ECLI:NL:GHSHE:2018:2150

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
200.217.653_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijf en kinderalimentatie na uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 maart 2017, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen is gewijzigd naar de vader en de kinderalimentatie op nihil is gesteld. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.J. Driessen, verzoekt de beschikking te vernietigen en de vader, vertegenwoordigd door mr. S.H. Oosterhuis-Broers, te veroordelen in de kosten. De rechtbank had geoordeeld dat de kinderen duidelijkheid en zekerheid nodig hadden over hun opgroeisituatie, en dat het perspectief bij de vader lag. De moeder betwist deze beslissing en stelt dat de vader niet in staat is een stabiel opvoedingsklimaat te bieden. De vader stelt op zijn beurt dat de moeder door haar psychiatrische problematiek geen stabiliteit kan bieden. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben ook een rol in deze zaak, waarbij de GI heeft aangegeven dat de kinderen niet meer bij de ouders kunnen wonen. Het hof heeft de situatie opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de omstandigheden sinds de bestreden beschikking zijn veranderd. De kinderen zijn inmiddels in een pleeggezin geplaatst en het perspectief ligt niet meer bij de vader. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover het de hoofdverblijfplaats betreft, maar de beslissing over de kinderalimentatie bekrachtigd, omdat de moeder geen aanspraak meer kan maken op alimentatie zolang zij geen zorg voor de kinderen heeft. De proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 17 mei 2018
Zaaknummer: 200.217.653/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/314134 / FA RK 16-5577
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.J. Driessen te Nijmegen ,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.H. Oosterhuis-Broers te Eindhoven.
In deze zaak wordt als belanghebbende aangemerkt:
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant,
vestiging [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 maart 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 juni 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen met veroordeling van de vader in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 augustus 2017, heeft de vader verzocht de moeder in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen als ongegrond en/of onvoldoende gemotiveerd, onder veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 23 februari 2017;
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 28 juni 2017;
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 10 augustus 2017;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 30 januari 2018;
  • het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 7 februari 2018;
  • het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 14 februari 2018, waarbij de advocaat van de vader heeft verzocht de mondelinge behandeling aan te houden. Dit verzoek is afgewezen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 februari 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Driessen;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.1.
De vader en mr. Oosterhuis-Broers zijn niet ter zitting verschenen.
2.5.
Het hof heeft bij brief d.d. 20 februari 2018 partijen een afschrift van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 15 februari 2018 verstrekt en partijen als volgt geïnformeerd.
Het hof heeft aanleiding gezien om na het sluiten van de mondelinge behandeling de zaak te heropenen en mr. Oosterhuis-Broers in de gelegenheid te stellen om schriftelijk namens de vader:
  • de actuele stand van zaken toe te lichten;
  • een reactie te geven op hetgeen door/namens de moeder en door mr. Driessen, alsmede de GI en de raad naar voren is gebracht, zoals weergegeven in het proces-verbaal van de zitting van 15 februari 2018.
2.6.
Mr. Oosterhuis-Broers heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid om een nadere schriftelijke reactie in te dienen als hiervoor bedoeld, namelijk bij brief van 5 maart 2018 ingediend bij V6-formulier van 5 maart 2018.
2.7.
Mr. Driessen heeft op 27 maart 2018 telefonisch aan de griffier medegedeeld dat de moeder ervan afziet om gebruik te maken van de gelegenheid om een reactie te geven op de inhoud van het namens de vader ingediende stuk.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 25 augustus 2006 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij beschikking van 11 juli 2013 heeft de rechtbank Gelderland tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 23 december 2013 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank Gelderland voorts bepaald dat de inhoud van het aangehechte ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking en dat de vader als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de moeder zal betalen € 500,- per maand, welke alimentatie niet zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering, conform de daaromtrent tussen de ouders in het ouderschapsplan gemaakte afspraken. In het ouderschapsplan zijn de ouders verder, voor zover thans van belang, overeengekomen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben.
3.3.
De kinderen staan sinds 11 oktober 2016 onafgebroken onder toezicht van de GI, thans tot 11 oktober 2018.
3.4.
Bij beschikking van 11 oktober 2016 heeft de rechtbank Gelderland machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de ouder met gezag (de vader) met ingang van 11 oktober 2016 tot 11 oktober 2017.
