ECLI:NL:GHSHE:2018:1980

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
8 mei 2018
Zaaknummer
200.206.899_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij verkeersongeval en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de appellante, [appellante], een schadevergoeding vorderde van de geïntimeerde, [geïntimeerde], naar aanleiding van een verkeersongeval dat plaatsvond op 21 december 2015. De appellante stelt dat de geïntimeerde zonder haar toestemming in haar auto heeft gereden en daarbij een ongeval heeft veroorzaakt, wat heeft geleid tot schade aan de auto ter hoogte van € 7.849,67. De rechtbank heeft de vordering van de appellante in eerste aanleg afgewezen, waarop zij in hoger beroep is gegaan.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen. De appellante heeft vier grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het vonnis en toewijzing van haar vordering. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde op de hoogte was van het feit dat hij zonder toestemming van de appellante in de auto reed. De eigendom van de auto is door de appellante onderbouwd met bewijsstukken, waaronder het kentekenbewijs en een verklaring van haar zoon.

Het hof concludeert dat de geïntimeerde onrechtmatig heeft gehandeld door in de auto van de appellante te rijden en de schade te veroorzaken. De schade is door het hof begroot op € 4.000,=, rekening houdend met de waarde van de auto voor en na het ongeval. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van de appellante toe tot het bedrag van € 4.000,=, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding in eerste aanleg. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.206.899/01
arrest van 8 mei 2018
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. A.P. van Knippenbergh te Best,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.M. Schipper te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 6 december 2016 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant (kanton, locatie Eindhoven) gewezen vonnis van 27 oktober 2016 tussen appellante – [appellante] – als eiseres en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 4988202/CV EXPL 16-4398)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord, met productie.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, het volgende vast.
[geïntimeerde] heeft op 21 december 2015 gereden in een auto, merk Volkswagen Golf, kenteken [kenteken] (hierna: de auto).
[geïntimeerde] heeft op die dag een verkeersongeval veroorzaakt. De auto is daarbij beschadigd.
De auto is eigendom van [appellante] of haar zoon [zoon van appellante] .
3.2.
[appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd – samengevat – [geïntimeerde] te veroordelen € 7.849,67 aan haar te betalen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente. [appellante] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd, samengevat, dat [geïntimeerde] op 21 december 2015 haar auto heeft meegenomen zonder haar toestemming en daarmee een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De schade aan haar auto moet worden begroot op € 7.849,67, aldus [appellante] . [appellante] spreekt [geïntimeerde] aan op grond van onrechtmatige daad.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
3.3.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis het gevorderde afgewezen.
3.4.
[appellante] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd, waarmee het geschil in volle omvang aan het hof wordt voorgelegd, en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en toewijzing van het door haar gevorderde, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
3.5.
Het hof ziet aanleiding eerst de kwestie van de eigendom van de auto te behandelen. [appellante] heeft bij memorie van grieven kopieën van het kentekenbewijs overgelegd. Dit kentekenbewijs is op haar naam gesteld. Blijkens de kopie van het schadeformulier (prod. 2 bij inleidende dagvaarding), ingevuld door [geïntimeerde] , was [appellante] de verzekeringnemer met betrekking tot de aansprakelijkheidsverzekering voor deze auto.
[appellante] heeft bij memorie van grieven verder een proces-verbaal overgelegd van een verhoor van haar zoon [zoon van appellante] ( [zoon van appellante] ), gedateerd 29 februari 2016. [zoon van appellante] heeft volgens dit proces-verbaal verklaard dat de auto van zijn moeder is. [appellante] heeft haar stelling herhaald dat de auto haar in eigendom toebehoort. [geïntimeerde] is bij memorie van antwoord niet ingegaan op het overgelegde kentekenbewijs en heeft ook niet meer gereageerd op de stelling dat de auto eigendom van [appellante] is. Zijn stelling op dit punt in eerste aanleg was dat [zoon van appellante] vaak in de auto reed. Het hof neemt in aanmerking dat het kentekenbewijs niet doorslaggevend is bij de vaststelling van de eigendom van de auto. Het kentekenbewijs levert echter naar het oordeel van het hof wel aanwijzingen op ter onderbouwing van de stelling van [appellante] . Voorts heeft [geïntimeerde] al bij het invullen van het schadeformulier [appellante] als verzekeringnemer opgegeven. Onverklaard blijft waarom hij dit heeft gedaan, wanneer hij in de veronderstelling verkeerde dat de auto niet van [appellante] was. Het hof slaat verder acht op de onweersproken verklaring van [zoon van appellante] dat de auto van zijn moeder is. De stelling van [geïntimeerde] dat [zoon van appellante] vaak in de auto reed is door [appellante] weersproken, maar zegt ook weinig omdat [zoon van appellante] de zoon is van [appellante] . Het hof is al met al van oordeel dat de stelling van [appellante] over haar eigendom van de auto bij deze stand van zaken niet voldoende gemotiveerd is betwist door [geïntimeerde] . Daarom staat in hoger beroep vast dat de auto in eigendom toebehoort aan [appellante] .
