ECLI:NL:GHSHE:2018:218

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
200.206.445_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake creditcardovereenkomst en wilsgebreken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de bewindvoerder van [betrokkene] tegen [geïntimeerde], die een vordering heeft ingesteld op basis van een creditcardovereenkomst. De vordering betreft een bedrag van € 7.288,79, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, maar de bewindvoerder is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft de procedure in hoger beroep voortgezet en heeft partijen opgeroepen voor een comparitie van partijen om nadere informatie te verkrijgen over de onder bewind gestelde goederen van [betrokkene] en de gang van zaken bij het aanvragen van de creditcard. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en heeft de bewindvoerder verzocht om relevante documenten aan te leveren. De uitspraak is gedaan op 23 januari 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.206.445/01
arrest van 23 januari 2018
in de zaak van
[de bewindvoerder] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als: de bewindvoerder en [betrokkene] ,
advocaat: mr. A. Smeekes te Tilburg,
tegen
[de vennootschap] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als: [geïntimeerde],
advocaat: mr. E.H.J. Slager te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 september 2016 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg van 30 maart 2016 en 6 juli 2016, gewezen tussen de bewindvoerder als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak/rolnr. 4612669 CV EXPL 15-9120)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met één productie.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
3.2.
In de inleidende dagvaarding van 2 oktober 2015 heeft [geïntimeerde] de veroordeling gevorderd van de bewindvoerder, uitvoerbaar bij voorraad:
- om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 7.288,79, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 5.492,51 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening en
- om de creditcard aan [geïntimeerde] af te geven.
3.3.
[geïntimeerde] heeft daartoe gesteld dat tussen haar en [betrokkene] een creditcard overeenkomst bestaat, dat in het kader hiervan aan [betrokkene] een creditcard in bruikleen is verstrekt, dat [betrokkene] gehouden was de met de creditcard gedane opnames/bestedingen maandelijks volledig aan [geïntimeerde] te voldoen, maar dat [betrokkene] ondanks gezonden overzichten, aanmaningen en ingebrekestelling het opeisbare saldo van € 5.492,51 niet heeft voldaan. Verder heeft [geïntimeerde] gesteld dat zij recht heeft op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten ad € 768,05, welke kosten zij heeft gemaakt om betaling te krijgen, alsmede op de contractueel gemaximeerde boete van € 1.000,-- omdat [betrokkene] niet heeft voldaan aan de sommatie om de creditcard in te leveren en op de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2015.
3.4.
De bewindvoerder heeft in eerste aanleg in persoon verweer gevoerd.
3.5.
Bij tussenvonnis van 30 maart 2016 heeft de kantonrechter het verweer van de bewindvoerder verworpen en [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld stukken over te leggen waaruit blijkt dat de Wet op het consumentenkrediet niet van toepassing is op de onderhavige vordering. [geïntimeerde] heeft vervolgens een akte genomen, waarna de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] heeft toegewezen, echter met uitzondering van de gevorderde nakosten.
3.6.
De bewindvoerder is tijdig in hoger beroep gekomen. Zij heeft 13 grieven aangevoerd waarmee het geschil in volle omvang ter beoordeling aan het hof wordt voorgelegd. Alvorens de grieven te behandelen, wenst het hof nader te worden geïnformeerd over het volgende.
3.7.
In het bestreden vonnis van 30 maart 2016 heeft de kantonrechter onder 2 sub a overwogen:
Bij beschikking van de kantonrechter (datum is onbekend) zijn alle aan [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) toebehorende goederen onder bewind gesteld met benoeming van [de bewindvoerder] tot de bewindvoerder van [betrokkene] .
Het hof wil weten op welke datum de (toekomstige) goederen van [betrokkene] onder bewind zijn gesteld en [de bewindvoerder] tot de bewindvoerder van [betrokkene] is benoemd. De bewindvoerder zal daarom in de gelegenheid worden gesteld de door de kantonrechter bedoelde beschikking in het geding te brengen.
3.8.
Verder wenst het hof nadere informatie van [geïntimeerde] over de feitelijke gang van zaken bij het aanvragen van de creditcard in de bankshop van [bank] .
3.9.
Het hof ziet in het voorgaande aanleiding om een comparitie van partijen te gelasten. Het doel is om informatie te verkrijgen op de hiervoor genoemde punten. Voorts kan de comparitie worden benut om een minnelijke regeling te beproeven.
3.10.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat partijen – de curator in persoon en [geïntimeerde] deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is – vergezeld van hun advocaten, zullen verschijnen voor mr. J.I.M.W. Bartelds als raadsheer-commissaris,
die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te
's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum, met de hiervoor onder rechtsoverweging 3.7 t/m 3.9 vermelde doeleinden;
verwijst de zaak naar de rol van 6 februari 2018 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en hun advocaten in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van de comparitie zal vaststellen;
verzoekt de bewindvoerder een kopieën van de hiervoor onder 3.7 bedoelde beschikking uiterlijk twee weken voor de comparitie te doen toekomen aan de wederpartij en aan de raadsheer-commissaris;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.I.M.W. Bartelds, E.A.M. van Oorschot en B.E.L.J.C. Verbunt en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 januari 2018.
griffier rolraadsheer