ECLI:NL:GHSHE:2018:1858

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
200.222.277_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over winstverdeling en schadeplichtigheid binnen een maatschap van een boomkwekerij tussen ouders en zoon

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 mei 2018, betreft het een geschil tussen een zoon en zijn ouders over de winstverdeling binnen een maatschap die een boomkwekerij exploiteert. De zoon, aangeduid als [roepnaam appellant], was vanaf 2010 betrokken bij de maatschap, maar de verhoudingen tussen hem en zijn ouders zijn in de loop der jaren verstoord. In 2014 zijn er gesprekken geweest over de beëindiging van de maatschap, maar deze hebben niet geleid tot een oplossing. De zoon heeft in eerste aanleg gevorderd dat er een verklaring voor recht wordt afgegeven dat er een maatschap bestaat tussen hem en zijn ouders, en dat de winstverdeling 50%-50% is. De rechtbank heeft deze vorderingen gedeeltelijk toegewezen, maar de overige vorderingen van de zoon afgewezen.

In het hoger beroep heeft de zoon een incidentele vordering ingediend om de ouders te verplichten de originele administratie van de maatschap over de jaren 2014 tot en met 2017 af te geven. Het hof heeft geoordeeld dat deze vordering niet kan worden toegewezen, omdat de zoon onvoldoende belang heeft bij de afgifte van de originele stukken. Het hof heeft vastgesteld dat de administratie zich bij de accountant van de ouders bevindt en dat de zoon zich tot deze accountant kan wenden voor inzage.

Het hof heeft de incidentele vordering van de zoon afgewezen en de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak is verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van de ouders, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.222.277/01
arrest van 1 mei 2018
gewezen in het incident ex artikel 223 Rv in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
hierna te noemen: [roepnaam appellant] ,
advocaat: mr. J.H.M. Daniëls te Sittard,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
hierna te noemen: vader en moeder,
advocaat: mr. S.H.O. Aben te Weert,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 17 oktober 2017 in het hoger beroep van het vonnis van 10 mei 2017, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond gewezen tussen [roepnaam appellant] als eiser en vader en moeder als gedaagden. De hierna volgende paragrafen worden in aansluiting op voornoemd tussenarrest doorgenummerd.

5.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 17 oktober 2017 waarbij het hof een comparitie van partijen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen op 12 december 2017;
  • de memorie van grieven, tevens houdende akte wijziging eis, met twee producties;
  • de memorie in het incident van [roepnaam appellant] ;
  • de antwoordmemorie in het incident van vader en moeder.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De beoordeling

