ECLI:NL:GHSHE:2018:2000

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
8 mei 2018
Zaaknummer
200.210.052_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over roerende zaak en schadevergoeding na tekortkoming huurder

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen een huurder, aangeduid als [appellant], en een verhuurder, aangeduid als [geïntimeerde], met betrekking tot een bierbuffet en toebehoren. De huurovereenkomst liep van 30 augustus 2014 tot 1 september 2014, maar de huurder heeft het gehuurde niet op de afgesproken datum geretourneerd. De verhuurder heeft aangifte gedaan van verduistering en vorderde in eerste aanleg een schadevergoeding van € 7.889,67, die bestond uit de waarde van het niet geretourneerde bierbuffet en misgelopen huurinkomsten. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen, maar de huurder heeft in hoger beroep drie grieven ingediend.

Het hof heeft vastgesteld dat de huurder toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de huurovereenkomst. De grieven van de huurder waren gericht tegen de begroting van de schade door de verhuurder. Het hof heeft de afschrijving van de onderkoeler herzien, omdat de verhuurder onvoldoende onderbouwing had gegeven voor de gehanteerde levensduur. Uiteindelijk heeft het hof de hoofdsom verlaagd tot € 6.511,75, met wettelijke rente vanaf 15 september 2014. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het hof heeft het bestreden vonnis gedeeltelijk vernietigd en de vordering van de verhuurder in aangepaste vorm toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.210.052/01
arrest van 8 mei 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. H.P. Ruysink te Bunde,
tegen
[de vennootschap 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. C.J. Tijman te Ede,
op het bij exploot van dagvaarding van 18 januari 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 16 november 2016, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 5024651 \ CV EXPL 16-4508)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het in dezelfde zaak gewezen tussenvonnis van 17 augustus 2016.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • [geïntimeerde] voert een groothandel in dranken (geen zuivel).
  • [appellant] heeft als huurder met [geïntimeerde] als verhuurder een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de huur van een bierbuffet inclusief tapset en onderkoeler voor de periode van (zaterdag) 30 augustus 2014 tot (maandag) 1 september 2014. De partijen hebben afgesproken dat [appellant] het gehuurde op (donderdag) 4 september 2014 zal retourneren. [appellant] heeft een bedrag van € 100,-- aanbetaald aan [geïntimeerde] .
  • De partijen zijn vervolgens telefonisch nader overeengekomen dat [appellant] het gehuurde langer zal huren, namelijk tot maandag 15 september 2014.
  • [appellant] heeft het gehuurde niet aan [geïntimeerde] geretourneerd. [geïntimeerde] heeft het gehuurde ook niet langs andere weg terugontvangen.
  • Op 3 oktober 2014 heeft [geïntimeerde] bij de politie aangifte gedaan van verduistering van het bierbuffet inclusief tapzuil en onderkoeler.
  • [appellant] is op 16 september 2014 in verzekering gesteld door de politie en verbleef op de datum van de in eerste aanleg genomen conclusie van dupliek, zijnde 27 juli 2016, nog in detentie.
  • Bij exploot van 22 september 2014 is de gerechtelijke ontruiming van de huurwoning van [appellant] aangezegd op grond van een vonnis waarbij de huurovereenkomst op vordering van de verhuurder (Woningstichting [woningstichting] ) is ontbonden. De woning is vervolgens ontruimd op 9 oktober 2014.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde [geïntimeerde] in eerste aanleg, na haar eis bij akte na tussenvonnis te hebben verminderd, veroordeling van [appellant] tot betaling van € 7.889,67, vermeerderd met de wettelijke rente over een hoofdsom van € 7.070,90 vanaf 15 februari 2016 en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] ten grondslag gelegd dat [appellant] in de nakoming van de huurovereenkomst is tekortgeschoten door het bierbuffet met toebehoren niet aan [geïntimeerde] te retourneren. Volgens [geïntimeerde] moet [appellant] de schade vergoeden die [geïntimeerde] door deze tekortkoming heeft geleden.
De hoofdsom van € 7.070,90 is opgebouwd uit de navolgende twee posten:
  • € 3.710,90 ter zake het bierbuffet inclusief onderkoeler en accessoires;
  • € 3.360,-- ter zake misgelopen huurinkomsten.
Het bedrag van € 7.889,67 bestaat uit de hoofdsom van € 7.070,90 verminderd met de aanbetaling van € 100,-- en vermeerderd met € 190,23 aan rente over de periode tot en met 15 februari 2016 en met € 728,54 aan buitengerechtelijke kosten.
3.2.3.
[appellant] heeft verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het tussenvonnis van 17 augustus 2016 heeft de kantonrechter, samengevat, het volgende overwogen.
