ECLI:NL:GHSHE:2018:2184

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 mei 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
20-003610-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing van voorlopige hechtenis in hoger beroep met betrekking tot verkrachting en doodslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 mei 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, die in hoger beroep was tegen een eerdere veroordeling door de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was vrijgesproken van doodslag, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor verkrachting. De verdediging verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen met ingang van de fictieve datum van voorwaardelijke invrijheidstelling, die op 20 mei 2018 was vastgesteld. Het hof overwoog dat er geen wettelijke verplichting bestond om de voorlopige hechtenis op te heffen op basis van de fictieve VI-datum, aangezien het onderzoek ter terechtzitting al was aangevangen. Het hof concludeerde dat de voorlopige hechtenis moest voortduren en wees het verzoek af. De zaak werd aangehouden tot een pro forma zitting op 5 juni 2018, met verdere inhoudelijke behandelingen gepland voor augustus 2018.

Uitspraak

Verkort proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 15 en 18 mei 2018.
Tegenwoordig:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. P.J. Hödl en mr. J.J.M. Gielen-Winkster, raadsheren,
mr. G.T. Sta en mr. H.A.A. Vrijhoeven, advocaten-generaal,
mr. N. van der Velden, griffier.
De voorzitter doet op 15 mei 2018 de zaak tegen de na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
thans verblijvende in Huis van Bewaring [PI] .
Als raadslieden van verdachte zijn mede ter terechtzitting aanwezig mr. J.A.W. Knoester en mr. Y.H.G van der Hut, advocaten te 's-Gravenhage.
De voorzitter vermaant verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt verdachte mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De voorzitter stelt, aan de hand van de mededeling van de deurwaarder, vast dat ter terechtzitting is verschenen de benadeelde partij [benadeelde 1] , bijgestaan door mr. M.M.P.M. Lousberg, advocaat te Amsterdam. Tevens zijn aanwezig [vertegenwoordiger van Slachtofferhulp Nederland] , Casemanager Slachtofferhulp Nederland, en een familierechercheur.
Voorts is verschenen de benadeelde partij [benadeelde 4] , met zijn partner. Zijn advocaat mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven, is niet verschenen.
De benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 3] zijn niet verschenen.
De voorzitter deelt mede dat, zoals de advocaat-generaal, de raadslieden en de verdachte, alsmede de benadeelde partijen tevoren bekend was, de zaak niet inhoudelijk zal worden behandeld, maar dat deze zitting een regiezitting betreft waarop de voorlopige hechtenis van de verdachte zal worden besproken.
Het hof hervat het onderzoek van de zaak in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 13 maart 2018.
De voorzitter deelt mede dat (sinds de vorige zitting) na te noemen stukken aan het dossier zijn toegevoegd:
 het proces-verbaal van de terechtzitting van dit hof d.d. 13 maart 2018;
 een Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende de verdachte d.d. 21 maart 2018;
 een e-mailbericht van de advocaat-generaal mr. Sta d.d. 10 april 2018;
 een e-mailbericht van mr. Knoester d.d. 12 april 2018, met als bijlagen de wettelijke aantekeningen d.d. 9 mei 2008 en het behandelplan d.d. 10 juni 2008 betreffende de verdachte;
 een e-mailbericht van mr. Knoester d.d. 23 april 2018 inhoudende een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Desgevraagd delen mr. Knoester en mr. Sta mede dat er geen opmerkingen zijn over het proces-verbaal van de vorige zitting.
De voorzitter houdt de korte inhoud voor van het e-mailbericht van de advocaat-generaal mr. Sta d.d. 10 april 2018, alsmede van het e-mailbericht van mr. Knoester d.d. 23 april 2018.
(
opmerking griffier: al hetgeen zich vanaf dit moment heeft voorgedaan is niet in dit verkort proces-verbaal opgenomen en zal later worden uitgewerkt)
Het onderzoek wordt vervolgens, onder aanzegging van de verdachte en de raadslieden van de verdachte, de aanwezige benadeelde partijen en mr. Lousberg, onderbroken tot de terechtzitting van dit hof van 18 mei 2018 te 09.00 uur, voor het mededelen van de beslissing op het door de verdediging ter terechtzitting gedane verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
