In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie die de man dient te betalen voor zijn minderjarige kind. De man, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, betwistte de hoogte van de alimentatie en de ingangsdatum ervan. De rechtbank had bepaald dat de man vanaf 1 oktober 2016 een bijdrage van € 500,- per maand moest betalen. De man verzocht het hof om deze bijdrage te verlagen naar € 233,- per maand, met ingang van 8 december 2016.
De vrouw, die de verweerster in deze procedure was, voerde aan dat de man niet-ontvankelijk verklaard moest worden in zijn verzoek en dat de bijdrage vastgesteld moest worden op € 322,- per maand met ingang van 1 oktober 2016. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 maart 2018 was de man niet verschenen, terwijl de vrouw wel aanwezig was, bijgestaan door haar advocaat. Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beschikking van de rechtbank en de ingediende stukken.
Het hof heeft overwogen dat de man vanaf de geboorte van het kind geen bijdrage heeft geleverd en dat hij voldoende tijd had om rekening te houden met de onderhoudsverplichting. De behoefte van het kind werd vastgesteld op € 390,- per maand per 1 januari 2018. Na beoordeling van de draagkracht van beide partijen, heeft het hof de bijdrage van de man vastgesteld op € 322,- per maand voor de periode van 1 oktober 2016 tot 1 januari 2017, € 329,- per maand voor de periode van 1 januari 2017 tot 1 januari 2018, en € 334,- per maand vanaf 1 januari 2018. De eerdere beschikking van de rechtbank werd vernietigd en de nieuwe bijdrage werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.