdachte in de periode 1 januari 2007 tot en met 2 juli 2013 aanzienlijk meer contant hebben uitgegeven dan zij (verklaarbaar) aan contante gelden voorhanden hebben gehad (Financieel dossier, blz. 32).
Meer specifiek blijken uit de betreffende kasopstelling de navolgende contante ontvangsten en uitgaven.
Aan contante ontvangsten na casinobezoek is een bedrag verkregen van € 68.150,- (Financieel dossier, blz. 35 en blz. 222 e.v).
Als ontvangsten zijn eveneens opgenomen contante opnamen van de bankrekeningen van verdachte en [partner]. In de periode van 16 maart 2007 tot en met 11 mei 2010 is van de rekening van [partner] een contant bedrag opgenomen van € 15.650,- (Financieel dossier, blz. 237 e.v.).
In de periode van 1 januari 2007 tot en met 5 maart 2013 is een contant bedrag van
€ 26.500,- van de rekening van verdachte opgenomen (Financieel dossier, blz. 258).
In de periode van 5 maart 2013 tot en met 7 juni 2013 is van de rekening van verdachte een contant bedrag van € 2.500,- opgenomen (Financieel dossier, blz. 261).
In totaal is derhalve door [partner] en verdachte een contant bedrag opgenomen van € 44.650.
Tevens is in de woning van verdachte en/of [partner] een contant bedrag van € 7.180,- aangetroffen (Financieel dossier, blz. 36 en blz. 266).
Verdachte en [partner] hebben derhalve over de onderzoeksperiode een bedrag van in totaal (€ 44.650,- + € 7.180,- =)
€51.830,-aan contante gelden beschikbaar gehad.
Aan contante uitgaven blijkt uit het dossier van contante kasstortingen op rekening van [partner] ten bedrage van € 85.055,- en € 5.800 (Financieel dossier, blz. 237 en 240) en op de rekening van verdachte van € 13.572,32 en € 2.596,22 (Financieel dossier, blz. 258 en 261). Derhalve in totaal een bedrag van € 107.023,54.
Verder blijkt van contante uitgaven voor casinobezoek (€ 131.310), kosten levensonderhoud (€ 57.278), reizen (€ 33.808), diversen (€ 10.424,-), Peuter Plaza (€ 1.340) en lichttoren (€ 55.100,-). In totaal derhalve € 289.260,-
In verband met de contante uitgaven voor reizen zijn in het dossier de navolgende facturen van het reisbureau opgenomen welke allen zijn gesteld op naam van verdachte en die telkens als reizigers vermelden verdachte en [partner] (Financieel dossier, blz. 298 e.v.):
- voor een 11-daagse vliegreis voor vier personen naar Spanje met vertrek 30 juli 2010, totale reissom € 3.548,53 welke in twee delen op 25 juni 2010 en 5 juli 2010
contantis voldaan;
- voor een 10-daagse vliegreis, voor vier personen naar Aruba met vertrek 29 juli 2012, totale reissom € 8.747,- welk in twee delen op 13 juli 2012 en 20 juli 2012
contantis voldaan;
- voor een 8-daagse vliegreis, voor vier personen naar Dubai met vertrek 9 februari 2013, totale reissom: € 7.305,64 welke met een
contantebetaling op 27 december 2012 is voldaan;
- voor een nieuwe boeking nadat de deelnemers op de betreffende reisdag van voormelde vliegreis hun vlucht hadden gemist werd er direct een nieuwe boeking voor een nieuwe vlucht gemaakt, waarvoor een extra reissom van € 3.120,84 in rekening werd gebracht, welke met een
contantebetaling op 11 februari 2013 is voldaan;
- voor een 9-daagse vliegreis voor vier personen naar Mexico met vertrek 1 mei 2013, waarvoor op 17 november 2012 een bedrag van € 2.000,- en op 14 maart 2013 een bedrag van € 3.461,-, derhalve in totaal: € 5.461,-
contantis voldaan;
-voor een 9-daagse vliegreis voor vier personen naar de Dominicaanse Republiek met vertrek op 7 juli 2013, welke met een contante betaling van € 5.625,- op 25 juni 2013 is voldaan.
Op de facturen wordt voorts telkens het telefoonnummer [telefoonnummer] vermeld, welk nummer aan verdachte toebehoort (Financieel dossier, blz. 23).
Omtrent de betaling van deze vliegreizen heeft verdachte zich bij de politie op haar zwijgrecht beroepen (persoonsdossier [verdachte], blz. 85). Later heeft zij verklaard dat de reis naar Mexico door haar ouders is betaald. Dit wordt door getuige [getuige] in haar verhoor bij de RHC bevestigd. Ten aanzien van de overige vakanties heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat deze niet door haar maar door [partner] zijn voldaan.
De onderbouwde totale contante uitgaven van verdachte en [partner] hebben bedragen:
€ 396.283,54.

Oordeel van het hof

C.

