Uit hetgeen over en weer door partijen is gesteld en uit de overgelegde producties leidt het hof met betrekking tot de gang van zaken ten aanzien van het stucwerk het volgende af.
Na de oplevering is het stucwerk op enkele plaatsen losgekomen van plafond en wand. Omtrent de oorzaak van het loskomen zijn partijen het in zoverre eens dat het onverstandig was om het stucwerk rechtstreeks op hout aan te brengen, onder meer op de houten plaat die was gebruikt om een raam in de zijgevel te dichten. [geïntimeerde] stelt echter dat het [appellante] was die dit (ter besparing van kosten) zo wilde; [appellante] bestrijdt dit.
Uit productie 4 bij memorie van antwoord leidt het hof af dat op 2 juli 2015 een eerste melding van losgekomen stucwerk heeft plaatsgevonden, dit via een WhatsApp-bericht van de uitbater van [eetcafé] aan [geïntimeerde] . Mogelijk heeft ook op de in de inleidende dagvaarding onder 5 genoemde datum van 17 juni 2015 al een melding plaatsgevonden, maar dat maakt voor deze zaak geen verschil. Na een eerste reactie van [geïntimeerde] heeft de uitbater op 7 juli 2015 aan [geïntimeerde] laten weten:
we gaan het zelf oplossen”.
Uit productie 5 bij memorie van antwoord blijkt dat op 26 oktober 2015 door de aannemer [aannemer] een offerte is uitgebracht voor het vervangen van het glas in de zijgevel en het herstel van het stucwerk voor een bedrag van € 2.450,-. Deze offerte is gezonden aan [e-mailadres eetcafé] . [appellante] zegt dat zij deze offerte nooit heeft gezien, maar het hof acht die stelling, gelet op het e-mailadres, weinig geloofwaardig.
Na een e-mailcorrespondentie over de openstaande facturen heeft [appellante] aan [geïntimeerde] op 20 november 2015 een ingebrekestelling gezonden (productie 5 CvA/CvE), inhoudende een sommatie aan [geïntimeerde] om
“binnen 14 dagen met een voorstel te komen om de door jullie geleverde wanprestatie te herstellen”.
Nog dezelfde dag heeft [geïntimeerde] met een e-mail aan [appellante] op de ingebrekestelling gereageerd (productie 3 bij conclusie van antwoord in reconventie). Het antwoord van [geïntimeerde] houdt onder meer in:
“We stonden altijd open voor oplossingen. Twee maanden geleden zijn we langs geweest om te kijken. Vervolgens is de aannemer langs geweest en heeft een offerte gemaakt voor herstel stucwerk. Voor de volledige benedenverdieping, 140m, 2450,-. Hier had ik met je over willen praten en daar probeer ik al weken over met je af te spreken maar tot nu toe heb je geweigerd om op te nemen, terug te bellen of te antwoorden op mail. Voor de laatste mail(het hof begrijpt: maal)
herhaal ik het aanbod tot een gesprek om deze kwestie op te lossen.”
Niet gesteld of gebleken is dat [appellante] op dit aanbod om tot een gesprek te komen heeft gereageerd.
Op 8 januari 2016 heeft [geïntimeerde] vervolgens de onderhavige procedure aangespannen; [appellante] heeft in februari 2016 het stucwerk doen herstellen door een derde (productie 15 bij memorie van grieven).