In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [kind 1] en [kind 2]. De moeder, appellante, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 17 november 2017 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd. De moeder stelde dat zij in staat was om een veilige en stabiele opvoeding te bieden en dat de uithuisplaatsing niet in het belang van de kinderen was. De Gecertificeerde Instelling (GI) verzocht echter om bekrachtiging van de beschikking, omdat de kinderen sinds 2014 onder toezicht stonden en sinds 2016 uit huis geplaatst waren.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 april 2018 is de moeder gehoord, bijgestaan door haar advocaat, en heeft de GI haar standpunt toegelicht. Het hof heeft de rapportages van de GI en eerdere beschikkingen van de rechtbank in overweging genomen. Het hof concludeerde dat de moeder, ondanks haar stellingen, niet voldoende had onderbouwd dat zij geen hulp nodig had en dat haar emotieregulatie-problematiek een risico vormde voor de kinderen. De rechtbank had eerder geadviseerd om hulpverlening te zoeken, maar de moeder had dit niet adequaat opgevolgd.
Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verlenging van de uithuisplaatsing in het belang van de kinderen was en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Het hof heeft wel benadrukt dat de GI de moeder moet blijven begeleiden in het formuleren van een hulpvraag voor de hulpverlening.