ECLI:NL:GHSHE:2018:2181

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
200.232.437_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C.C. Berends, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 1 november 2017 aangevochten, waarin haar gezag over het kind was beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als voogd was benoemd. De rechtbank had geoordeeld dat het gezag van de moeder beëindigd moest worden omdat het kind ernstig in zijn ontwikkeling werd bedreigd en de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 april 2018 heeft het hof de moeder niet gehoord, maar wel de vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling. De moeder had in haar beroepschrift aangevoerd dat zij in staat was om voor haar kind te zorgen en dat de beslissing tot gezagsbeëindiging te snel was genomen. De Raad en de Gecertificeerde Instelling hebben echter betoogd dat de moeder, gezien haar verstandelijke beperking en de onveilige leefsituatie, niet in staat was om de zorg voor het kind op zich te nemen.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het ook heeft opgemerkt dat de opvoedmogelijkheden van de moeder onvoldoende zijn en dat er geen ondersteunend netwerk is. De beslissing is genomen in het belang van het kind, dat een veilige en stabiele omgeving nodig heeft.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 17 mei 2018
Zaaknummer : 200.232.437/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/238701/FA RK 17-2935
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C. Berends,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te [vestigingsplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 1 november 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 januari 2018, heeft de moeder, zo begrijpt het hof, verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek van de raad om het gezag van de moeder te beëindigen af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 april 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Berends;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de pleegmoeder, bij het hof nader bekend, die door het hof als informant is gehoord.
2.3.1.
De moeder is niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 26 september 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] (België) [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 16 mei 2017 is de voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken over de toen nog ongeboren [minderjarige] . Bij beschikking van 19 mei 2017 is een (spoed)machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend voor de duur van twee weken. Bij beschikking van 23 mei 2017 is een machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, tot 16 augustus 2017. Bij beschikking van 14 augustus 2017 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing verlengd tot 16 februari 2018.
[minderjarige] is op 12 juli 2017 van een crisispleeggezin in een perspectief-biedend pleeggezin geplaatst.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 1 november 2017 heeft de rechtbank het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI benoemd tot voogd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan. Aan het wettelijke criterium voor een gezagsbeëindiging is niet voldaan.
De moeder is wel degelijk in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] - binnen een zekere tijd - te dragen. De moeder moet de kans krijgen om dit te laten zien. Er is te snel besloten tot een gezagsbeëindiging. Het verstandelijk vermogen van de moeder is weliswaar beperkt, maar de moeder staat open voor ondersteuning en begeleiding. Zij heeft het recht om een gezin te stichten.
3.6.
De raad heeft ter zitting, kort samengevat, het volgende aangevoerd. De moeder heeft een IQ van 47 en haar persoonlijkheid is zwak. Er zijn zorgen op het gebied van huisvesting en schulden en over de partnerrelatie. Bovendien heeft de moeder geen ondersteunend netwerk. De moeder is zeer kwetsbaar en beïnvloedbaar en dat maakt haar een gevaar voor [minderjarige] . Zij is niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Wel is de moeder lief en leerbaar op praktische vaardigheden.
3.7.
De GI heeft ter zitting, kort samengevat, het volgende aangevoerd. De moeder neemt verkeerde besluiten onder druk van de vader. Zo is zij vlak voor de geboorte van [minderjarige] zonder toestemming van de arts vertrokken uit het ziekenhuis en daarmee heeft zij [minderjarige] in een onveilige situatie gebracht. Verder is de bezoekregeling met de moeder op dit moment stopgezet vanwege de dreiging van een ontvoering van [minderjarige] door de vader naar het buitenland.
3.8.
De pleegmoeder heeft ter zitting, kort samengevat, naar voren gebracht dat het goed gaat met [minderjarige] in het pleeggezin. [minderjarige] loopt motorisch gezien wat achter, maar zij gaat met kleine stapjes vooruit met fysiotherapie.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en na eigen weging en beoordeling tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige] bij de moeder zodanig zou opgroeien dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn.
Het hof voegt daar nog aan toe dat de aanvaardbare termijn voor zeer jonge kinderen zoals [minderjarige] om duidelijkheid te scheppen over het opvoedperspectief kort is. Het hof is van oordeel dat het uitgesloten is dat [minderjarige] bij de moeder kan opgroeien. De opvoedmogelijkheden van de moeder zijn daartoe, gelet op haar verstandelijke beperking en haar (daarmee gepaard gaande) afhankelijkheid, beïnvloedbaarheid en kwetsbaarheid, onvoldoende. Bovendien is de leefsituatie bij de moeder onveilig vanwege agressie van de vader jegens de moeder. Daar komt nog bij dat de moeder geen ondersteunend netwerk heeft. Oma moederszijde, bij wie de moeder nu weer inwoont, heeft ook een verstandelijke beperking en oma zal op korte termijn haar woning moeten verlaten.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 1 november 2017;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.A.R.M. van Leuven en P.M.M. Mostermans en is op 17 mei 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.