ECLI:NL:GHSHE:2018:2182

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
200.232.546_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van voogdij over minderjarige in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de benoeming van een voogd over een minderjarige, [minderjarige], die is geboren uit een verbroken relatie tussen de moeder en [de man]. De moeder is zelf nog minderjarig en staat onder toezicht van de stichting Jeugdbescherming Brabant (GI). De grootmoeder van [minderjarige] heeft in eerste aanleg verzocht om de voogdij over [minderjarige] te verkrijgen, terwijl de GI heeft verzocht om als voogd te worden benoemd. De rechtbank heeft de GI benoemd tot voogd, wat de grootmoeder in hoger beroep aanvecht.

Tijdens de mondelinge behandeling is de grootmoeder bijgestaan door haar advocaat, mr. C.M.M. Mikkers. De raad voor de Kinderbescherming en de GI hebben hun standpunten toegelicht. De grootmoeder betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de moeder in een afhankelijke positie verkeert en dat de GI geen toegevoegde waarde heeft. De raad en de GI zijn van mening dat de benoeming van de GI in het belang van [minderjarige] is, omdat de moeder meer stappen moet zetten om zelfstandig voor [minderjarige] te kunnen zorgen.

Het hof overweegt dat de benoeming van een voogd in het belang van de minderjarige moet zijn. Gezien de omstandigheden van de moeder, die nog niet in staat is om zelfstandig voor [minderjarige] te zorgen, en de noodzaak voor haar om zich verder te ontwikkelen, concludeert het hof dat de GI als voogd moet worden benoemd. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de grootmoeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 17 mei 2018
Zaaknummer : 200.232.546/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/324222 + C/01/326112
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de grootmoeder,
advocaat: mr. C.M.M. Mikkers,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
- stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 november 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 januari 2018, heeft de grootmoeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat de grootmoeder wordt belast met de voogdij over de nader te noemen minderjarige [minderjarige] .
2.2.
Namens de GI is een verweerschrift ingediend, ingekomen op 5 april 2018.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 april 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de grootmoeder, bijgestaan door mr. Mikkers;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de moeder.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 5 oktober 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en [de man] is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
3.2.
De moeder van [minderjarige] is geboren op [geboortedatum] 2000 en derhalve thans nog minderjarig. De moeder staat onder toezicht van de GI.
[minderjarige] woont met zijn moeder bij de grootmoeder en de heer [de grootvader] , hierna te noemen: de grootvader.
3.3.
In eerste aanleg heeft de grootmoeder bij verzoekschrift verzocht te bepalen dat zij wordt belast met de voogdij over [minderjarige] ; tevens heeft de raad bij verzoekschrift verzocht de GI als voogd te benoemen over [minderjarige] . De twee zaken zijn door de rechtbank gezamenlijk behandeld. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep van belang - beide verzoeken beoordeeld en de GI benoemd tot voogd over [minderjarige] .
3.4.
De grootmoeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De grootmoeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de moeder in een afhankelijke positie verkeert. De moeder en de grootmoeder hebben hard aan zichzelf gewerkt en grote stappen gezet. Hun verstandhouding is goed en de verschillende rollen binnen het gezin zijn duidelijk afgebakend. De draaglast van de grootmoeder is niet te groot. De GI als voogd van [minderjarige] heeft geen toegevoegde waarde.
3.6.
De raad voert ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
De raad voorziet het risico dat de positie van de moeder ten opzichte van [minderjarige] en ten opzichte van de grootmoeder meer onder druk komt te staan als de grootmoeder met de voogdij over [minderjarige] wordt belast. De moeder zal meer stappen moeten zetten om, als zij meerderjarig wordt, de zorg voor [minderjarige] zelfstandig aan te kunnen. Met de GI en niet de grootmoeder als voogd, heeft de moeder meer kansen om haar leven en het moederschap vorm te geven.