  • [appellant] kan het bierbuffet niet meer aan [geïntimeerde] retourneren. [appellant] is daardoor toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst.
  • [appellant] moet daarom aan [geïntimeerde] de schade vergoeden die [geïntimeerde] door de tekortkoming heeft geleden.
De kantonrechter heeft [geïntimeerde] vervolgens in de gelegenheid gesteld bij akte de leeftijd, de oorspronkelijke aanschafprijs en de wijze van afschrijving althans de gemiddelde levensduur (wat betreft de verhuurbaarheid) van het bierbuffet te vermelden.
3.2.5.
In het eindvonnis van 16 november 2016 heeft de kantonrechter de (bij akte na tussenvonnis verminderde) vordering van [geïntimeerde] toegewezen.
3.3.1.
[appellant] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd tegen het vonnis van 16 november 2016. [appellant] heeft aan het slot van de memorie van grieven geconcludeerd dat [geïntimeerde] niet moet worden gevolgd in haar begroting van de waarde van het bierbuffet met toebehoren. Volgens [appellant] moet de waarde door het hof ex aequo et bono worden vastgesteld.
3.3.2.
Het hof stelt voorop dat [appellant] geen grieven heeft gericht tegen het tussenvonnis van 17 augustus 2016. Daarom staat in dit hoger beroep vast dat [appellant] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de huurovereenkomst door het bierbuffet niet aan [geïntimeerde] te retourneren, en dat [appellant] aan [geïntimeerde] de schade moet vergoeden die [geïntimeerde] door deze tekortkoming heeft geleden.
3.3.3.
De drie grieven van [appellant] zijn uitsluitend gericht tegen de beslissing van de kantonrechter om [geïntimeerde] te volgen in haar begroting van de schadepost ter zake het verlies van het bierbuffet inclusief onderkoeler en accessoires op een bedrag van € 3.710,90. Tussen partijen is niet in geschil dat daarbij een zogeheten aftrek “nieuw voor oud” moet worden gehanteerd.
3.3.4.
[geïntimeerde] heeft het bedrag van € 3.710,90 in haar akte na tussenvonnis als volgt gespecificeerd:
  • a) bierbuffet € 2.088,00
  • b) afschrijving bierbuffet -/- € 391,50
  • c) onderkoeler € 982,50
  • d) afschrijving onderkoeler -/- € 259,16
  • e) tapkop + slangen € 49,20
  • f) CO2-meter € 52,00
  • g) inhoud C02-fles € 24,00
  • h) aan- en afvoerslang + klein materiaal € 105,00
  • i) fust [pils] 50 liter € 57,85
  • j) overige onderdelen
subtotaal € 2.942,89
  • k) 21% btw € 618,01
  • l) CO2-fles € 120,00
  • m) emballage fust
totaal € 3.710,90
Met betrekking tot grief 1: aankoopprijzen van bierbuffet en onderkoeler
3.4.1.
Ter onderbouwing van de onder a) genoemde aanschafprijs van het bierbuffet heeft [geïntimeerde] als productie 15 bij haar akte een factuur van [de vennootschap 2] van 11 mei 2012 overgelegd ter zake 2 stuks ‘Verrijdbaar Buffet [buffet] ’ voor een prijs van € 2.088,-- exclusief btw per stuk. Ter onderbouwing van de onder c) genoemde aanschafprijs van de onderkoeler heeft [geïntimeerde] een factuur van 22 juni 2011 van [de vennootschap 3] overgelegd ter zake, voor zover thans van belang, een ‘Kombikühlgerät [kombikühlgerät] ’ voor een prijs van € 982,50 (naar het hof begrijpt, exclusief btw).
3.4.2.
[appellant] heeft in het geding bij de kantonrechter in zijn antwoordakte bij gebrek aan wetenschap betwist dat de door [geïntimeerde] overgelegde facturen betrekking hebben op het in 2014 door hem gehuurde bierbuffet met toebehoren. In hoger beroep voert [appellant] door middel van grief 1 aan dat de kantonrechter in het bestreden vonnis ten onrechte niet is ingegaan op deze betwisting.
3.4.3.
Het hof is van oordeel dat [appellant] zijn betwisting ‘bij gebrek aan wetenschap’ dat de facturen betrekking hebben op het door hem gehuurde bierbuffet met toebehoren, onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellant] niet heeft gesteld dat het door hem gehuurde bierbuffet niet een ‘Verrijdbaar Buffet [buffet] ’ maar een ander type buffet betrof. Ook heeft [appellant] niet gesteld dat de van het gehuurde onderdeel uitmakende onderkoeler niet een ‘Kombikühlgerät [kombikühlgerät] ’ betrof. Ook voor het overige heeft [appellant] in de toelichting op zijn grief niet voldoende gemotiveerd betwist dat de door [geïntimeerde] overgelegde facturen betrekking hebben op het bierbuffet en de onderkoeler die aan [appellant] zijn verhuurd. Het hof verwerpt daarom grief 1.
