ECLI:NL:GHSHE:2018:1933

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
20-001502-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in ontnemingsvordering

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard in de ontnemingsvordering tegen de veroordeelde. Het hof heeft echter geoordeeld dat de redenering van de rechtbank niet houdbaar is en heeft het vonnis vernietigd. Het hof verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van de veroordeelde en wijst de zaak terug naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant voor verdere behandeling.

De zaak betreft een ontnemingsvordering waarbij het Openbaar Ministerie een bedrag van € 228.117,39 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gevorderd. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en het Openbaar Ministerie ontvankelijk zal verklaren. De verdediging heeft verzocht om bevestiging van het vonnis van de rechtbank, waarin werd gesteld dat er geen sprake was van een eerlijk proces.

Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de rechtbank een eigen verantwoordelijkheid heeft in het bewaken van de voortgang van de zaak, maar dat dit niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Het hof heeft de zaak teruggeworpen naar de rechtbank, zodat deze met inachtneming van het arrest van het hof recht kan doen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001502-16 (OWV)
Uitspraak : 3 mei 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 17 mei 2016 op de vordering
exartikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 12-715579-11 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het Openbaar Ministerie ontvankelijk zal verklaren en de zaak terug zal wijzen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant teneinde de zaak daar te berechten.
Namens de veroordeelde is verzocht om de beslissing van de rechtbank, waarbij het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is verklaard in de ontnemingsvordering, te bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Vordering
De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot de vaststelling van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 228.117,39 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 228.117,39.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Standpunt Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de veroordeelde.
De advocaat-generaal heeft, voor zover de rechtbank heeft bedoeld de beslissing tot niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de ontnemingsvordering eveneens te baseren op de in de hoofdzaak gemaakte constatering dat door de vormverzuimen geen sprake meer is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, verwezen naar het door hem ingenomen standpunt in dat verband.
Ten aanzien van de overweging van de rechtbank dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is, omdat het onwenselijk is te wachten op de behandeling van de hoofdzaak in hoger beroep en de rechtbank een eigen verantwoordelijkheid heeft in het bewaken van de voortgang van de zaak, stelt de advocaat-generaal echter dat voorgaande geen reden is om het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk te verklaren in haar vervolging.
Standpunt van de verdediging
Namens de veroordeelde is gesteld dat het vonnis van de rechtbank in de hoofdzaak, waarin is geconcludeerd dat er in de hoofdzaak geen sprake was van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM, begrijpelijk is en goed is gemotiveerd. Verzocht is dit vonnis te bevestigen. Indien het gerechtshof het oordeel van de rechtbank in de hoofdzaak zal bevestigen, is er geen sprake van een veroordeling en dient het Openbaar Ministerie ten gevolge daarvan ook in de ontnemingsvordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
Het oordeel van het hof
De rechtbank heeft bij beslissing waarvan beroep de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard in de ontnemingsvordering. Daartoe overwoog de rechtbank als volgt:
“De rechtbank heeft een eigen verantwoordelijkheid om de voortgang van de zaak te bewaken. Wachten met voortzetting van de behandeling van de ontnemingsvordering tot in de hoofdzaak onherroepelijk is beslist, acht de rechtbank gelet op deze omstandigheden niet wenselijk. Gelet op het in de hoofdzaak door de rechtbank uitgesproken vonnis is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.”
Naar het oordeel van het hof kan voorgaande redenering van de rechtbank de beslissing dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de ontnemingsvordering niet dragen, omdat dit in het licht van de bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad inzake de uitleg van artikel 359a Sv voor wat betreft het daaraan te verbinden rechtsgevolg geen grond vormt voor
niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Het hof zal dientengevolge het vonnis van de rechtbank vernietigen.
Het hof heeft in zijn arrest in de hoofdzaak d.d. 3 mei 2018, met parketnummer
20-003978-15, het Openbaar Ministerie ontvankelijk verklaard en de hoofdzaak terugverwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Gelet op het oordeel in de hoofdzaak en gelet op het verzoek van de advocaat-generaal en, naar het hof begrijpt, de verdediging om de zaak bij vernietiging terug te wijzen naar de rechtbank, zal het hof de zaak, ingevolge artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, in de stand waarin zij zich thans bevindt, terugwijzen naar de rechtbank, zijnde thans de rechtbank Zeeland-West-Brabant, teneinde met inachtneming van ’s hofs arrest recht te doen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van de veroordeelde;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.J.G. Verhaeg en mr. F. van Stralen, griffiers,
en op 3 mei 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.T.F.M. van Krieken is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.