Bij beschikking van 18 mei 2017 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voormelde beschikking van 11 oktober 2016 bekrachtigd voor zover het de daarbij verleende machtiging tot uithuisplaatsing betrof en de termijn van de machtiging zich uitstrekte over de periode van 11 oktober 2016 tot 21 augustus 2017. Het hof heeft voormelde beschikking vernietigd voor zover de daarbij verleende machtiging tot uithuisplaatsing zich uitstrekte over de periode vanaf 21 augustus 2017 en het verzoek van de raad in zoverre alsnog afgewezen.
3.5.
Bij beschikking van 1 mei 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant machtiging verleend tot plaatsing van de kinderen in een logeerhuis van de Combinatie Jeugdzorg, gedurende één weekend in de maand, met ingang van 1 mei 2017 tot uiterlijk 11 oktober 2017.
3.6.
Met ingang van 13 juni 2017 is bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant aan de GI machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg. Deze machtiging is nadien verlengd en geldt thans tot 11 oktober 2018.
3.7.
Bij de bestreden beschikking van 16 maart 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de beschikking van de rechtbank Gelderland van 11 juli 2013, alsmede het daarvan deel uitmakende ouderschapsplan van 16 juni 2013, gewijzigd wat betreft de kinderalimentatie en de hoofdverblijfplaats van de kinderen;
  • bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vader;
  • de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 16 maart 2017 bepaald op nihil;
  • de proceskosten tussen partijen aldus gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.8.
De moeder kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder kan zich niet vinden in het argument van de rechtbank dat de kinderen duidelijkheid en zekerheid dienen te krijgen over de plek waar zij verder zullen opgroeien. De uithuisplaatsing was nog niet onherroepelijk geworden en in hoger beroep is de duur van de uithuisplaatsing bovendien aanvankelijk beperkt tot 21 augustus 2017.
Verder is gebleken dat de vader, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet in staat is de kinderen een stabiel en veilig opvoedingsklimaat te bieden. De vader en de GI hebben de rechtbank ter zake misleid door de rechtbank een verkeerd beeld voor te houden; ter zitting in eerste aanleg was al duidelijk dat de vader en zijn partner de opvoeding van de kinderen niet aankonden.
De GI verricht niet de maximale inspanningen om de contacten tussen de moeder en de kinderen uit te breiden. De plaatsing in het logeerhuis in het weekend eens per maand en de huidige plaatsing in het pleeggezin is niet met de moeder besproken. De moeder wordt gediskwalificeerd en niet betrokken bij de zorg voor de kinderen.
De moeder is oprecht van mening dat zij de kinderen in staat is de zorg en veiligheid te bieden die hen toekomt. De uithuisplaatsing was te voorbarig en gebaseerd op onjuiste feiten en aannames. De moeder vindt het bizar dat de vader al drie weken na de uithuisplaatsing van de kinderen heeft verzocht om de wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen én dat dit verzoek door de GI werd gesteund. De moeder heeft geen kans gekregen om een terugplaatsing van de kinderen te realiseren. De procedures hebben veel geld en negatieve energie gekost, hetgeen beter in het herstel van normaal contact tussen de ouders en de kinderen had kunnen worden gestoken.
Nu volstrekt duidelijk is dat de kinderen niet meer bij de vader zullen worden geplaatst, terwijl de moeder hoopt op en hard werkt voor een kans om de kinderen weer te kunnen verzorgen en opvoeden, doet een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen in het geheel geen recht aan de situatie en de positie van de moeder. Er spelen, gezien de uithuisplaatsing van de kinderen, geen financiële belangen bij de vaststelling van het hoofdverblijf van de kinderen.
De kinderalimentatie had niet op nihil moeten worden gesteld. Vanaf de uithuisplaatsing heeft de moeder geen alimentatie verzocht. Bij een thuisplaatsing zal de moeder voor de kinderalimentatie weer een nieuwe procedure moeten starten.
3.10.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De vader is van mening dat het perspectief van de kinderen niet bij de moeder ligt. De moeder kan de kinderen geen stabiliteit bieden als gevolg van haar psychiatrische problematiek. Er bestaat bij de moeder geen rust, reinheid en regelmaat. De moeder is niet in staat voldoende autonomie te bieden. Ook indien op enig moment besloten zou worden dat de situatie bij de moeder weer stabiel genoeg is, acht de vader het niet in het belang van de kinderen dat zij weer bij de moeder worden geplaatst. Deze mening is ook de GI toegedaan. De moeder beseft de ernst van de situatie niet. Zij ziet niet in dat haar geestelijke gesteldheid ervoor zorgt dat zij de kinderen geen veilige basis kan bieden. Uit alles blijkt dat het niet goed gaat met de moeder.