3.6.
[geïntimeerde] erkent dat hij op 21 december 2015 in de auto heeft gereden en een verkeersongeval heeft veroorzaakt. Partijen verschillen weliswaar van mening over de vraag of hij in de auto heeft gereden op verzoek van de zoon van [appellante] , maar gesteld noch gebleken is dat [appellante] aan [geïntimeerde] toestemming heeft gegeven om in de auto te rijden. [appellante] heeft bovendien betwist dat haar zoon aan [geïntimeerde] gevraagd zou hebben de auto te repareren, onder meer verwijzend naar een door haar zoon bij de politie afgelegde verklaring. [geïntimeerde] is daar niet meer op ingegaan en heeft in hoger beroep zijn (bevrijdende) verweer ook niet te bewijzen aangeboden, zodat het hof het ervoor houdt dat [geïntimeerde] in elk geval zonder toestemming van [appellante] in de auto is gaan rijden. Vast staat dat de auto bij het verkeersongeval beschadigd is geraakt. Gesteld noch gebleken is dat er iemand anders dan [geïntimeerde] voor die schade aansprakelijk is te houden. [geïntimeerde] is ook niet ingegaan op de stelling van [appellante] dat de schade aan de auto die het gevolg is van dat ongeval moet worden begroot op € 7.849,67. Wel heeft [geïntimeerde] bij antwoord in eerste aanleg aangevoerd dat de auto eerder voor € 5.500,= te koop was aangeboden, hetgeen [appellante] bij gelegenheid van de gehouden comparitie niet heeft betwist. Over de waarde van de auto vóór het ongeval heeft [appellante] niets aangevoerd. Zij heeft enkel gesteld dat zij besloten heeft de beschadigde auto in te ruilen en dat zij daar nog ongeveer € 1.500,= voor heeft ontvangen. Vast staat dat [appellante] de auto niet heeft laten repareren. Nu de waarde van de auto voor het ongeval kennelijk € 5.500,= bedroeg en [appellante] naar eigen zeggen bij verkoop van de auto € 1.500,= heeft ontvangen, begroot het hof de door haar geleden schade dan ook op € 4.000,=. Dat [appellante] meer schade heeft geleden is naar het oordeel van het hof niet gebleken.
3.7.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat [geïntimeerde] jegens [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld door in de auto van [appellante] te rijden en daarbij schade aan de auto veroorzaken. Hij moet dan ook de schade (door het hof begroot op € 4.000,=) aan [appellante] vergoeden.
3.8.
De overige standpunten van partijen zijn niet ter zake dienend. Indien en voor zover [appellante] in eerste aanleg geen openheid van zaken heeft gegeven en artikel 21 Rv heeft geschonden, wat zij bestrijdt, heeft zij deze fout in hoger beroep hersteld.
3.9.
De conclusie van het voorgaande is dat de grieven slagen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Het gevorderde zal tot een bedrag van € 4.000,= worden toegewezen. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding in eerste aanleg. De proceskosten in beide instanties zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Iedere partij is immers op enkele punten in het ongelijk gesteld.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende
veroordeelt [geïntimeerde] € 4.000,= aan [appellante] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 april 2016 tot de dag der algehele voldoening;
compenseert de proceskosten in beide instanties tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.J. van Craaikamp, R.J.M. Cremers en L.S. Frakes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 mei 2018.
griffier rolraadsheer