ECLI:NL:GHSHE:2018:1977

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
7 mei 2018
Zaaknummer
20-001611-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor ernstige geweldsdelicten, waaronder gewapende overvallen en straatroven

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1990 en thans verblijvende in PI Rijnmond, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar voor meerdere ernstige geweldsdelicten, waaronder gewapende overvallen en straatroven in Tilburg. De rechtbank had ook beslist op vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.

Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep onbeperkt is ingesteld, maar dat de verdachte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep voor een vrijspraak in een eerdere zaak. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de vorderingen van de benadeelde partijen, en heeft de advocaat-generaal gehoord. De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf van 8 jaar gevorderd, met aftrek van voorarrest.

Het hof heeft de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere straatroven en gewapende overvallen, waarbij geweld en bedreiging met geweld zijn gebruikt. Het hof heeft geoordeeld dat de door de rechtbank opgelegde straf van 10 jaar in beginsel passend is, maar heeft uiteindelijk besloten om de gevangenisstraf te verlagen naar 8 jaar, met aftrek van voorarrest. Tevens zijn de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001611-17
Uitspraak : 8 mei 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 mei 2017, zittingsplaats Breda, in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 02-821358-16 en 02-800728-12, tegen

[verdachte] ,

geboren [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1990,
thans verblijvende in PI Rijnmond - Gev. De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank verdachte ter zake van een groot aantal strafbare feiten, waaronder een aantal winkelovervallen en straatroven, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank beslist op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen en met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
i.
Blijkens de inhoud van de akte rechtsmiddel d.d. 24 mei 2017 is het hoger beroep namens de verdachte onbeperkt ingesteld. Dit hoger beroep is niet beperkt door een partiële intrekking. De rechtbank heeft verdachte in eerste aanleg vrijgesproken van het onder parketnummer 02-800728-12 ten laste gelegde feit 2 (heling).
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, Sv staat er voor een verdachte geen hoger beroep open van een vrijspraak. Het hof zal derhalve de verdachte ten aanzien van voormeld feit niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
Al hetgeen hierna wordt overwogen heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
ii.
De benadeelde partijen [benadeelde 1] . [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] . en [benadeelde 6] hebben in eerste aanleg vorderingen ingediend, strekkende tot schadevergoeding. Zij hebben hun vorderingen in hoger beroep gehandhaafd en deze zijn derhalve in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de duur van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, verdachte ter zake van de bewezen verklaarde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft uitsluitend een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich, voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof, met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft:
a. de kwalificatie van de bewezen verklaarde feiten 5, 6, 7 en 8 van parketnummer
02-821358-16;
de opgelegde straf alsmede de strafmotivering;
de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 5] . en [benadeelde 6] en de toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr ter zake van de vordering van [benadeelde 1] .
de toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr ter zake van de vorderingen van benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4]
Het hof zal teneinde – in het bijzonder gelet op de tenuitvoerlegging – misverstanden te voorkomen tevens de beslissingen ter zake van het beslag in het dictum opnemen.
A. De kwalificatie van de feiten 5, 6, 7 en 8 van parketnummer 02-821358-16.
De kwalificatie van de bewezen verklaarde feiten 5, 6, 7 en 8 van parketnummer
02-821358-16 behoort te luiden:
Het onder feit 5 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Het onder feit 6 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder feit 7 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Het onder feit 8 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
B. Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een groot aantal strafbare feiten. Zo heeft verdachte in september 2016 vier keer een straatroof begaan tegen slachtoffers die zich in de nachtelijke uren op de openbare weg in Tilburg bevonden. Deze straatroven werden steeds vergezeld door geweld dan wel door bedreiging met geweld waarbij verdachte gebruik maakte van een mes of vuurwapen. In dezelfde maand heeft verdachte in een woning, alwaar hij op bezoek was, een laptop ontvreemd.
Voorts heeft verdachte in november 2016 een drietal gewapende overvallen gepleegd in Tilburg, te weten op een lectuur- en tabakswinkel, een drogisterij en een cafetaria. De laatste overval is bij een poging gebleven. Tevens heeft het hof bewezen verklaard dat verdachte een wapen, zijnde een start-alarmpistool dat is omgebouwd naar een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Tevens heeft verdachte zich in 2012 schuldig gemaakt aan strafbare feiten in de relationele sfeer. Het hof acht bewezen dat verdachte een voormalige partner, de moeder van zijn kind, heeft bedreigd door haar een mes te tonen en levensbedreigende bewoordingen naar haar te
roepen. Diezelfde ex-partner heeft hij enkele malen mishandeld, waarbij hij haar bij de keel heeft gegrepen. In de woning van een andere voormalige partner heeft verdachte in 2015 de televisie en tulppluggen vernield.
