In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder van een minderjarige, die in eerste aanleg door de rechtbank Limburg onder toezicht is gesteld en uit huis geplaatst bij een pleeggezin. De moeder heeft op 26 januari 2018 beroep aangetekend tegen de beschikking van de rechtbank, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn verlengd. De mondelinge behandeling vond plaats op 10 april 2018, waarbij de moeder en de Gecertificeerde Instelling (GI) zijn gehoord. De moeder betwist de noodzaak van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, en stelt dat haar recht op een eerlijk proces is geschonden omdat zij in eerste aanleg niet is gehoord. De GI daarentegen stelt dat de minderjarige jarenlang onveiligheid heeft gekend en dat de huidige pleegouders de stabiliteit bieden die de minderjarige nodig heeft. Het hof overweegt dat de wettelijke vereisten voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn voldaan, en dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat zij in staat is om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten.