ECLI:NL:GHSHE:2018:2176

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
200.235.350_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van het einde van de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van een schone lei wegens toerekenbare tekortkomingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had eerder op 6 maart 2018 geoordeeld dat de appellante toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De appellante had verzocht om vernietiging van dit vonnis en om verlenging van de schuldsaneringsregeling, maar het hof oordeelde dat de tekortkomingen van de appellante niet buiten beschouwing konden blijven. Het hof stelde vast dat de appellante niet aan haar informatieplicht had voldaan en dat er een aanzienlijke boedelachterstand was ontstaan. Ondanks de erkenning van de appellante dat haar schuldsaneringsregeling niet vlekkeloos was verlopen, oordeelde het hof dat er geen aanleiding was om de schuldsaneringsregeling te verlengen of om een schone lei toe te kennen. Het hof bekrachtigde daarmee het vonnis van de rechtbank en beëindigde de schuldsaneringsregeling zonder schone lei.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 17 mei 2018
Zaaknummer : 200.235.350/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/15/127 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. S.M. Diekstra te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 6 maart 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 maart 2018, heeft [appellante] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog te bepalen dat het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling - zonder schone lei - wordt afgewezen, althans de schuldsaneringsregeling te verlengen voor zover nodig om de geconstateerde tekortkomingen te kunnen compenseren.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 april 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Diekstra,
- mevrouw [bewindvoerder 2] , waarnemend voor mevrouw [bewindvoerder 1] , hierna te noemen: de
bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 14 juni 2017 en 1 maart 2018;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 13 april 2018;
- de brief van de advocaat van [appellante] d.d. 24 april 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 2 maart 2015 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.3. De saniet is op de hoogte van de regels zoals die gelden in de schuldsaneringsregeling. De saniet heeft namelijk bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling een formulier met de regels daarvan ondertekend. Thans blijkt echter dat, ondanks een waarschuwingsbrief van 31 maart 2016 en een verhoor bij de rechter-commissaris van 14 juni 2017, kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de informatie- en sollicitatieplicht, niet althans onvoldoende zijn nagekomen. Van de saniet wordt, gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Faillissementswet, verwacht dat niet alleen alle inlichtingen worden verschaft die door de bewindvoerder of rechter-commissaris worden gevraagd, maar ook die inlichtingen waarvan de saniet weet of behoort te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Deze spontane inlichtingenplicht is niet (in voldoende mate) nagekomen. Daarnaast is er een verwijtbare boedelachterstand van tenminste ongeveer
€ 5.000,00.
2.4.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de saniet toerekenbaar tekort is geschoten in het voldoen aan de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling en wel zodanig dat die tekortkomingen niet buiten beschouwing kunnen blijven. De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal dan ook zonder de zogenaamde schone lei worden beëindigd. De stelling van saniet dat zij wegens persoonlijke familieomstandigheden niet in voldoende mate heeft kunnen voldoen aan de verplichtingen doet aan het voorgaande niet af nu zij de bewindvoerder niet over die omstandigheden heeft geïnformeerd en uit de stukken blijkt dat het verloop van de schuldsanering daarvoor ook niet geheel vlekkeloos is geweest. De aangeboden kansen middels een waarschuwingsbrief en een verhoor bij de rechter-commissaris om de schuldsaneringsregeling een goede wending te geven heeft zij niet benut.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Ten onrechte heeft de rechtbank vastgesteld dat het niet in voldoende mate voldoen aan de inlichtingenplicht, voor zover dat vastgesteld kan worden, een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling rechtvaardigt. Het vonnis maakt niet duidelijk wat de exacte aard en omvang van de gestelde tekortkoming is voor wat betreft de inspannings- en sollicitatieplicht. [appellante] stelt in ieder geval dat voor zover er al sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de inlichtingenplicht, deze niet (volledig) verwijtbaar is, althans onvoldoende is om een beëindiging zonder de toekenning van de schone lei te rechtvaardigen. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte vastgesteld dat het niet in voldoende mate voldoen aan de inspannings- en sollicitatieplicht, voor zover dat vastgesteld kan worden, een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van verzoekster rechtvaardigt. Het vonnis maakt wederom niet duidelijk wat de exacte aard en omvang van de gestelde tekortkoming is voor wat betreft de inspannings- en sollicitatieplicht. [appellante] stelt in ieder geval dat - voor zover er al sprake is van een toerekenbare tekortkoming - deze geen beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei rechtvaardigt. Tot slot heeft de rechtbank ten onrechte vastgesteld dat het ontstaan van de boedelachterstand een beëindiging van de schuldsaneringsregeling rechtvaardigt zonder de toekenning van een schone lei. Er zou een boedelachterstand zijn ontstaan. Voor zover de gestelde achterstand in de afdracht aan de boedel juist blijkt te zijn, zal [appellante] deze zo spoedig mogelijk trachten in te lopen. Zij zal hiertoe een voorstel doen middels een betalingsplan. Gelet op de gestelde achterstand in de afdracht aan de boedel verzoekt [appellante] de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen zodat zij de mogelijkheid heeft achterstand in de lopen.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] erkent dat haar schuldsaneringsregeling verre van vlekkeloos is verlopen. Zij erkent dat zij de (spontane) informatieplicht niet immer naar behoren is nagekomen en dat zij, verwijtbaar, een aanzienlijke boedelachterstand heeft laten ontstaan. Daarbij benadrukt [appellante] dat zij, hoewel zij op de momenten dat zij in het kader van haar schuldsaneringsregeling maar 18 uur per week hoefde te werken, met enige regelmaat wel fulltime heeft gewerkt. [appellante] wil, als het medisch oordeel met betrekking tot haar fysieke belastbaarheid gunstig uitvalt, dan ook zo snel mogelijk fulltime gaan werken om zo, gedurende een daartoe maximaal verlengde schuldsaneringsregeling, haar boedelachterstand geheel in te lopen. [appellante] geeft aan niet te weten hoe hoog die boedelachterstand op dit moment exact is, maar houdt rekening met een extra maandelijkse afdracht van circa € 200,00. Tot slot erkent [appellante] dat zij, hoewel zij op de hoogte was van de almaar oplopende boedelachterstand, gelden heeft besteedt aan luxe zaken als kapper- en schoonheidssalonbezoek en uit eten gaan. Ook heeft zij haar dochter enige tijd financieel ondersteund.
3.7.
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De bewindvoerder heeft een schatting van de actuele hoogte van de boedelachterstand moeten maken omdat [appellante] haar nog geen bankafschriften over het jaar 2018 heeft toegezonden. Deze geschatte achterstand bedraagt € 8.224,08 en zou, in geval van een maximale verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling dus maandelijks een extra afdracht van € 342,67 betekenen. Er is gedurende de gehele looptijd van de schuldsaneringsregeling ook maar een bedrag van slechts € 524,00 ontvangen. De bewindvoerder ziet niet in hoe [appellante] deze achterstand in zal kunnen gaan lopen, uit de wel overgelegde bankafschriften blijkt immers dat [appellante] per week een inkomen heeft van
€ 316,00, omgerekend € 607,00 per maand. Daar komt bij dat [appellante] ook speculeert op een gunstige medisch oordeel en op het feit dat zij direct daarna ook een fulltime arbeidsbetrekking zal weten te verwerven. Een hoger inkomen betekent daarnaast ook gewoon een hogere reguliere boedelafdracht, de extra afdracht zal dan ook vanuit het vtlb moeten worden gedaan. Dat [appellante] als mantelzorgster bij haar ouders is gaan inwonen en aldaar geen kostgeld betaalt heeft eveneens tot gevolg dat de reguliere boedelafdracht, vanwege de afwezigheid van woonlasten, hoger wordt en levert als zodanig voor [appellante] geen financieel gewin op. Bovendien is het volgens de bewindvoerder maar de vraag of [appellante] , naast de zorg voor haar ouders, ook wel fulltime zal gaan kunnen en blijven werken.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.8.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatieplicht niet immer naar behoren is nagekomen. Zo heeft [appellante] over het jaar 2018 nog geen enkel bankafschrift aan haar bewindvoerder doen toekomen. Daarmee is de bewindvoerder (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op haar rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw).