In de nabijheid van een uitgaansgelegenheid te Tilburg heeft verdachte een jongen tot twee
keer toe in het gezicht gestompt. Ook dit feit vond plaats in 2012.
Het hof acht deze feiten en in het bijzonder de winkelovervallen en straatroven, bijzonder ernstig, mede gelet op de hoeveelheid van de feiten waarbij veelal het gebruik van geweld of bedreiging met geweld niet is geschuwd. De feiten hebben veel persoonlijk leed bij de slachtoffers teweeggebracht. Met name de winkelovervallen en straatroven hebben blijkens de aangiften, de aanwezige schriftelijke slachtofferverklaring en de toelichting bij de ingediende vorderingen voor langere tijd angstklachten, gevoelens van onveiligheid en wantrouwen, slapeloosheid en/of hartkloppingen bij de slachtoffers veroorzaakt. Uit het gemak waarmee verdachte de vermogensdelicten ogenschijnlijk heeft gepleegd, blijkt dat hij uitsluitend oog heeft gehad voor zijn eigen financieel voordeel. Verdachte heeft zich daarmee tevens respectloos opgesteld jegens de eigendommen van een ander. Dit soort strafbare feiten hebben bovendien een enorme impact op het veiligheidsgevoel van burgers en leiden tot maatschappelijke onrust.
De advocaat-generaal heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 8 jaar, met aftrek van voorarrest.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat het hof een gevangenisstraf van een kortere duur zal opleggen dan door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof acht de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren dan ook in beginsel passend.
Het hof neemt daarbij evenals de rechtbank in aanmerking:
- dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat er sprake is van recidive. Het hof verwijst naar het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 maart 2018, waaruit blijkt dat verdachte, reeds eerder - voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten gepleegd in 2016 - onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten (zoals bij het arrest van het gerechtshof
’s Gravenhage van 10 april 2014, waar verdachte tot 28 maanden gevangenisstraf is veroordeeld ter zake van een aantal vermogensdelicten);
  • de grote hoeveelheid strafbare feiten en de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed en schade teweeg heeft gebracht;
  • het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is;
  • dat verdachte bij de politie uit eigen beweging zaken naar voren heeft gebracht om schoon schip te maken en een bekennende verklaring heeft afgelegd;
  • de omstandigheid dat de dagvaarding met parketnummer 02-800728-12 oudere feiten betreft.
Evenals de rechtbank heeft het hof kennisgenomen van de rapportages die over de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgesteld, met name het rapport van psycholoog [naam] d.d. 28 maart 2017. Deze deskundige concludeert dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in alcohol- en cannabisgebruik. De deskundige rapporteert dat verdachte al sinds jonge leeftijd in meer of mindere mate softdrugs en alcohol gebruikt, waarbij vooral alcohol de duidelijke functie heeft om stress te reduceren. Het gebruik van alcohol maakt dat verdachte zijn impulsen minder onder controle heeft. Vanwege de antisociale persoonlijkheidsstoornis is verdachte impulsief van aard, handelt hij gericht op zijn eigen behoeftebevrediging, bekommert hij zich niet om de gevolgen van zijn gedragingen voor anderen en is hij niet geneigd zich aan wetten en regels te houden. [naam deskundige] noemt verdachte in dit verband ook een korte termijn denker. Het alcoholgebruik heeft in sommige gevallen het impulsief handelen van verdachte geluxeerd. [naam deskundige] geeft verder aan dat, enerzijds, een aanzienlijk recidiverisico aanwezig is en dat, anderzijds, verdachte gemotiveerd is om een positieve toekomst op te bouwen.
Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat in ieder geval in strafverminderende zin rekening gehouden dient te worden met de conclusie van voornoemde deskundige dat er een doorwerking is van de persoonlijkheidsstoornis en de verslaving van de verdachte in de ten laste gelegde feiten en dat de verdachte onder invloed van alcohol en drugs impulsief handelt en overgaat tot grensoverschrijdend gedrag.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep berouw getoond voor zijn daden en heeft zich bereid verklaard om de schade van de benadeelde partijen te vergoeden. De raadsman heeft de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen op uitdrukkelijk verzoek van de verdachte niet betwist.
Voorts heeft verdachte verklaard dat hij inmiddels anders in het leven staat, geen alcohol meer gebruikt en in het belang van zijn kinderen zijn leven na detentie weer op de rit wil krijgen. Verdachte heeft gedurende zijn detentie reeds een aantal cursussen gevolgd en heeft zich gemotiveerd getoond om deze lijn voort te zetten.
Alles overziende is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
C. De beslissingen op de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] en de toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 1 parketnummer
02-821358-16
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.309,00, bestaande uit
€ 309,- ter zake van materiële schade en € 2.000,- ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.809,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes onder feit 1 van parketnummer
02-821358-16 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.309,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering toewijsbaar is. Het hof acht de gevorderde schade voldoende aannemelijk gemaakt en zal de vordering derhalve, te vermeerderen met de wettelijke rente, geheel toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van 2.309,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag en vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor de duur van 33 dagen zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] (feit 1 van parketnummer 02-800728-12)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.075,45. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof acht niet voldoende gebleken dat de gestelde schade door verdachtes bewezen verklaarde handelen is veroorzaakt. De benadeelde partij [benadeelde 5] kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen. Met betrekking tot de kosten zal worden beslist als in het dictum vermeld.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6] (feit 1 van parketnummer 02-800728-12)