In het incident
6.1.
Het gaat in deze zaak, voor zover in dit incident van belang, om het volgende.
Vader en moeder exploiteerden vanaf 1 januari 1991 onder de naam “Maatschap [de maatschap] ” een boomkwekerij. Op enige moment (2003 dan wel 2005) is zoon [roepnaam appellant] betrokken geraakt bij de exploitatie van de boomkwekerij. In eerste instantie voerde hij werkzaamheden ten behoeve van de boomkwekerij uit naast zijn werk in loondienst bij een derde. Vanaf het najaar 2010 is hij zich volledig gaan bezig houden met werkzaamheden ten behoeve van de boomkwekerij.
Vanaf 1 januari 2010 staan in het register bij de Kamer van Koophandel zowel [roepnaam appellant] als vader en moeder ingeschreven als maten van de maatschap ‘Maatschap [de maatschap] ’.
In het najaar van 2010 heeft boekhoudkantoor [het boekhoudkantoor] v.o.f. (hierna: [het boekhoudkantoor] ) een concept maatschapsakte opgesteld met daarin onder meer bepalingen over het doel van de maatschap, de inbreng, de bevoegdheden van de maten en de winstverdeling. Hoewel partijen niet tot definitieve afspraken zijn gekomen, is de samenwerking tussen vader, moeder en [roepnaam appellant] met betrekking tot de boomkwekerij feitelijk voortgezet.
De verhoudingen tussen [roepnaam appellant] enerzijds en vader en moeder anderzijds raken in de loop der tijd steeds meer verstoord. Vanaf maart 2014 bemoeien vader en moeder zich weinig tot niet meer met de boomkwekerij.
Medio 2014 zijn partijen in overleg getreden over beëindiging van de boomkwekerij, maar zij zijn daar niet uit gekomen.
[roepnaam appellant] heeft vanaf december 2014 weinig werkzaamheden meer uitgevoerd en heeft zich uiteindelijk vanaf april 2015 ziek gemeld. Vanaf die tijd voeren vader en moeder weer alle werkzaamheden met betrekking tot de boomkwekerij uit.
6.2.
[roepnaam appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd:
- primair: een verklaring voor recht dat er een maatschap, genaamd ‘Maatschap [de maatschap] ’ met handelsnaam ‘Boomkwekerij [de handelsnaam] ’, bestaat tussen vader en [roepnaam appellant] ;
subsidiair: een verklaring voor recht dat voornoemde maatschap bestaat tussen vader, moeder en [roepnaam appellant] , maar dat de feitelijke winstverdeling 50%-50% is tussen vader en [roepnaam appellant] , althans pro rato overeenkomstig de daadwerkelijk door vader en [roepnaam appellant] gewerkte uren;
  • te bepalen dat de maatschap alle bomen omvat zoals overigens ook vermeld in de jaarrekeningen;
  • in rechte vast te stellen dat vader jegens [roepnaam appellant] schadeplichtig is, welke schade nader op te maken is bij staat en te vereffenen volgens de wet;
  • veroordeling van vader en moeder in de proceskosten, waaronder de beslagkosten.
6.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank voor recht verklaard dat er een maatschap bestaat tussen vader, [roepnaam appellant] en moeder, genaamd Maatschap [de maatschap] met handelsnaam Boomkwekerij [de handelsnaam] en bepaald dat deze maatschap alle bomen omvat. De rechtbank heeft de vorderingen van [roepnaam appellant] over het overige afgewezen en heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
6.4.1.
In dit incident vordert [roepnaam appellant] voor de duur van de procedure in hoger beroep te bepalen dat vader en moeder de volledige originele administratie voor de boekjaren 2014 tot en met 2017 van de maatschap ‘Boomkwekerij [de handelsnaam] ’, waaronder begrepen alle originele in- en verkoopfacturen bankafschriften, binnen vijf dagen na betekening van het te wijzen arrest dienen af te geven aan [roepnaam appellant] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag dat niet hieraan wordt voldaan, met veroordeling van vader en moeder in de kosten van het incident.
[roepnaam appellant] legt aan deze vordering, samengevat, ten grondslag dat hij in verband met de op hem rustende bewijslast ten aanzien van zijn stellingen over de winstverdeling en de schadeplichtigheid van vader dient te kunnen beschikken over de administratie van de maatschap over de jaren 2014 tot en met 2017.
6.4.2.
Vader en moeder voeren tegen het voorgaande gemotiveerd verweer.
6.5.
Het hof stelt voorop dat de vordering tot afgifte van stukken niet is aan te merken als een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening in de zin van artikel 223 Rv, nu deze niet kan worden beschouwd als een voorziening die werking heeft voor de duur van het geding. Aan de vordering tot afgifte (en inzage) is immers onomkeerbaar voldaan zodra toegang tot de betreffende stukken is verschaft. Als voorlopige voorziening is de vordering van [roepnaam appellant] dus niet toewijsbaar.
6.6.
Voor het geval deze vordering aldus moet worden begrepen dat [roepnaam appellant] afgifte van stukken op grond van artikel 843a Rv vraagt, overweegt het hof het volgende.
[roepnaam appellant] vordert afgifte van de volledige
origineleadministratie van de maatschap over de jaren 2014 tot en met 2017. [roepnaam appellant] kan echter op grond van artikel 843a lid 1 Rv geen afgifte van originele stukken maar slechts inzage in, afschrift van of uittreksel van stukken vorderen. Het hof zal voorts beoordelen of de vordering van [roepnaam appellant] in zoverre kan worden toegewezen.
6.7.
[roepnaam appellant] dient in de eerste plaats op grond van artikel 3:303 BW voldoende belang te hebben bij zijn vordering. Daarnaast kan op grond van artikel 843a Rv alleen degene die daarbij een rechtmatig belang heeft inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden ten aanzien van een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn van degene die deze bescheiden tot zijn beschikking heeft.
6.8.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis voor recht verklaard dat er een maatschap bestaat tussen vader, moeder en [roepnaam appellant] . [roepnaam appellant] stelt dat hij als partner in deze maatschap recht heeft op inzage in en afschrift van de administratie van de maatschap. In het kader van dit incident wordt dit niet door vader en moeder betwist. Tussen partijen staat vast dat de volledige administratie van de maatschap zich bevindt op het kantoor van de accountant van vader en moeder, [het boekhoudkantoor] . [roepnaam appellant] stelt dat vader en moeder, althans de accountant, weigeren om hem de originele administratie ter beschikking te stellen. Zoals hiervoor overwogen, kan afgifte van de originele administratie niet op grond van artikel 843a Rv worden gevorderd. In beginsel dient ervan te worden uitgegaan dat [roepnaam appellant] zich als maat in de maatschap tot [het boekhoudkantoor] kan wenden en inzage in en afschrift van de originele administratie van de maatschap over de jaren 2014 tot en met 2017 kan verlangen. [roepnaam appellant] stelt niet dat vader en moeder weigeren hieraan hun medewerking te verlenen. Vader en moeder geven zelf in hun antwoordconclusie ook aan dat [roepnaam appellant] zich tot de accountant kan wenden om inzage te verkrijgen in de originele administratie.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat [roepnaam appellant] onvoldoende belang heeft bij zijn vordering, althans dat hij het belang bij zijn vordering onvoldoende onderbouwt. Het hof zal de incidentele vordering dus afwijzen.
6.9.
De beslissing over de proceskosten in het incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
6.10.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van vader en moeder. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

7.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de incidentele vordering van [roepnaam appellant] af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 26 juni 2018 voor memorie van antwoord aan de zijde van vader en moeder;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, P.P.M. Rousseau en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 mei 2018.
griffier rolraadsheer