ECLI:NL:GHSHE:2018:2157

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
200.231.896_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder over haar kinderen na ernstige bedreiging van hun ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, stelde dat zij in staat was om de zorg voor haar kinderen op zich te nemen, vooral na de recente stabilisatie van haar situatie. De kinderen stonden sinds 2010 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en waren uit huis geplaatst vanwege ernstige zorgen over hun ontwikkeling en de opvoedcapaciteiten van de moeder.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De moeder had aanvankelijk ingestemd met de gezagsbeëindiging, maar na de plaatsing van [minderjarige 1] bij haar oma, wilde zij het gezag terug. De raad voor de Kinderbescherming en de GI stelden echter dat de moeder niet in staat was om de zorg voor de kinderen adequaat te dragen, gezien hun gedragsproblematiek en de instabiliteit in hun eerdere verzorgingssituaties. Het hof concludeerde dat de moeder, ondanks haar goede bedoelingen, niet in staat was om de kinderen de benodigde structuur en zorg te bieden.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezag van de moeder over de kinderen werd beëindigd en de GI tot voogd werd benoemd. Het hof benadrukte dat deze beslissing noodzakelijk was voor de ontwikkeling en stabiliteit van de kinderen, en dat het duidelijkheid zou bieden over hun toekomstperspectief.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 17 mei 2018
Zaaknummer : 200.231.896/01
Zaaknummers 1e aanleg : C/03/241136 / FA RK 17-3726 en
C/03/241137 / FA RK 17-3727
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H.S. Brinkman,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, de gecertificeerde instelling (hierna te noemen: de GI);
- de heer [pleegvader] en mevrouw [pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegvader respectievelijk de pleegmoeder, tezamen de pleegouders).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 december 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 januari 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad af te wijzen, althans een voorziening te treffen welke het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 26 februari 2018, heeft de GI verweer gevoerd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 april 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Brinkman;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
Tevens is bijzondere toegang verleend aan de heer [partner van de moeder] , partner van de moeder, en mevrouw [stagiaire bij de GI] , stagiaire bij de GI om de zitting als toehoorder bij te wonen.
2.3.1.
De pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 14 november 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
3.2.
De kinderen staan sinds 3 augustus 2010 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 3 augustus 2018. [minderjarige 2] is sinds juli 2015 op grond van een daartoe strekkende machtiging uit huis geplaatst in het huidige perspectiefbiedende pleeggezin en [minderjarige 1] een jaar later. Kort na de zitting in eerste aanleg is [minderjarige 1] vanuit dat pleeggezin bij oma vaderszijde geplaatst.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, kort gezegd, het gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beëindigd en de GI tot voogd benoemd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan. De moeder kon zich verenigen met de gezagsbeëindiging omdat het haar voorkeur heeft dat de kinderen gezamenlijk opgroeien, maar kort na de zitting in eerste aanleg is [minderjarige 1] bij oma vaderszijde geplaatst. Nu de moeder dit weet wil zij het ouderlijk gezag over beide kinderen behouden en de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] (met behulp van haar netwerk) op zich nemen. Op termijn is de moeder in staat om ook de verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] op zich te nemen. Omdat de moeder en haar partner een stabiele situatie voor de kinderen creëren, is er een traject ingezet om de omgang uit te breiden. Dit staat haaks op de overweging dat de moeder niet tegen de kinderen is opgewassen. De moeder had graag gezien dat [minderjarige 1] in ieder geval dichterbij geplaatst was, bij haar ouders of in een pleeggezin. [minderjarige 2] is nu jaloers omdat [minderjarige 1] bij oma vaderszijde verblijft en [minderjarige 2] in een pleeggezin.
3.6.
De raad brengt ter zitting, kort samengevat, het volgende naar voren. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vragen veel van hun opvoeder(s) waardoor zij niet terug kunnen naar de moeder. Voor de moeder is het lastig om duidelijke grenzen te stellen, terwijl dit voor de kinderen belangrijk is. De raad begrijpt dat de moeder moeite heeft met de plaatsing van [minderjarige 1] bij oma vaderszijde. Deze keuze is gemaakt, gelet op wat oma vaderszijde voor de kinderen heeft betekend en de een-op-een aanpak die [minderjarige 1] nodig heeft, die in het pleeggezin niet geboden kon worden..