Na de plaatsing bij de vader hebben de kinderen een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De kinderen zijn echter vrij plotseling bij de vader en zijn nieuwe partner komen wonen. Zij hebben daarbij geen begeleiding gehad van de GI. Al hetgeen is gebeurd heeft een grote weerslag gehad op de vader en zijn partner. Door de omstandigheden binnen het gezin van de vader en het feit dat zijn woning te klein was voor vier kinderen, liepen de spanningen verder op en moesten de kinderen uit huis worden geplaatst. Aanvankelijk was het de bedoeling dat de kinderen op termijn zouden terugkeren naar de vader.
De vader voert verder aan dat het argument van de moeder dat de beslissing van de rechtbank prematuur was omdat de uithuisplaatsing nog niet onherroepelijk was, niet ter zake doet omdat voor een wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen een (onherroepelijke) ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing überhaupt niet noodzakelijk zijn.
De nihilstelling van de kinderalimentatie is een logische beslissing van de rechtbank nu het hoofdverblijf van de kinderen is gewijzigd. Dat de moeder eventueel in de toekomst een nieuwe procedure zou moeten starten doet daar niet aan af.
3.11.
De GI heeft ter zitting, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht.
De kinderen zijn op grond van de machtiging van 13 juni 2017 in een pleeggezin geplaatst. De kinderen konden daar niet allebei blijven. [minderjarige 1] is daarop overgeplaatst naar een ander pleeggezin, maar ook daar ging het niet goed vanwege omstandigheden binnen het pleeggezin. [minderjarige 1] is vervolgens op een behandelgroep van De Widdonk geplaatst, ten behoeve van onderzoek c.q. observaties.
Begin februari 2018 heeft de GI het opvoedbesluit genomen dat de kinderen niet meer bij de moeder zullen worden teruggeplaatst. De doelen die gesteld waren in het Plan van Aanpak van 18 juli 2017 waren niet behaald. De moeder heeft niet aan de in dat kader gestelde voorwaarden kunnen voldoen. De vader heeft kenbaar gemaakt dat een terugplaatsing bij hem niet meer tot de mogelijkheden behoort. Op dit moment wordt gezocht naar een perspectief biedend pleeggezin voor [minderjarige 2] . Wat haalbaar is voor [minderjarige 1] is nog niet helder.
De moeder bezoekt de kinderen nu eenmaal per vier weken gedurende vier uur. Er wordt gewerkt aan een opbouw van de regeling. De moeder dient daartoe wel aan een aantal voorwaarden te voldoen, welke voorwaarden per brief in februari 2018 aan de moeder bekend zijn gemaakt.
3.12.
De raad heeft ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Waar het hoofdverblijf van de kinderen wordt bepaald is in dezen niet relevant, aangezien de kinderen bij geen van beide ouders wonen. Het ziet er voorlopig ook niet naar uit dat de kinderen weer bij de moeder worden geplaatst en misschien gaat dit ook nooit meer gebeuren. Indien er zicht komt op een wijziging van de situatie, kan altijd nog opnieuw worden beoordeeld waar het hoofdverblijf van de kinderen zou moeten worden bepaald.
3.13.
Bij brief van 5 maart 2018 heeft de vader, kort samengevat en voor zover niet reeds in het beroepschrift naar voren is gebracht, het volgende aangevoerd.
[minderjarige 1] krijgt binnen De Widdonk nu eindelijk de hulp die hij nodig heeft. De vader staat achter het opvoedbesluit van de GI dat de kinderen niet meer bij de vader dan wel de moeder zullen gaan wonen, nu dit in het belang van de kinderen is. Om de drie weekenden verblijven de kinderen een lang weekend bij de vader en zijn partner. Dit gaat goed.
De discussie over het hoofdverblijf van de kinderen acht de vader zinloos. De rechtbank heeft gezien de omstandigheden op dat moment een juiste beslissing genomen. Van misleiding is geen sprake geweest. Dat de omstandigheden nadien zijn gewijzigd, doet hier niet aan af. De situatie zoals die nu is dient naar de mening van de vader gehandhaafd te blijven. Vernietiging van de bestreden beschikking verandert niets aan die feitelijke situatie en er spelen geen financiële belangen, zoals de moeder ter zitting van het hof ook heeft erkend. De vader volgt verder de visie van de raad.
