ECLI:NL:GHSHE:2018:1864

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
200.229.523_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis en aanvullend vonnis ex artikel 32 Rv met betrekking tot proceskosten en beroepstermijnen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vennootschap naar Engels recht tegen vonnissen van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De vennootschap, aangeduid als appellante, had eerder vorderingen ingediend die door de kantonrechter zijn afgewezen. De kantonrechter heeft op 10 mei 2017 de vorderingen van appellante afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. Appellante heeft vervolgens verzocht om aanvulling van het vonnis, omdat de kantonrechter vergeten zou zijn te beslissen op een subsidiaire vordering. De kantonrechter heeft dit bevestigd en op 14 juni 2017 een aanvullend vonnis gewezen.

Appellante heeft op 11 augustus 2017 hoger beroep ingesteld tegen zowel het vonnis van 10 mei 2017 als het aanvullend vonnis van 14 juni 2017. Het hof heeft echter vastgesteld dat het hoger beroep tegen het vonnis van 10 mei 2017 niet tijdig was ingesteld, omdat de beroepstermijn van drie maanden was overschreden. Het hof oordeelt dat de aanvulling van het vonnis van 10 mei 2017 niet heeft geleid tot een nieuwe beroepstermijn voor dat vonnis. Hierdoor is appellante niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen het vonnis van 10 mei 2017.

Het hof heeft wel geoordeeld dat appellante ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen het aanvullend vonnis van 14 juni 2017, omdat dit hoger beroep tijdig was ingesteld. De zaak wordt verwezen naar de rol voor memorie van grieven aan de zijde van appellante. Het hof houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.229.523/01
arrest van 1 mei 2018
in de zaak van
de vennootschap naar Engels recht
[de vennootschap],
gevestigd te [vestigingsplaats] , Verenigd Koninkrijk,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. S.A. Wensing te Coevorden,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3.
[geïntimeerde 3] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] c.s.,
advocaat: mr. W.G. Reddingius te Rotterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 11 augustus 2017 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 10 mei 2017 en 14 juni 2017, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en [geïntimeerde] c.s. als gedaagden in conventie, eisers in reconventie.