Met betrekking tot grief 2: afschrijving
3.5.1.
[geïntimeerde] heeft bij haar akte na tussenvonnis een verklaring overgelegd van een medewerkster van [de vennootschap 2] , de leverancier van het bierbuffet. In deze verklaring staat het volgende:
‘Hierbij delen wij u mede, dat onze rvs mobiele buffetten, bij gemiddeld gebruik en normaal onderhoud, ’n gemiddelde levensduur hebben van 10 - 15 jaar.
Dit is exclusief de tapinstallatie en koeling.’
[geïntimeerde] heeft voorts onder verwijzing naar enkele door haar overgelegde foto’s gesteld dat zij haar bierbuffetten zeer goed onderhoudt en dat daarom kan worden uitgegaan van een gemiddelde levensduur van 12 jaar. Mede gelet op de aanschafdata van bierbuffet en onderkoeler heeft dit [geïntimeerde] ertoe gebracht om in het kader van de ‘aftrek nieuw voor oud’ voor het bierbuffet een afschrijving van € 391,50 te hanteren (post b) en voor de onderkoeler een afschrijving van € 259,16 (post d).
3.5.2.
[appellant] heeft in zijn antwoordakte aangevoerd – voor zover in hoger beroep van belang – dat men zich kan voorstellen dat voor de tapinstallatie en de onderkoeling een veel kortere levensduur geldt dan voor het kale rvs buffet, zodat daarvoor een korte afschrijvingstermijn (hof: en dus een hoger bedrag aan afschrijving) gehanteerd moet worden. De kantonrechter heeft dat verweer verworpen in rov. 2.5 van het tussenarrest en daartoe het volgende overwogen:
‘Hoewel de medewerkster van de fabrikant [de vennootschap 2] nadrukkelijk verklaart over de rvs mobiele buffetten, wordt geoordeeld dat aannemelijk is dat eenzelfde levensduur eveneens heeft te gelden voor de tapinstallatie en de koeling. [appellant] heeft zulks betwist, doch geeft onvoldoende handen en voeten aan zijn betwisting. Zo blijkt niet waarop [appellant] de door hem gestelde levensduur van drie á vijf jaar baseert. Naar het oordeel van de kantonrechter had het op de weg van [appellant] gelegen zijn stellingen nader te onderbouwen, bijvoorbeeld middels (tegen)verklaringen van een (andere) leverancier van bierbuffetten, tapinstallaties en koelingen.’
3.5.3.
Grief 2 is tegen deze overweging gericht. In de toelichting op de grief voert [appellant] aan voor tapinstallatie en koeling een kortere levensduur geldt dan voor rvs mobiele buffetten. [appellant] stelt in de toelichting op de grief: ‘aan alleen staal kan niet zoveel kapot gaan, maar aan techniek met slangen, kleppen etc, des te meer!!!’
Naar het hof begrijpt, is [appellant] van mening dat bij post d een te laag afschrijvingsbedrag is gehanteerd en had dit afschrijvingsbedrag, uitgaande van een aanzienlijk kortere levensduur dan 12 jaar, op een hoger bedrag moeten worden vastgesteld.
3.5.4.
Deze grief is terecht voorgedragen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de gemiddelde levensduur van 10 - 15 jaar, die genoemd wordt in de schriftelijke verklaring van [de vennootschap 2] , volgens die verklaring uitsluitend betrekking heeft op ‘onze rvs mobiele buffetten’ en nadrukkelijk niet op ‘de tapinstallatie en de koeling’. Het had daarom op de weg van [geïntimeerde] gelegen om haar stelling dat ook voor de onderkoeler een levensduur van 12 jaar tot uitgangspunt kan worden genomen, nader te onderbouwen. [geïntimeerde] heeft die nadere onderbouwing niet gegeven, en daardoor onvoldoende de stelling van [appellant] betwist dat voor de onderkoeler, vanwege de daarin aanwezige techniek, een aanzienlijk kortere levensduur geldt dan voor het kale rvs buffet. Het hof zal – nu de partijen geen door bescheiden onderbouwde aanknopingspunten hebben gegeven voor een ander oordeel – schattenderwijs uitgaan van een levensduur van vijf jaar (60 maanden) voor de onderkoeler.
Omdat de onderkoeler op 22 juni 2011 is gekocht en volgens de (aangepaste) huurovereenkomst op 15 september 2014 had moeten worden geretourneerd, gaat het hof ervan uit dat de onderkoeler ten tijde van de tekortkoming 39 maanden oud was. De afschrijving voor de onderkoeler (post d) moet daarom worden gesteld op 39/60 maal de aanschafprijs van € 982,50, derhalve op € 638,62.