3.14.
Het hof oordeelt als volgt.
3.14.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.14.2.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking – kort en zakelijk weergegeven – geoordeeld dat het perspectief van de kinderen niet bij de moeder ligt en dat de kinderen omtrent hun perspectief duidelijkheid dient te worden verschaft. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op basis van de ten tijde van de bestreden beschikking beschikbare gegevens, terecht heeft geoordeeld dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader diende te worden bepaald. De kinderen verbleven op dat moment immers bij de vader, waar zij aanvankelijk een positieve ontwikkeling doormaakten, terwijl de zorgen omtrent (de opvoedingssituatie bij) de moeder ernstig waren. Dat de kinderen op dat moment op grond van een nog niet onherroepelijk geworden beschikking bij de vader verbleven noch dat de positieve ontwikkeling van de kinderen in het gezin van de vader achteraf bezien niet bestendig is gebleken, doet daaraan af.
3.14.3.
De omstandigheden zijn sinds de bestreden beschikking evenwel drastisch gewijzigd. Toen de situatie in het gezin van de vader onhoudbaar werd, zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 1] overgeplaatst naar een pleeggezin. Na een overplaatsing naar een ander pleeggezin verblijft [minderjarige 1] nu op een behandelgroep van De Widdonk.
De vader heeft zelf te kennen gegeven dat de kinderen niet meer bij hem kunnen wonen. De GI heeft bevestigd dat het perspectief van de kinderen niet (meer) bij de vader ligt.
Het is de wens van de moeder dat de kinderen in de toekomst bij haar worden teruggeplaatst. Volgens de GI behoort dit niet meer tot de mogelijkheden en om die reden heeft de GI het opvoedbesluit genomen dat het perspectief van de kinderen niet meer bij één van de ouders ligt. Het hof stelt evenwel vast dat het toekomstperspectief van de kinderen nog niet definitief vaststaat.
3.14.4.
De moeder realiseert zich dat een vernietiging van de bestreden beschikking niets wijzigt aan de feitelijke situatie dat de kinderen niet door haar worden verzorgd en opgevoed. Om principiële redenen – de moeder wil dat recht wordt gedaan aan de situatie en haar positie in het leven van de kinderen – handhaaft zij haar verzoek in hoger beroep.
3.14.5.
Het hof beoordeelt het inleidend verzoek van de vader tot wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen ex nunc. Gezien de huidige situatie zoals hiervoor onder 3.14.3 is beschreven en met inachtneming van de belangen van de kinderen – een wijziging van hun hoofdverblijf verandert niets aan de feitelijke situatie waarin zij opgroeien – ziet het hof geen aanleiding om het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader te bepalen.
3.15.
Op grond van het vorenstaande zal het hof het verzoek van de moeder in hoger beroep in zoverre toewijzen en de beschikking waarvan beroep vernietigen voor zover het de beslissing omtrent het hoofdverblijf van de kinderen betreft en het inleidend verzoek van de vader ter zake alsnog afwijzen.
Alimentatie
3.16.
Ingevolge artikel 1:401 eerste lid BW kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
3.17.
Aangezien de moeder sinds de uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader op 11 oktober 2016 niet meer de feitelijke zorg voor de kinderen heeft, kan zij, in ieder geval vanaf de datum waarop de rechtbank in de bestreden beschikking de kinderalimentatie op nihil heeft gesteld, zijnde 16 maart 2017, op grond van de wettelijke maatstaven geen aanspraak meer maken op een door de vader te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen.
3.18.
In zoverre zal het hof de beschikking waarvan beroep derhalve bekrachtigen en het verzoek van de moeder in hoger beroep afwijzen.
Het ligt op de weg van de moeder om opnieuw kinderalimentatie te doen vaststellen mochten de kinderen bij haar worden teruggeplaatst.
Proceskosten
3.19.
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 maart 2017 doch uitsluitend voor zover de rechtbank het hoofdverblijf van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , en
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ,
bij de vader heeft bepaald;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de vader ter zake de wijziging van het hoofdverblijf van voornoemde minderjarigen;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige, derhalve voor zover het de wijziging van de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen en de compensatie van proceskosten betreft;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, P.M.M. Mostermans en H. van Winkel en is op 17 mei 2018 door mr. H. van Winkel uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.