Ten aanzien van het uit enig misdrijf afkomstig zijn
Het hof leidt uit hetgeen hiervoor onder B is opgenomen af dat verdachte en [partner] gedurende de gehele ten laste gelegde periode een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd en een economische eenheid hebben gevormd. In dat opzicht hecht het hof geloof aan hetgeen daaromtrent in de aangiften inkomstenbelasting door verdachte en [partner] is aangegeven.
De voor het eerst in hoger beroep betrokken stelling dat verdachte en [partner] gedurende hun relatie langdurig apart van elkaar hebben gewoond en verdachte geheel financieel onafhankelijk van [partner] en alleen met financiële hulp van haar ouders heeft geleefd, is onvoldoende onderbouwd en vindt zijn weerlegging in de hiervoor bedoelde aangiften inkomstenbelasting.
Het hof betrekt bij dit oordeel dat verdachte noch bij de politie en evenmin ter terechtzitting in eerste aanleg in die zin heeft verklaard, wat afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van haar verklaring. Het hof wil wel aannemen dat verdachte en [partner] voor kortere tijd en meermalen niet bij elkaar hebben gewoond, maar niet is gebleken dat daardoor de economische eenheid tussen hen beiden verbroken is geweest.
In het verband van deze economische eenheid zijn de in de tenlastelegging opgenomen uitgaven gedaan.
Het hof leidt uit hetgeen hiervoor onder B is opgenomen voorts af dat [partner] meerdere malen met grote geldbedragen op zak is aangehouden en in België strafrechtelijk is veroordeeld.
Verder is gezien dat verdachte een dik pakket contant geld op straat van [partner] in ontvangst heeft genomen en voorts heeft zij aangifte gedaan van diefstal van haar portemonnee met daarin naar eigen zeggen een groot geldbedrag.
Zelfs indien uitgegaan zou worden van de stelling van verdachte dat zij af en toe financieel werd ondersteund door haar ouders, dat de contante stortingen op haar rekening afkomstig waren van werkzaamheden van haar moeder en dat haar moeder ook de reis naar Mexico zou hebben betaald, dan nog blijkt uit de in het dossier opgenomen kasopstelling dat [partner] en verdachte in de ten laste gelegde periode veel meer contant hebben uitgegeven dan op basis van de beschikbare contante gelden mogelijk is geweest.
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het geen geloof hecht aan de in de aangiften inkomstenbelasting door [partner] aangegeven (contante) inkomsten uit freelancewerkzaamheden. Hetgeen in die aangiften is opgenomen is op geen enkele wijze onderbouwd zoals bijvoorbeeld door administratieve bescheiden.
Gelet op vorenstaande vaststellingen is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de in de tenlastelegging omschreven uitgaven voor vakanties door [verdachte] contant zijn voldaan met geld afkomstig uit enig misdrijf .
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat daarvoor niet noodzakelijk is dat komt vast te staan dat deze uitgaven geheel met crimineel geld zijn betaald.
Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen.

D.

Ten aanzien van de wetenschap van het van misdrijf afkomstig zijn
Uit hetgeen hiervoor onder B is opgenomen volgt de betrokkenheid van verdachte bij de uitgaven voor de vakantiereizen. Zij heeft de reizen geboekt en zij heeft de reizen samen met [partner] en anderen ondernomen. Ook heeft zij een deel van de betaalde kosten retour ontvangen op haar rekening na (gedeeltelijke) annulering van een van de reizen.
De geboekte reizen zijn volgens verdachte allemaal door [partner] voldaan. Uit de op haar naam gestelde facturen met daarop haar telefoonnummer blijkt ook dat deze contant zijn betaald. Het ging daarbij telkens om forse bedragen (€33.808), die normaliter per bank worden voldaan en die betaald zijn in een relatief korte periode van nog geen drie jaar.
Over de wijze waarop [partner] aan deze gelden is gekomen heeft verdachte geen concreet antwoord kunnen geven (zij verklaart slechts dat hij geld kan hebben verdiend uit een café of met kluswerkzaamheden), terwijl dit toch voor de hand ligt nu van haar - als lid van de economische eenheid met [partner] - mag worden verwacht dat zij weet wat de dagelijkse werkzaamheden van [partner] zijn. Zeker nu uit de vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat zij jarenlang een relatie hebben gehad. Uit de opmerking van de vader van verdachte bij haar verhoor volgt dat verdachte wist dat [partner] zijn inkomsten in ieder geval niet uit werk verkreeg.
Nu het niet anders kan zijn dat verdachte wetenschap had van de criminele achtergrond van [partner] heeft zij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het geld waarmee deze reizen werden betaald van enig misdrijf afkomstig was.
Het hof volgt de verdediging niet in de verder niet nader onderbouwde stelling dat verdachte weliswaar op de reisfacturen staat, maar dat dit niet uitsluit dat een ander die reizen heeft geboekt. Voor deze stelling is geen enkele steun in het dossier voorhanden.

E.