De benadeelde partij [benadeelde 6] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 359,25. De benadeelde partij is door de rechtbank in diens vordering niet-ontvankelijk verklaard, waarbij is bepaald dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij op het wensenformulier d.d. 29 juni 2017 vermeld dat hij eerder geen verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend maar wel kosten heeft gemaakt in de vorm van nieuw glas en deurprotectie in verband met de inbraakschade en heeft een bedrag van €1.750,- op het formulier ingevuld.
Nu deze benadeelde partij reeds in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend, waarop door de rechtbank is beslist, begrijpt het hof het door de benadeelde partij ingevulde wensenformulier aldus, dat beoogd wordt de eerder ingediende vordering tot schadevergoeding te vermeerderen tot € 1.750,- .
Ingevolge artikel 421, derde lid, Sv kan de benadeelde, zich in hoger beroep voegen binnen de grenzen van haar eerste vordering. Vermeerdering van de vordering in hoger beroep is derhalve niet mogelijk. De benadeelde partij dient om die reden niet-ontvankelijk verklaard te worden in haar vordering voor zover het de vermeerdering van de vordering met een bedrag van € 1.390,75 betreft. Voorts is het hof met de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij voor het oorspronkelijke deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden nu de gevorderde vergoeding van kosten ziet op schade als gevolg van inbraak hetgeen niet aan verdachte ten laste is gelegd en derhalve niet bewezen is verklaard.
Op grond van het vorenstaande zal het hof in hoger beroep de benadeelde partij in haar (gehele) vordering niet-ontvankelijk verklaren.
D. De beslissingen op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] en de toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr ter zake.
De vorderingen van [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] zijn door de rechtbank gedeeltelijk toegewezen. Deze benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet-toegewezen gedeelte van hun vorderingen.
Het hof verenigt zich met de door de rechtbank ter zake van deze vorderingen gegeven beslissingen en de motivering daarvan en bevestigt het vonnis van de rechtbank in zoverre.
Het hof verenigt zich voorts met de beslissing van de rechtbank om ten behoeve van genoemde benadeelde partijen telkens de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van de gevorderde bedragen. De rechtbank heeft echter niet bepaald dat de betalingsverplichting steeds vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf de aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening. Het hof zal het vonnis derhalve voor wat betreft de beslissingen ter zake van de toepassing van de schadevergoedingsmaatregel vernietigen en in zoverre opnieuw rechtdoen zoals in het dictum hierna opgenomen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-800728-12 onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof ten aanzien van de strafoplegging (inclusief de beslissingen ter zake van de toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr) en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1]
,[benadeelde 5] en [benadeelde 6] en doet in zoverre opnieuw recht:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-821358-16 onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.309,00 (tweeduizend driehonderdnegen euro) bestaande uit € 309,00 (driehonderdnegen euro) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer
02-821358-16 onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.309,00 (tweeduizend driehonderdnegen euro) bestaande uit € 309,00 (driehonderdnegen euro) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
33 (drieëndertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 25 november 2016.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 6] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 2]ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-821358-16 onder 7 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.637,02 (tweeduizend zeshonderdzevenendertig euro en twee cent) bestaande uit € 1.137,02 (duizend honderdzevenendertig euro en twee cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
36 (zesendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met
de wettelijke rente vanaf 18 september 2016tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 3], ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-821358-16 onder 8 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 959,00 (negenhonderdnegenenvijftig euro) bestaande uit € 209,00 (tweehonderdnegen euro) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
19 (negentien) dagen hechtenis, vermeerderd met
de wettelijke rente vanaf 10 september 2016tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 4], ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-821358-16 onder 9 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 273,24 (tweehonderddrieënzeventig euro en vierentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf 14 september 2016tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
G1642109: 1 stuk wapen, kleur grijs;.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
G1599919: 3 tonnetjes voedingssupplementen;
G1599921: 1 stuk kleding; zwarte sportbroek;
794531: 1 mobiele telefoon, merk Samsung, kleur grijs.

bevestigt het vonnis waarvan beroep voor al het overige.

Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 8 mei 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Valkenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.