De verdachte doet afstand van zijn recht om op de nadere terechtzitting aanwezig te zijn. De raadslieden merken op dat zij niet zullen verschijnen.
Op verzoek van mr. Knoester zal de griffier het proces-verbaal houdende de beslissing van het hof naar hem per e-mail toesturen.
Op 18 mei 2018 te 09.00 uur wordt de op 15 mei 2018 onderbroken terechtzitting hervat.
Tegenwoordig zijn:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. P.J. Hödl en mr. J.J.M. Gielen-Winkster, raadsheren,
mr. W.P.A. Korver en mr. H.A.A. Vrijhoeven, advocaten-generaal,
mr. N. van der Velden, griffier.
De verdachte genaamd:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
thans verblijvende in het Huis van Bewaring [PI]
is niet verschenen.
De voorzitter deelt mede dat de verdachte op 15 mei 2018 afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
De raadslieden van verdachte, mr. J.A.W. Knoester en mr. Y.H.G. van der Hut, advocaten te ’s-Gravenhage, zijn –zoals aangekondigd– evenmin ter terechtzitting verschenen.
De voorzitter stelt, aan de hand van de mededeling van de deurwaarder, vast dat de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] , noch hun raadslieden (mr. R.A. Korver c.q. mr. P.J.A. van de Laar) zijn verschenen. Wel aanwezig is [vertegenwoordiger van Slachtofferhulp Nederland] van Slachtofferhulp Nederland.
De voorzitter deelt als beslissing van het hof het volgende mede.
A.
Ter terechtzitting van 15 mei 2018 is namens de verdachte verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen met ingang van de fictieve V.I. datum, zijnde 20 mei 2018. Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen de advocaten-generaal hebben aangevoerd en van hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd.
B.
Het hof overweegt het volgende.
1) Bij vonnis van 21 november 2016 heeft de rechtbank Oost-Brabant in onderhavige strafzaak de verdachte vrijgesproken van de hem onder 2 ten laste gelegde doodslag op [slachtoffer] en verdachte veroordeeld ter zake van de verkrachting van [slachtoffer] (feit 1) tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, met aftrek van voorarrest. Tevens is de opheffing bevolen van het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de datum van het vonnis.
2) De officier van justitie heeft in eerste aanleg gerekwireerd tot bewezenverklaring van zowel de ten laste gelegde verkrachting als de ten laste gelegde doodslag en heeft ter zake die feiten een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 14 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
3) Zowel de verdachte als de officier van justitie zijn in hoger beroep gegaan tegen voornoemd vonnis. Naar het oordeel van de verdediging dient vernietiging van het vonnis te volgen en dient verdachte integraal vrijgesproken te worden. Het appel van de officier van justitie is ingesteld ter zake beide ten laste gelegde feiten, alsmede ter zake de opgelegde straf. Het openbaar ministerie staat een veroordeling voor wegens beide feiten met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar, zoals gerekwireerd in eerste aanleg.
4) Op 5 januari 2017 heeft het hof op vordering van de advocaat-generaal d.d. 21 december 2016 de geldigheidsduur van het bevel tot gevangenhouding van verdachte voor een termijn van honderdtwintig dagen verlengd op grond van art. 66, tweede lid Wetboek van Strafvordering. Verdachte bevindt zich thans in de onderhavige zaak in voorlopige hechtenis.
5) Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is aangevangen bij regiezitting van 17 en 31 maart 2017 en heeft vervolgens steeds voor regie dan wel pro forma gestaan op de terechtzittingen van 30 mei 2017, 21 juli 2017, 13 oktober 2017, 12 en 20 december 2017 en laatstelijk 13 maart 2018. De inhoudelijke behandeling van de zaak is inmiddels in overleg met alle partijen bepaald op 28, 29, 30 en 31 augustus 2018.
6) De fictieve datum waarop de verdachte voorwaardelijk in vrijheid zou worden gesteld, als de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 5 jaar, met aftrek van voorarrest, onherroepelijk zou zijn, is blijkens de geautomatiseerde systemen waarin de voorlopige hechtenis is geregistreerd, vastgesteld op 20 mei 2018 (verder: de VI-datum).
C.