3.7.
De GI voert ter zitting – kort samengevat – het volgende aan.
Er zijn niet zozeer zorgen over de draaglast van de grootmoeder; de zorgen liggen bij de moeder die nog meer stappen zal moeten zetten dan dat zij nu reeds heeft gedaan om als zij meerderjarig is de zorg en opvoeding van [minderjarige] zelf aan te kunnen. Zij zal met name los moeten komen van haar moeder, althans onafhankelijk moeten worden en haar dagbesteding vorm moeten geven en zij zal, als zij eenmaal dagbesteding heeft, moeten leren om dit te combineren met de zorg en opvoeding van [minderjarige] . Als de voogdij bij de GI ligt, kan de moeder die stappen meer in vrijheid nemen en is zij eerder klaar om alleen met het gezag over [minderjarige] te worden belast.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:295 van het Burgerlijk Wetboek (BW) benoemt de rechter een voogd over alle minderjarigen, die niet onder ouderlijk gezag staan en in wier voogdij niet op wettige wijze is voorzien. Nu de moeder minderjarig is, is zij op grond van artikel 1:246 BW onbevoegd om het gezag over [minderjarige] uit te oefenen.
3.7.2.
Het hof stelt voorop dat voor de vraag wie als voogd over [minderjarige] moet worden benoemd beslissend is welke benoeming het meest in het belang van [minderjarige] is. Daarbij betrekt het hof in zijn oordeel dat de grootmoeder als persoon voldoende geschikt kan worden geacht om met de voogdij over [minderjarige] te worden belast.
Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat de moeder de afgelopen tijd stappen heeft gezet in haar persoonlijke ontwikkeling. Zo kan zij de dagelijkse zorg voor [minderjarige] , zoals het naar bed brengen, het eten geven, met hem spelen, etc. goed aan.
De moeder gaat sinds 2014 niet naar school. Zij komt niet in aanmerking voor een staatsexamen zodat er thans van uit moet worden gegaan dat zij - in ieder geval voorlopig - geen opleiding zal afronden. Zij staat open voor het verkrijgen van werk, maar tot nu toe is dat niet van de grond gekomen. Zij heeft derhalve nog altijd geen enkele dagbesteding.
De moeder zal zich naar het oordeel van het hof méér moeten ontwikkelen om in de toekomst niet alleen de zorg maar ook de opvoeding van [minderjarige] op zich te kunnen nemen. Daaronder wordt mede verstaan het zelfstandig kunnen vergaren van enig inkomen en het zelfstandig kunnen organiseren van enige mate van zekerheid en stabiliteit in haar leven en dat van [minderjarige] . Om deze stappen op relatief korte termijn te kunnen zetten (de moeder wordt immers op [geboortedatum] 2018 meerderjarig) ziet het hof, net als de raad en de GI, een meerwaarde in een benoeming van de GI tot voogd van [minderjarige] . Immers, in de situatie dat de GI met de voogdij is belast, staat de relatie tussen de grootmoeder en de moeder zo min mogelijk onder druk. De moeder kan in die situatie samen met de GI en onafhankelijk van de grootmoeder leren de verantwoordelijkheid van het moederschap zelfstandig nader vorm te geven. Anders dan de grootmoeder betoogt, heeft het uitoefenen van de voogdij door de GI dan ook wel degelijk toegevoegde waarde. Weliswaar geeft de grootmoeder op dit moment op een goede manier invulling aan de ondersteuning van de moeder bij de verzorging van [minderjarige] , ter zitting is echter ook gebleken dat er tot op heden geen gezagsbeslissingen over [minderjarige] aan de orde zijn geweest. In het geval er in de nabije toekomst wél een gezagsbeslissing zal moeten worden genomen en de verantwoordelijkheid van die beslissing bij de grootmoeder ligt, bestaat er een reëel risico dat dit de positie van de moeder verzwakt en de verhouding tussen de grootmoeder en de moeder verstoort. Dit is anders in het geval de GI als onafhankelijke en professionele partij deze beslissing, al dan niet in samenwerking met de moeder, neemt. Het hof is dan ook van oordeel dat het belang van [minderjarige] bij een moeder die zo spoedig mogelijk klaar is om de ouderlijke verantwoordelijkheden te kunnen nemen, met zich brengt dat de voogdij over [minderjarige] thans door de GI wordt uitgeoefend.
3.7.3.
Het voorgaande brengt met zich dat het hof de beschikking van de rechtbank zal bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 november 2017;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en H.M.A.W. Erven en is op 17 mei 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.