1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummers 4740898 CV 16-316 en 4866232 CV EXPL 16-1488)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de rolbeslissing van 16 januari 2018;
  • de op de rol van 30 januari 2016 genomen akte uitlaten ontvankelijkheid van [appellante] ;
  • de op de rol van 13 februari 2018 genomen antwoordakte uitlaten ontvankelijkheid van [geïntimeerde] c.s.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 10 mei 2017 heeft de kantonrechter in de zaak 4740898 CV EXPL 16-316 de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter heeft vervolgens in de zaak 4866232 CV EXPL 16-1488 de vorderingen van [appellante] in conventie afgewezen, de vorderingen van [geïntimeerde] c.s. in reconventie (grotendeels) toegewezen. Ten slotte is [appellante] in beide zaken en zowel in conventie als in reconventie veroordeeld in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[appellante] heeft de kantonrechter bij brief van 12 mei 2017 verzocht om aanvulling en intrekking van voornoemd vonnis, daartoe aanvoerend dat de kantonrechter vergeten is op de subsidiaire vordering van [appellante] in de zaak 4866232 CV EXPL 16-1488 te beslissen.
3.3.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 14 juni 2017 geconstateerd dat inderdaad per abuis niet op de subsidiaire vordering van [appellante] in de zaak 4866232 CV EXPL 16-1488 is beslist. De kantonrechter heeft deze vordering alsnog beoordeeld en vervolgens de overwegingen en de beslissing in het vonnis van 10 mei 2017 in de zaak 4866232 CV EXPL 16-1488 aangevuld met de afwijzing van de subsidiaire vordering van [appellante] .
3.4.
Bij exploot van dagvaarding van 11 augustus 2017 is [appellante] in hoger beroep gekomen van zowel het vonnis van 10 mei 2017 als het vonnis van 14 juni 2017.
3.5.
De rolraadsheer heeft bij de rolbeslissing van 16 januari 2018 geconstateerd dat het exploot van dagvaarding in hoger beroep ten aanzien van het vonnis van 10 mei 2017 niet binnen de in artikel 339 lid 1 Rv voor gewone zaken voorgeschreven termijn van drie maanden is uitgebracht. Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid van [appellante] in haar hoger beroep tegen het vonnis van 10 mei 2017.
3.6.
[appellante] stelt in haar akte, kort gezegd, dat door het aanvullend vonnis van 14 juni 2017 niet alleen een nieuwe beroepstermijn is gaan lopen ten aanzien van dat vonnis maar ook ten aanzien van het vonnis van 10 mei 2017, zodat zij tijdig beroep heeft ingesteld van beide vonnissen.
3.7.
[geïntimeerde] c.s. hebben zich bij antwoordakte gerefereerd aan het oordeel van het hof.
3.8.
Het hof kan [appellante] niet volgen in haar stelling dat door het aanvullend vonnis van 14 juni 2017 ook ten aanzien van het vonnis van 10 mei 2017 de beroepstermijn op 14 juni 2017 is gaan lopen. Zoals [appellante] zelf al aangeeft, brengt de aanvulling van het vonnis van 10 mei 2017 niet mee dat dit vonnis zijn rechtskracht heeft verloren. Door de aanvulling verliest hoogstens de oorspronkelijke grosse haar kracht op het moment dat een verbeterde grosse wordt verstrekt aan partijen. Voor de vaststelling van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen het vonnis van 10 mei 2017 moet worden ingesteld, is bepalend de dag waarop dit vonnis gewezen is en niet de dag waarop het aanvullend vonnis van 14 juni 2017 is gewezen. Dit betekent dat [appellante] , indien zij het niet eens was met de eindbeslissingen die zijn genomen in het vonnis van 10 mei 2017 (afwijzing van haar vordering in de zaak 4740898 CV EXPL 16-36 en de afwijzing van haar (primaire) vorderingen in conventie en de toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] c.s. in reconventie in de zaak 4866232 CV EXPL 16-1488) uiterlijk 10 augustus 2017 hoger beroep tegen dat vonnis had moeten instellen. De omstandigheid dat voor [appellante] de noodzaak tot het instellen van hoger beroep pas aanwezig was op het moment dat ook haar subsidiaire vordering was afgewezen, doet daaraan niet af. Het is voor rekening en risico van [appellante] dat zij ervoor gekozen heeft om eerst het vonnis van 14 juni 2017 af te wachten voordat zij hoger beroep instelde tegen het vonnis van 10 mei 2017. Overigens was op het moment van het wijzen van het vonnis van 14 juni 2017 de beroepstermijn ten aanzien van het vonnis van 10 mei 2017 nog niet verstreken. Nu [appellante] pas bij dagvaarding van 11 augustus 2017 in hoger beroep is gekomen van het vonnis van 10 mei 2017, is zij te laat en dient zij in haar hoger beroep tegen dat vonnis niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.9.
In het hoger beroep tegen het aanvullend vonnis van 14 juni 2017, waarbij alsnog een eindbeslissing is genomen op haar subsidiaire vordering in de zaak 4866232 CV EXPL 16-1488, kan [appellante] worden ontvangen, nu het hoger beroep wel binnen de voorgeschreven termijn van drie maanden is ingesteld. Hierbij is bepalend de dag waarop de aanvulling is uitgesproken.
3.10.
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen het aanvullend vonnis van 14 juni 2017 zal de zaak worden verwezen naar de rol van voor memorie van grieven aan de zijde van [appellante] .

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het vonnis van 10 mei 2017;
verwijst de zaak voor zover deze betrekking heeft op het hoger beroep tegen het vonnis van 14 juni 2017 naar de rol van 26 juni 2018 voor memorie van grieven aan de zijde van [appellante] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, O.G.H. Milar en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 mei 2018.
griffier rolraadsheer