Met het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis ex art. 75, lid 1, Sv, juncto art. 69 Wetboek van Strafvordering (verder Sv), stelt de raadsman zich op het standpunt dat – kort en zakelijk weergegeven – op grond van de wettekst van art. 75 Sv en de wetsgeschiedenis het vonnis in eerste aanleg leidend dient te zijn, hetgeen betekent dat rekening moet worden gehouden met de fictieve VI-datum en dat de voorlopige hechtenis met ingang van 20 mei 2018 door het hof moet worden opgeheven. De omstandigheid dat het vonnis nog niet onherroepelijk is doet daar niet aan af, aldus de raadsman. In dat verband heeft de raadsman gewezen op art. 75, lid 4, Sv, naar welk artikel wordt verwezen in de wetsgeschiedenis behorend bij de artikelen rondom de voorwaardelijke invrijheidstelling, welke volgens de raadsman ook gelden voor de voorlopige hechtenis.
Voorts heeft de raadsman meer in het bijzonder gewezen op het bepaalde van art. 75, lid 6, Sv waaruit volgens de raadsman volgt dat rekening dient te worden gehouden met de (fictieve) VI-datum ter beoordeling van het moment waarop de voorlopige hechtenis moet worden opgeheven.
D.
Het hof overweegt met betrekking tot de door de raadsman aangehaalde artikelen als volgt.
De regeling rondom de voorwaardelijke invrijheidstelling (art. 15 e.v. Wetboek van Strafrecht) geldt blijkens de tekst van de wet alleen in geval van onherroepelijke veroordelingen. Weliswaar wordt in de wetsgeschiedenis verwezen naar het bepaalde van art. 75 lid 4 Sv, maar deze situatie doet zich hier niet voor, aangezien de zaak ter terechtzitting van 17 en 31 maart 2017 in hoger beroep is aangevangen. De regeling in art. 75 lid 4 Sv, waarmee wordt beoogd te voorkomen dat de voorlopige hechtenis langer voortduurt dan de in eerste aanleg opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of maatregel, verliest immers haar werking zodra het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is aangevangen. De voorlopige hechtenis tijdens de berechting in hoger beroep blijft vervolgens doorlopen, tenzij het hof uitdrukkelijk anders beslist.
Artikel 66, lid 2 Sv, dat in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is verklaard, houdt onder meer in dat wanneer het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen, het bevel (tot verlenging van de) gevangenhouding van kracht blijft totdat zestig dagen na de dag van de einduitspraak zijn verstreken. Het door de verdediging aangehaalde art. 75 lid 6 Sv ziet vervolgens op de opheffing van de voorlopige hechtenis bij einduitspraak in hoger beroep. Dit artikellid is thans ook niet aan de orde.
E.
Alles overziende overweegt het hof dat, nu het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, uit de tekst van de wet, noch uit de wetsgeschiedenis noch uit de bepalingen met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling een verplichting valt te destilleren tot opheffing van de voorlopige hechtenis met ingang van de datum waarop, ware verdachte onherroepelijk veroordeeld, de datum van voorwaardelijke invrijheidstelling is bereikt. Het hof ziet daarin derhalve geen aanleiding thans over te gaan tot opheffing van de voorlopige hechtenis. Onder verwijzing naar het laatstelijk afgegeven bevel tot verlenging van de gevangenhouding en in het bijzonder ook gelet op hetgeen hiervoor onder B.1. t/m B.5. is overwogen met betrekking tot de stand van de procedure, en ook overigens ziet het hof thans geen aanleiding om over te gaan tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Het verzoek wordt afgewezen.
F.
Het hof zal de zaak aanhouden tot de terechtzitting van 5 juni 2018, welke zitting slechts een pro formakarakter heeft en waarop geen inhoudelijke behandeling zal plaatsvinden.
De inhoudelijke behandeling is reeds in overleg met partijen vastgesteld en wel op:
- dinsdag 28 augustus 2018 vanaf 09.00 uur,
- woensdag 29 augustus 2018 vanaf 09.00 uur,
- donderdag 30 augustus 2018 vanaf 09.00 uur en
- vrijdag 31 augustus 2018 vanaf 09.00 uur.
schorsthet onderzoek tot de terechtzitting van het hof van 5 juni 2018 te 12.25 uur (tot 12.30 uur);
bepaaltdat genoemde zitting een pro formazitting betreft, waarop geen inhoudelijke behandeling van de zaak zal plaatsvinden en dat het onderzoek op die terechtzitting andermaal zal worden geschorst tot de zitting waarop de inhoudelijke behandeling van de zaak een aanvang zal nemen, te weten 28 augustus 2018 te 9.00 uur.
Deze schorsing duurt langer dan een maand na 5 juni 2018 om de klemmende reden dat de zittingscapaciteit van het hof hervatting van het onderzoek binnen een maand na 5 juni 2018 niet toelaat, maar in geen geval langer dan drie maanden na 5 juni 2018;