Het hof gaat hierbij voorbij aan de stelling van [appellante] , zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep geuit, dat zij de bankafschriften tot en met maart 2018 kort voor voornoemde zitting aan de bewindvoerder per email zou hebben toegezonden nu [appellante] hiervan geen enkel (schriftelijk) bewijs heeft weten te produceren en zelfs als zij zulks wel zou hebben gedaan deze bankafschriften in ieder geval veel te laat zouden zijn verzonden. Daarnaast heeft [appellante] de bewindvoerder ook niet immer (tijdig) geïnformeerd met betrekking tot allerlei persoonlijke omstandigheden waarvan zij thans stelt dat deze de nakoming van de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen hebben bemoeilijkt. Van een saniet wordt, gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Fw, immers verwacht dat niet alleen alle inlichtingen worden verschaft die door de bewindvoerder of rechter-commissaris worden gevraagd, maar ook die inlichtingen waarvan de saniet weet of behoort te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.8.3.
Daarbij komt dat [appellante] een verwijtbare boedelachterstand van, naar beste schatting van de bewindvoerder, ruim € 8.000,00 heeft laten ontstaan. Het hof rekent [appellante] het ontstaan van deze boedelachterstand, gelet op het karakter van het uitgave- en bestedingspatroon van [appellante] gedurende het verloop van de schuldsaneringsregeling, zwaar aan. Verder overweegt het hof dat ook niet valt in te zien hoe [appellante] , gelet op de hoogte van het daartoe aan te wenden vrij te laten bedrag, in staat moet worden geacht om deze achterstand, zelfs binnen een daartoe maximaal verlengde schuldsaneringsregeling, geheel in te lopen. Ook indien de uitslag van de meest recente medische keuring van [appellante] zou meebrengen dat er voor haar geen arbeidsbeperkingen meer zouden zijn en zij vrijwel direct daarop een fulltime betaalde arbeidsbetrekking zou weten te verwerven, brengt dit bij hogere inkomsten ook de verplichting mee om meer af te dragen in het kader van de reguliere boedelafdrachten. De boedelachterstand zal aldus voldaan moeten worden vanuit het (eventueel opnieuw vast te stellen) vrij te laten bedrag. Uitgaande van de schatting van de bewindvoerder zou dit, in het geval van een maximale verlenging, een extra afdracht vanuit dit vrij te laten bedrag van bijna € 350,00 betekenen. Daarbij komt dat door [appellante] geen concreet onderbouwd financieel plan van aanpak is overgelegd waaruit blijkt hoe zij deze maandelijkse extra afdracht meent te zullen gaan voldoen. Overigens heeft [appellante] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gesteld uit te gaan van een extra maandelijkse afdracht van ‘slechts’ € 200,00 waarbij zij er bovendien ten onrechte vanuit ging haar (eventueel) verhoogde inkomsten (uit arbeid en uitgespaarde woonlasten) hiervoor volledig aan te kunnen wenden.
Ten slotte is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw noch dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 354 lid 2 Fw.
3.8.4.
Nu, tevens doordat zij bekend is althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering, mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellante] kunnen worden verweten, het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat en [appellante] bij herhaling door zowel haar bewindvoerder als door de rechter-commissaris, onder andere bij verhoor van 14 juni 2017, nadrukkelijk is aangespoord en gewaarschuwd acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellante] , zoals subsidiair door haar is verzocht, te verlengen, daargelaten nog dat een concreet financieel plan van aanpak ten aanzien van het volledig inlopen van de omvangrijke boedelachterstand – voor zover al door de bewindvoerder precies vast te stellen nu nog steeds bepaalde informatie zijdens [appellante] ontbreekt – niet voorhanden is, althans in hoger beroep niet is overgelegd.
3.8.5.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt het hof dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en ziet daarbij geen aanleiding om op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkomingen gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijven. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] terecht heeft beëindigd zonder toekenning van de “schone lei”.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J. Henzen, A.P. Zweers-van Vollenhoven en M. Pannevis en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2018.