Ten aanzien van het medeplegen

Uit hetgeen hiervoor onder D. ten aanzien van de reizen is opgemerkt leidt het hof af dat verdachte in een bewuste en nauwe samenwerking met [partner] geld heeft omgezet in vakantiereizen, zodat medeplegen van witwassen is bewezen. Er was immers sprake van een economische eenheid en de reizen zijn door haar geboekt, haar naam en telefoonnummer staat op de facturen en zij heeft de reizen samen met [partner] ondernomen. Tevens heeft zij het retour ontvangen geldbedrag na een (gedeeltelijke) annulering op haar rekening gestort gekregen.
Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen.

F.

Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging en acht, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.

G.

Vrijspraak
Het hof zal verdachte vrijspreken van de overige ten laste gelegde omzettingen.
Het hof heeft daarbij het oog op de navolgende omzettingen:
-huishouden/levensonderhoud:
Deze uitgaven zijn in het dossier vastgesteld aan de hand van de NIBUD-normen (Financieel dossier, blz. 271 e.v.). Niet blijkt wat deze uitgaven in concreto zijn geweest, wat de betrokkenheid van verdachte daarbij is geweest en waaruit zou moeten worden afgeleid dat zij wetenschap moet hebben gehad van de criminele herkomst van deze uitgaven.
-luxe goederen:
Uit het dossier blijkt enkel van het aantreffen van een duur horloge in de woning van verdachte en [partner] (Beslagdossier, blz. 108 e.v.). Verdachte heeft verklaard dat zij dit horloge heeft gekocht voor een paar honderd euro. Die verklaring acht het hof niet onaannemelijk en derhalve kan niet worden bewezen dat het horloge is betaald met geld dat van misdrijf afkomstig was.
-verjaardagsfeesten:
Uit het dossier (Map B, blz. 784) blijkt enkel dat verdachte heeft gebeld voor de reservering van een kinderfeestje. Meer omvat het dossier niet. Dit is onvoldoende om betrokkenheid of wetenschap in welke vorm dan ook aan te nemen voor wat betreft de criminele oorsprong van de uitgaven.
Gelet op het vorenstaande zal het hof - anders dan de rechtbank – de verdachte vrijspreken van het witwassen van deze uitgaven.
Het hof zal verdachte ook vrijspreken van het gewoonte maken van witwassen nu het enkele omzetten van geld in vakantiereizen, hoewel meerdere malen gepleegd, daartoe onvoldoende is.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft verdachte voor het medeplegen van gewoontewitwassen veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft zich achter dit oordeel geschaard.
Het hof heeft verdachte vrijgesproken van betrokkenheid bij een groot aantal ten laste gelegde omzettingshandelingen en van het gewoontewitwassen.
Mede gelet daarop en op de ouderdom van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waarvan ter terechtzitting is gebleken, is het hof van oordeel dat in beginsel kan worden volstaan met een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis.
Ambtshalve heeft het hof geconstateerd dat de redelijke termijn in de appelfase is overschreden. Het hof stelt de aanvang van de appelfase op 28 februari 2014, zijnde de datum waarop de gevolmachtigd raadsman hoger beroep heeft ingesteld. Het einde van deze fase wordt door het hof gesteld op 17 mei 2018, zijnde de datum van dit arrest. Daarmee is de redelijke termijn die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld, met ruim twee jaren overschreden.
Het hof volstaat met de enkele constatering van voormelde overschrijding en zal daaraan geen verdere consequenties verbinden, nu de overschrijding verklaarbaar is door het op verzoek van de verdediging horen van de nodige getuigen in het hoger beroep.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte en het openbaar ministerie niet ontvankelijk in het hoger beroep voorzover gericht tegen de (deel)vrijspraken door de rechtbank van het gewoontewitwassen ten aanzien van het onder:
-het vierde asterisk ten laste gelegde: “voertuigen (Suzuki Swift, kenteken [kenteken] en/of Mercedes, kenteken [kenteken] en/of scooter merk Piaggo)”;
-het vijfde asterisk ten laste gelegde: “huur van loft aan de [adres] te Eindhoven”;
-het zesde asterisk ten laste gelegde: “gokactiviteiten tijdens casinobezoek(en) en/of op sportwedstrijden;
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de inleidende dagvaarding partieel nietig ten aanzien van:
- het onder het eerste gedachtenstreepje ten laste gelegde “een of meer geldbedrag(en) en/of”;
en
- de na de laatste “en/of” ten laste gelegde alinea inhoudende: “de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat voorwerp(en) waren/was, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk -afkomstig waren/was uit enig(e) misdrijven/misdrijf.”
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. P.M. Frielink, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. N. van der Laan, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 17 mei 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. N. van der Laan is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie, Opsporing Infra, Team Zuid-West 2, proces-verbaalnummer: [aanduiding], bestaande uit een voorgeleidingsmap (map A), blz. 01 t/m 485, een voorgeleidingsdossier (map B), blz. 486 t/m 904, een raadkamerdossier, blz. 905 t/m 1231, een vervolgdossier, blz. 1232 t/m 1431 en een vervolgdossier, blz. 1432 t/m 1443. Daarbij zijn gevoegd: een BOB-dossier, een beslagdossier, twee persoonsdossiers en een financieel dossier, welke apart is genummerd: blz. 1 t/m 424. De dossiers bevatten een verzameling op ambtseed dan wel op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen.