ECLI:NL:GHSHE:2018:1991

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
8 mei 2018
Zaaknummer
200.194.814_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beëindiging huurovereenkomst en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in een huurovereenkomst. De huurovereenkomst tussen [appellant] en [toenmalige partner van appellant] aan de ene kant en [geïntimeerde] aan de andere kant, betreft een woning in Gulpen-Wittem. De huurovereenkomst was aangegaan voor onbepaalde tijd met een minimale duur van één jaar, ingaande op 6 mei 2010. De huurovereenkomst zou eindigen op 31 mei 2011. Echter, na een politie-inval in verband met een hennepplantage, heeft [geïntimeerde] de huurovereenkomst als beëindigd beschouwd per 31 mei 2011 en vorderde hij schadevergoeding van [appellant] en [toenmalige partner van appellant]. De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, waarop [appellant] in hoger beroep is gegaan.

In hoger beroep heeft [appellant] vijf grieven aangevoerd, waarbij hij onder andere betwist dat de huurovereenkomst per 31 mei 2011 is beëindigd. Hij stelt dat de overeenkomst al per 24 februari 2011 is geëindigd, omdat hij door de politie-inval niet in de woning kon verblijven. Het hof heeft geoordeeld dat er onduidelijkheid bestaat over de datum van beëindiging van de huurovereenkomst en heeft [appellant] toegelaten om bewijs te leveren voor zijn stelling dat de huurovereenkomst eerder is geëindigd. Het hof heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering en verdere beslissingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.194.814/01
arrest van 8 mei 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. G.G.J. Geerlings te Roermond,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] , Verenigde Staten van Amerika,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.G.M. Nass te Gulpen,
op het bij exploot van dagvaarding van 29 juni 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 30 maart 2016, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] tezamen met zijn toenmalige partner [toenmalige partner van appellant] (hierna: [toenmalige partner van appellant] ) als gedaagden en [geïntimeerde] als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4665560 CV EXPL 15-12286)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord;
  • de akte van [appellant] met producties;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. [appellant] en [toenmalige partner van appellant] hebben van [geïntimeerde] de woning gelegen aan de [adres] te [postcode] [plaats] , gemeente Gulpen-Wittem (hierna: de woning), tegen een huurprijs van € 1.470,- per maand in huur gehad.
b. De huurovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde duur en minimaal één jaar ingaande op 6 mei 2010 en lopende tot en met 31 mei 2011.
c. In de woning is door de politie een hennepplantage opgerold, volgens [geïntimeerde] omstreeks 19 januari 2011 en volgens [appellant] op 16 februari 2011.
d. Op 27 februari 2011 heeft [zaakwaarnemer van geintimeerde] , zaakwaarnemer van [geïntimeerde] , aangifte gedaan van vernielingen in en aan de woning (o.a. waterschade vanwege het openzetten van de badkamerkraan).
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] :
1. een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst tussen partijen is beëindigd per 31 mei 2011;
2. veroordeling van [appellant] en [toenmalige partner van appellant] tot betaling van:
a. € 4.410,- aan achterstallige huur, te vermeerderen met rente,
b. € 2.750,- aan waardevermindering van de woning,
c. € 17.101,87 aan herstelkosten en schade, te vermeerderen met rente,
d. € 630,70 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met rente,
e. de proceskosten inclusief nakosten te vermeerderen met rente.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De heer [zaakwaarnemer van geintimeerde] (hierna: [zaakwaarnemer van geintimeerde] ) heeft, nadat de hennepkwekerij was opgerold door de politie, op 27 februari 2011 aangifte gedaan namens [geïntimeerde] terzake vernieling van objecten aan en in de woning. [zaakwaarnemer van geintimeerde] heeft op de badkamer de kranen open aangetroffen. Het water liep van de bovenverdieping naar de kelder waar het water al drie centimeter hoog stond ten gevolge waarvan schade is ontstaan. Volgens [geïntimeerde] hebben [appellant] en [toenmalige partner van appellant] niet als een goed huisvader over de woning bewaakt. Er zijn geen braaksporen aangetroffen aan het slot van de deur. Dit betekent dat de woning is betreden door middel van een huissleutel. De huissleutel is nog steeds in het bezit van [appellant] en [toenmalige partner van appellant] . Zij hebben de woning omstreeks 27 februari 2011 metterwoon verlaten zonder opzegging van de huurovereenkomst dan wel een bericht achter te laten. Volgens [geïntimeerde] is de huurovereenkomst dan ook geëindigd op ongeveer 31 mei 2011.
Gezien het voorgaande zijn [appellant] en [toenmalige partner van appellant] tekortgeschoten om aan hun verplichtingen ten aanzien van de tussen partijen overeengekomen huurovereenkomst voldoen. [geïntimeerde] heeft hierdoor schade geleden. Over de maanden maart, april en mei 2011 heeft [geïntimeerde] geen huur ontvangen. Daarnaast heeft [geïntimeerde] grote materiele schade geleden door de hennepplantage alsmede door de nalatigheid van de huurders. De schade bestaat uit kosten die gemaakt zijn ter vervanging dan wel herstel van materiële zaken betreffende de woning, in totaal groot € 17.101,87.
Tevens heeft [geïntimeerde] schade geleden door een waardevermindering van de woning door het aanbrengen van de hennepplantage. Deze schade wordt door hem begroot op € 2.750,-.
3.2.3.
[toenmalige partner van appellant] heeft in eerste aanleg verweer gevoerd; [appellant] is in eerste aanleg niet verschenen.
3.3.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen. De kantonrechter heeft hierbij overwogen dat [toenmalige partner van appellant] niet gereageerd heeft op de conclusie van repliek terwijl deze conclusie wel tot een nadere stellingname ter onderbouwing van het verweer noopte, ten gevolge waarvan de kantonrechter het verweer van [toenmalige partner van appellant] als zijnde niet voldoende onderbouwd heeft verworpen. De kantonrechter heeft vervolgens de vorderingen als onvoldoende gemotiveerd weersproken toegewezen behoudens de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de verklaring voor recht en [appellant] en [toenmalige partner van appellant] veroordeeld in de proceskosten.
3.4.
[appellant] is tijdig in hoger beroep gekomen en heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd.
Grief 1 is gericht tegen de toegewezen verklaring voor recht dat de huurovereenkomst per 31 mei 2011 is beëindigd.
In grief 2 stelt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte een bedrag van € 4.410,- terzake achterstallige huurtermijnen heeft toegewezen.
Grief 3 is gericht tegen de toegewezen bedrag aan waardevermindering, grief 4 tegen het toegewezen bedrag aan schade aan de woning en grief 5 tegen het toegewezen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten.
[appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen.
Ontvankelijkheid
3.5.
Het meest verstrekkende verweer van [geïntimeerde] is dat nu [appellant] in eerste aanleg niet is verschenen en geen verweer heeft gevoerd, hij niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.6.
Het hof overweegt dat [toenmalige partner van appellant] , medegedaagde van [appellant] , in eerste aanleg is verschenen. Tegen [appellant] is (rechtmatig) verstek verleend. Artikel 140 Rv bepaalt:
“1. Zijn er meer gedaagden en is tenminste een van hen in het geding verschenen, dan wordt, indien ten aanzien van de niet verschenen gedaagden de voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen, tegen dezen verstek verleend en tussen de eiser en de verschenen gedaagden voortgeprocedeerd. (…)
3. Tussen alle partijen wordt één vonnis gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.”
Op de voet hiervan geldt het bestreden vonnis als een vonnis op tegenspraak. Tegen een vonnis op tegenspraak staat voor alle partijen slechts hoger beroep open. Aangezien [appellant] tijdig in hoger beroep is gekomen en aan alle formele, wettelijke voorwaarden heeft voldaan, is hij ontvankelijk in hoger beroep.
Einde huurovereenkomst
3.7.
In grief 1 stelt [appellant] dat de huurovereenkomst niet per 31 mei 2011 is beëindigd maar per 24 februari 2011. Hij voert hiertoe aan hij dat begin februari 2011 een aantal weken niet in de woning kon verblijven in verband met de inval door de politie op 16 februari 2011 vanwege de hennepkwekerij en het lopende strafrechtelijk onderzoek. Eind februari 2011 is hij teruggekeerd naar de woning. Toen bleek dat zijn huissleutel niet meer paste op de sloten, dat er een nieuwe huurder in de woning zat en dat zijn eigendommen uit de woning waren verwijderd. [appellant] verwijst naar een factuur van “Allround Klussenbedrijf [allround klussenbedrijf] ” van 24 februari 2011 waaruit zou blijken dat de sloten op of rond die datum zouden zijn vervangen.
[appellant] stelt zich dan ook op het standpunt dat, nu de woning eind februari door [geïntimeerde] al aan nieuwe huurders verhuurd werd, de huurovereenkomst eind februari door [geïntimeerde] is beëindigd.
3.8.
[geïntimeerde] erkent dat er nieuwe sloten op de woning zaten; het is gebruikelijk dat tijdens de inval van de politie het slot van de voordeur wordt vervangen. De sloten van de andere deuren zijn later vervangen. [geïntimeerde] betwist dat er een nieuwe huurder in de woning verbleef. De woning is in februari afgesloten geweest van gas en elektra en zodanig beschadigd dat deze onbewoonbaar was.
De stelling van [appellant] dat hij niet in de woning verbleef is niet relevant voor het bestaan van de huurovereenkomst, aldus [geïntimeerde] . Hij was immers huurder voor een jaar en heeft de woning verlaten zonder opzegging van de huurovereenkomst.
3.9.
Het hof overweegt als volgt. Het hof begrijpt uit de stelling van partijen dat niet in geschil is dat de huurovereenkomst is beëindigd, maar wel het tijdstip waarop deze is geëindigd.
[geïntimeerde] stelt dat de huurovereenkomst per 31 mei 2011 is geëindigd door opzegging van zijn kant. Hij verwijst naar de huurovereenkomst waarin is vermeld dat de huurovereenkomst voor minimaal één jaar is aangegaan en lopende tot 31 mei 2011. In de huurovereenkomst is tevens vermeld dat de huurovereenkomst niet kan worden beëindigd door tussentijdse opzegging.
[appellant] stelt gemotiveerd dat de huurovereenkomst al eerder is geëindigd te weten per 24 februari 2011 (zie r.o. 3.7). Het hof is van oordeel dat dit verweer van [appellant] een bevrijdend verweer betreft waarvan de bewijslast op hem ligt. Nu [geïntimeerde] het verweer gemotiveerd heeft betwist zal het hof [appellant] toelaten om zijn stelling dat de huurovereenkomst niet per 31 mei 2011 is geëindigd maar per 24 februari 2011 te bewijzen.
3.10.
Het hof wenst eerst duidelijkheid over de datum waarop de huurovereenkomst is beëindigd voordat het hof zal beslissen op de overige grieven. Het hof zal dan ook iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De uitspraak

Het hof:
laat [appellant] toe feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat de huurovereenkomst is beëindigd op 24 februari 2011;
bepaalt, voor het geval [appellant] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. B.A. Meulenbroek als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 22 mei 2018 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en A.J. Henzen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 mei 2018.
griffier rolraadsheer