3.1.Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, het volgende vast. In het bestreden vonnis is een aantal feiten vastgesteld waartegen niet is gegriefd. Met inachtneming van de stellingen van partijen in hoger beroep zal het hof uitgaan van de volgende feiten.
[geïntimeerde] is een bedrijf dat (betonnen) ‘ [vloerplaten] ’ vloerplaten produceert en verkoopt. Deze vloerplaten zijn KIWA gecertificeerd en hebben een zogenaamd KOMO keurmerk.
Een man die zich [derde] noemde heeft in mei 2013 contact opgenomen met [geïntimeerde] . [derde] heeft zich gepresenteerd als medewerker van een bekende relatie van [geïntimeerde] , genaamd [de vennootschap 2] (hierna: [de vennootschap 2] ). [derde] heeft kenbaar gemaakt vloerplaten bij [geïntimeerde] te willen bestellen.
[de vennootschap 2] had een kredietlimiet bij [geïntimeerde] van € 153.000,-.
[derde] heeft in mei 2013 op [internetsite] vloerplaten ten verkoop aangeboden. [derde] heeft vloerplaten aldus verkocht aan [de vennootschap 3] (hierna: [de vennootschap 3] ). [de vennootschap 3] heeft deze vloerplaten doorverkocht aan [de vennootschap 4] (hierna: [de vennootschap 4] ). [de vennootschap 4] heeft deze vloerplaten kort voor 28 mei 2013 mondeling op telefonisch aanbod doorverkocht aan [appellant] voor € 50 per stuk.
Het adres van het bedrijf van [appellant] , een handelsonderneming, is [adres] [postcode] [plaats 1] .
[geïntimeerde] heeft op 28 en 29 mei 2013 op het erf van [appellant] 396 vloerplaten afgeleverd. [geïntimeerde] heeft een aantal afleveringsbonnen opgemaakt, gedateerd 28 en 29 mei 2013, waarop zij als afzender staat en [de vennootschap 2] te [plaats 2] als geadresseerde (productie 6 bij inleidende dagvaarding). Bij het afleveradres op de afleveringsbonnen staat “boerenbedrijf Dhr. [derde] (…) [adres] [postcode] [plaats 1] ”.
[geïntimeerde] heeft bij orderbevestiging gedateerd 7 juni 2013 aan [de vennootschap 2] ter attentie van dhr. [derde] een opdracht d.d. 27 mei 2013 bevestigd en verklaard 396 vloerplaten in opdracht te hebben genomen (productie 5 bij inleidende dagvaarding). In deze orderbevestiging is opgenomen onder Betreft “boerenbedrijf [plaats 1] ” en bij Levertijd “levering op Dinsdag 28 Mei 2013”.
Twee medewerkers van [geïntimeerde] hebben zich op 6 juni 2013 gemeld bij [appellant] met de mededeling dat de vloerplaten aan [geïntimeerde] in eigendom toebehoren en dat [derde] [geïntimeerde] heeft opgelicht.
[appellant] heeft op 6 juni 2013 telefonisch 366 vloerplaten aan [de vennootschap 5] (hierna: [de vennootschap 5] ) verkocht voor € 80 per stuk. [appellant] heeft bij factuur van 8 juni 2013 aan [de vennootschap 5] € 35.428,80 in rekening gebracht voor 366 vloerplaten.
[appellant] heeft rondom deze datum telefonisch meer van dezelfde vloerplaten besteld bij [de vennootschap 4] en deze telefonisch doorverkocht aan afnemers.
[de vennootschap 2] heeft de facturen van [geïntimeerde] niet voldaan waarbij zij zich op het standpunt heeft gesteld dat zij geen opdracht heeft gegeven voor de leveranties en dat zij geen banden heeft met [derde] .
[geïntimeerde] heeft op 4 juli 2013 bij [appellant] conservatoir beslag gelegd op 58 vloerplaten die afkomstig waren van [geïntimeerde] .