beveeltde oproeping van verdachte tegen de dag en het tijdstip van de hierboven genoemde terechtzitting van 5 juni 2018, met mededeling aan verdachte dat de zitting een pro formazitting betreft, waarop geen inhoudelijke behandeling van de zaak zal plaatsvinden;

beveelttevens de oproeping van verdachte tegen de dag en het tijdstip van de eerder genoemde terechtzittingen waarop de inhoudelijke behandeling zal plaatsvinden, te weten:
28 augustus 2018 te 09.00,
29 augustus 2018 te 09.00 uur,
30 augustus 2018 te 09.00 uur en
31 augustus 2018 te 09.00 uur;

beveeltde kennisgeving aan de raadslieden van de verdachte tegen de dag en het tijdstip van de hierboven genoemde terechtzitting van 5 juni 2018 te 12.25 uur (tot 12.30 uur), alsmede tegen de dag en het tijdstip van de terechtzittingen van 28 augustus 2018 te 09.00 uur, 29 augustus 2018 te 09.00 uur, 30 augustus 2018 te 09.00 uur en 31 augustus 2018 te 09.00 uur;

beveeltde kennisgeving van de dag en het tijdstip van de hierboven genoemde terechtzitting van 5 juni 2018, alsmede tegen de dag en het tijdstip van de terechtzittingen 28 augustus 2018 te 09.00 uur, 29 augustus 2018 te 09.00 uur, 30 augustus 2018 te 09.00 uur en 31 augustus 2018 te 09.00 uur aan de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] , met mededeling aan de benadeelde partijen dat de terechtzitting van 5 juni 2018 een pro formazitting betreft, waarop geen inhoudelijke behandeling van de zaak zal plaatsvinden;

beveeltde kennisgeving van de dag en het tijdstip van de hierboven genoemde terechtzitting van 5 juni 2018, alsmede tegen de dag en het tijdstip van de terechtzittingen 28 augustus 2018 te 09.00 uur, 29 augustus 2018 te 09.00 uur, 30 augustus 2018 te 09.00 uur en 31 augustus 2018 te 09.00 uur aan de advocaten van de benadeelde partijen, te weten mr. R.A. Korver, advocaat te Amsterdam, en mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven.
Waarvan is opgemaakt dit verkort proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.