3.5.5.
Met betrekking tot andere onderdelen van de in rov. 3.3.4 van dit arrest weergegeven specificatie (onderdelen e en verder), is geen afschrijving gehanteerd. Daar is [appellant] met grief 2 niet tegen opgekomen. De vraag of ook ten aanzien van een of meer van die onderdelen een afschrijving had moeten worden gehanteerd, is dus niet aan het hof voorgelegd.
Met betrekking tot grief 3: geen zelfstandige betekenis
3.6.
Grief 3 heeft naast grief 2 geen zelfstandige betekenis en hoeft niet afzonderlijk besproken te worden.
Conclusie en afwikkeling
3.7.1.
Omdat grief 2 doel heeft getroffen, moet als afschrijving voor de onderkoeler (post d) niet een bedrag van € 259,16 maar een bedrag van € 638,62 worden gehanteerd.
Dat brengt mee dat het in rov. 3.3.4 van dit arrest genoemde subtotaal van € 2.942,89 moet worden verlaagd tot € 2.563,43. Dat heeft tot gevolg dat het onder k) genoemde btw-bedrag van € 618,01 moet worden verlaagd tot € 538,32. Dit voert tot de conclusie dat het in rov. 3.3.4 genoemde totaalbedrag van € 3.710,90 moet worden verlaagd tot € 3.251,75.
3.7.2.
De door de kantonrechter in beginsel toewijsbaar geachte hoofdsom van € 7.070,90 (waarvan € 3.710,90 ter zake het bierbuffet inclusief onderkoeler en accessoires en € 3.360,-- ter zake misgelopen huurinkomsten) moet dus worden verlaagd tot € 6.611,75. Daarop komt de aanbetaling van € 100,-- nog in mindering, zodat een verschuldigde hoofdsom van € 6.511,75 resteert.
3.7.3.
Omdat de verschuldigde hoofdsom is verlaagd, kan het bedrag aan rente dat [geïntimeerde] heeft berekend over de periode tot en met 15 februari 2016 niet worden overgenomen. Uit de bij de inleidende dagvaarding overgelegde renteberekening blijkt dat [geïntimeerde] aanspraak maakt op wettelijke rente vanaf 15 september 2014, de datum waarop het buffet had moeten worden ingeleverd. [appellant] heeft niet betwist dat hij met ingang van die datum wettelijke rente verschuldigd is over de schadevergoeding die hij aan [geïntimeerde] moet voldoen. Het hof zal daarom wettelijke rente toewijzen over de uiteindelijk verschuldigde hoofdsom van € 6.511,75 vanaf 15 september 2014.
3.7.4.
De verlaging van de hoofdsom brengt mee dat ook het bedrag ter zake buitengerechtelijke kosten overeenkomstig de tarieven in het Besluit BIK moet worden verlaagd, en wel van het door de kantonrechter toegewezen bedrag van € 728,54 naar het met de hoofdsom van € 6.511,75 corresponderende bedrag van € 700,59.
3.7.5.
Het voorgaande laat onverlet dat [appellant] in het geding in eerste aanleg de grotendeels in het ongelijk gestelde partij is. Het hof zal het bestreden vonnis daarom bekrachtigen, voor zover [appellant] bij dat vonnis in de proceskosten van het geding in eerste aanleg is veroordeeld.
3.7.6.
Het hoger beroep heeft op een onderdeel van betrekkelijk gering financieel belang doel getroffen. Beide partijen zijn in hoger beroep deels in het gelijk en deels in het ongelijk besteld. Het hof ziet hierin aanleiding om de proceskosten van het hoger beroep tussen de partijen te compenseren, aldus dat elke partij de eigen proceskosten moet dragen.
3.7.7.
Het voorgaande voert tot de hierna te vermelden uitspraak.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis van 16 november 2016 voor zover [appellant] bij dat vonnis is veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 7.889,67 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over € 7.070,90 vanaf 15 februari 2016;
in zoverre opnieuw rechtdoende: veroordeeld [appellant] om aan [geïntimeerde] te betalen:
  • € 6.511,75 vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 15 september 2014;
  • € 700,59 ter zake buitengerechtelijke kosten;
en verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het bestreden vonnis van 16 november 2016 voor het overige, dat wil zeggen voor zover het betreft de veroordeling van [appellant] in de proceskosten van het geding in eerste aanleg;
compenseert de proceskosten van het hoger beroep tussen de partijen, aldus dat elke partij de eigen proceskosten moet dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, I.B.N. Keizer en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 mei 2018.
griffier rolraadsheer