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
Dat het met [minderjarige 1] in het pleeggezin moeizaam verliep was bij de GI en de moeder bekend, maar de acute crisis was niet te voorzien. Omdat oma vaderszijde een stabiele factor was, is [minderjarige 1] bij haar geplaatst. De een-op-een aandacht die [minderjarige 1] bij oma vaderszijde krijgt heeft hij nodig en die zal hij op een andere plek niet krijgen. Oma vaderszijde heeft aangegeven dat zij een netwerkpleeggezin wil worden.
De situatie van de moeder en haar partner lijkt stabieler te zijn geworden maar er zijn nog zorgen over de momenten waarop de kinderen bij de moeder verblijven. De moeder beschikt over onvoldoende opvoedcapaciteiten om te kunnen omgaan met de heftige gedragingen van de kinderen, waardoor zij de volledige verzorging van beide kinderen, maar ook van één van de kinderen niet aankan. Zij houdt van de kinderen en wil ervoor gaan, maar het lukt haar niet om keuzes te maken die goed voor de kinderen zijn, gelet op hun leeftijd en problematiek, hetgeen voor onrust bij de kinderen zorgt. De kinderen zijn ook meer begaafd dan de moeder waardoor het soms lastig is om aansluiting te vinden. Bovendien zal een plaatsing van alleen [minderjarige 1] bij de moeder, veel onrust brengen bij [minderjarige 2] .
Het is belangrijk dat de moeder voor de kinderen moeder blijft. De omgang is, nadat deze in het verleden was teruggebracht omdat de moeder de afspraken niet nakwam, inmiddels weer uitgebreid.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Vaststaat dat de moeder het gezag niet misbruikt.
3.8.3.
Aan de hand van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de moeder niet in staat is de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zich te nemen binnen een voor de kinderen aanvaardbaar te achten termijn. De kinderen kennen een zorgelijke ontwikkeling ten gevolge van belaste eerste levensjaren, voortkomend uit instabiliteit van hun toenmalige verzorgers, pedagogische en emotionele verwaarlozing en instabiliteit in verblijfssituaties. Bij de kinderen was en is sprake van (gedrags)problematiek waardoor zij behoefte hadden en hebben aan sterke opvoeders en voldoende structuur, ritme en regelmaat, hetgeen de moeder hen niet, althans onvoldoende kon bieden. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn cognitief ook meer begaafd dan de moeder waardoor zij haar kunnen overrulen. Gelet op de periode van inmiddels meerdere jaren dat de kinderen uit huis zijn geplaatst en de forse problematiek van hen in aanmerking nemende, is de moeder, ook met steun van haar partner, niet in staat de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding binnen een voor hun persoon en ontwikkeling aanvaardbaar te achten termijn te dragen. Voor de kinderen is het nodig dat over hun perspectief duidelijkheid ontstaat. Dat er uitbreiding van de omgang heeft plaatsgevonden doordat de situatie van de moeder en haar partner stabieler lijkt te zijn geworden, maakt niet dat de moeder thans in staat is de volledige zorg voor de kinderen, of een van hen, op zich te nemen.
Een eventuele vrijwillige pleeggezinplaatsing behoort naar het oordeel van het hof niet tot de mogelijkheden, nu de moeder onvoldoende inzicht heeft in wat de kinderen nodig hebben. Duidelijkheid voor de kinderen over hun toekomstperspectief zal bijdragen aan stabilisering van hun gedragsproblemen. Zij kunnen zich zo beter richten op een leeftijdsadequate ontwikkeling. Het hof merkt hierbij nog op dat de gezagsbeëindigende maatregel in dit geval juist kan bijdragen aan een groei van de verhouding tussen de moeder en de kinderen, nu duidelijk zal zijn waar de opvoedverantwoordelijkheid ligt.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 december 2017;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, P.M.M. Mostermans en J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en is op 17 mei 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.