6.11.Uit de hiervoor aangehaalde verklaringen blijkt naar het oordeel van het hof het navolgende ten aanzien van de feitelijke gang van zaken in het laatste half jaar van 2013.
Naar aanleiding van één of meer daartoe gevoerde gesprekken tussen [appellant] en [medewerker 4] is de targetbrief opgesteld en aan [appellant] gezonden die als productie 8d bij dagvaarding in het geding is gebracht en waarvan de inhoud (deels) is aangehaald in r.o. 3.9.6.2 van het tussenarrest. Zoals daar al is overwogen, werd op grond van deze targetbrief van [appellant] verwacht dat 20% van de door hem te realiseren offertes [de vennootschap 3] producten of diensten zou betreffen, een even hoog percentage als voor “traditioneel”. Uit de verklaringen van [medewerker 1] en [medewerker 2] blijkt niet dat [geïntimeerde] in dit opzicht aan [appellant] andere targets stelde dan aan hen. [medewerker 2] verklaart zelfs te menen dat zijn targetbrief overeenkwam met die van [appellant] en [medewerker 4] verklaart dat, voor zover hij dat kon beoordelen, [appellant] hetzelfde werk deed als zijn collegae [medewerker 2] , [medewerker 1] en [medewerker 3] .
Ondertussen werd in het kader van een verdergaande samenwerking tussen [geïntimeerde] en [de vennootschap 3] nagedacht over een nieuwe inrichting van de salesafdeling. Plannen daartoe zijn, zo blijkt uit productie 19 die voor het getuigenverhoor door [geïntimeerde] in het geding is gebracht, gepresenteerd in een bijeenkomst van de salesmedewerkers op 20 september 2013. Dat het om een plan gaat, leidt het hof af uit de plaatsing van het woord “CONCEPT” links boven op de slide “Rolverdeling -1-“. De getuige [getuige 2] , verklarend over deze presentatie, spreekt weliswaar over afspraken die gemaakt zouden zijn over de nieuwe werkverdeling, maar het hof kan uit de aangehaalde verklaringen niet afleiden dat daarmee wordt verwezen naar een concrete afspraak met [appellant] .
In het concept is een rol voorzien voor [appellant] die afwijkt van die van zijn collegae. [geïntimeerde] heeft daartoe besloten omdat zij [appellant] minder geschikt achtte om de ICT-concepten uit de [de vennootschap 3] catalogus te verkopen.
In oktober 2013 is [appellant] met spanningsklachten uitgevallen. Er heeft in het kader van zijn re-integratie ten minste één gesprek plaatsgevonden ten kantore van [geïntimeerde] . Dat daarbij is gesproken over een wijziging van de functie die [appellant] vervulde blijkt niet uit de afgelegde verklaringen en [appellant] zelf heeft uitdrukkelijk verklaard dat dat niet het geval is geweest. Na zijn ziekmelding heeft [appellant] geen werkzaamheden meer verricht voor [geïntimeerde] .
Naar het hof aannemelijk acht, hebben de ideeën die aan de presentatie van 20 september 2013 ten grondslag lagen ertoe geleid dat de targetbrieven voor de salesmedewerkers zijn herzien. Uitgaande van de voorgenomen nieuwe taakverdeling binnen de salesafdeling heeft dat geleid tot een aangepaste targetbrief voor [appellant] . Een kopie daarvan is als productie 18 ten behoeve van het getuigenverhoor door [geïntimeerde] in het geding gebracht. Geen van de getuigen – en met name niet [medewerker 4] – kan echter verklaren dat deze targetbrief in overleg met [appellant] tot stand is gekomen. Uit de verklaring van [medewerker 6] lijkt te volgen dat de tweede targetbrief eenzijdig, in overleg tussen hem en [medewerker 4] , is opgesteld. Hij verklaart dat de inzet van [appellant] als kennisexpert op het gebied van filingproducten hoofdzakelijk is besproken tussen hem en [medewerker 4] .
[medewerker 4] verklaart de tweede targetbrief in het geheel niet te kennen, maar het hof merkt hierbij op dat deze tweede targetbrief wel door [medewerker 4] als bijlage bij een e-mailbericht van 11 november 2013 is verzonden aan [medewerker 8] en [manager sales support] en cc aan [medewerker 6] en [getuige 2] . [medewerker 4] verklaart dat hij alleen de eerste targetbrief in zijn archief heeft teruggevonden. [medewerker 8] was op dat moment volgens verklaring van [medewerker 4] het hoofd van de ICT-afdeling en [manager sales support] het hoofd van de binnendienst. Dat dit bericht ook aan de desbetreffende salesmedewerkers is gestuurd, is niet gebleken. Meer in het bijzonder is niet gebleken dat dit bericht of de daarbij gevoegde herziene targetbrief ooit aan [appellant] is gestuurd, laat staan dat is gebleken dat dit vóór 1 november 2013 (peildatum voor de afspiegeling) is gebeurd. [appellant] heeft de ontvangst ervan ontkend.
Op 12 december 2013 heeft bij [appellant] thuis een gesprek plaats gevonden tussen [medewerker 4] en [appellant] . In dat gesprek heeft [medewerker 4] met [appellant] gesproken over diens mogelijke inzet als productspecialist voor filingproducten, maar [medewerker 4] verklaart dat hij daarbij geen harde toezeggingen heeft gedaan. In elk geval volgt hieruit dat van een tussen [appellant] en [geïntimeerde] overeengekomen functiewijziging op 12 december 2013 nog geen sprake was en de nieuwe functie-indeling van [appellant] nog niet vast stond.