ECLI:NL:GHSHE:2018:1829

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
28 april 2018
Zaaknummer
20-002329-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren met tussentijdse beoordeling in een strafzaak tegen een verdachte met psychiatrische problematiek

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1982 en thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) te Vught, was eerder veroordeeld voor diefstal. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van geweld, maar hem wel de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd voor de duur van twee jaren. De verdachte had op 17 maart 2017 in Venlo drie pakken vlees gestolen uit een supermarkt, waarbij hij een winkelmedewerker met warme koffie had besprenkeld. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de ISD-maatregel noodzakelijk is voor de beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte. Ondanks de bezwaren van de verdediging, die pleitte voor een alternatieve behandelroute, heeft het hof geoordeeld dat de ISD-maatregel de enige optie is om de verdachte te helpen en recidive te voorkomen. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen, omdat de ISD-maatregel als effectiever werd beschouwd. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en zijn psychiatrische problematiek, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met de noodzaak van een tussentijdse beoordeling van de voortzetting van de maatregel na twaalf maanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002329-17
Uitspraak : 1 mei 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 10 juli 2017, parketnummer 03-659117-17, alsmede de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummer 01-028744-14, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in het jaar] 1982,
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) te Vught.
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis heeft de rechtbank de ten laste gelegde diefstal bewezen verklaard, de verdachte vrijgesproken van de daarbij ten laste gelegde geweldscomponent en aan de verdachte de maatregel opgelegd tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaren. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week is afgewezen.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich met betrekking tot het ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof, met dien verstande dat het geweldsaspect in de visie van de verdediging niet kan worden bewezen. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd. Voor wat betreft de vordering tot tenuitvoerlegging heeft de verdediging zich eveneens gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het bestreden vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 maart 2017 in de gemeente Venlo, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen drie pakken vlees, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [supermarkt] B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [winkelmedewerker] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld heeft bestaan uit het gooien van warme koffie in het gezicht van die [winkelmedewerker] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak
Het hof is met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat het gooien van warme koffie in het gezicht van aangever [winkelmedewerker] , niet is aan te merken als een daad van geweld in de zin van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. Aangever [winkelmedewerker] heeft in dat verband verklaard dat de koffie warm was. Hij vond de koffie in zijn ogen weliswaar onprettig, maar heeft daarvan geen pijn ondervonden. Mitsdien zal de verdachte in zoverre van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 maart 2017 in de gemeente Venlo, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen drie pakken vlees, toebehorende aan [supermarkt] B.V.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Venlo-Beesel, op ambtseed opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie, registratienummer PL2300-2017044145, afgesloten d.d. 27 maart 2017, inhoudende een verzameling op ambtseed dan wel op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-37.
Met betrekking tot het bewezen verklaarde volstaat het hof, gelet op de omstandigheid dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en de verdediging dienaangaande geen vrijspraak heeft bepleit, met de volgende opgave van de bewijsmiddelen conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van 17 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2] , brigadier van politie, inhoudende de aangifte van [winkelmedewerker] namens de benadeelde [supermarkt] B.V. te Venlo van winkeldiefstal, dossierpagina’s 6-8.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van 18 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier van politie, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 1] , dossierpagina’s 29-30.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen van 17 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3] , surveillant van politie, inhoudende het relaas van voornoemde verbalisant dat verdachte drie bakjes in zijn handen vasthield en dat verdachte verklaarde die net bij de [supermarkt] -winkel, gelegen aan de Straelseweg (
hof: te Venlo), te hebben gestolen, dossierpagina 5.
4.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 17 april 2018, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte [verdachte] ter zake van de bewezenverklaarde winkeldiefstal.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

diefstal.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren zal opleggen, evenals de rechtbank heeft gedaan. Voorts kan de advocaat-generaal zich vinden in een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat het hof niet zal overgaan tot het opleggen van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. Gedwongen medicatie binnen een ISD-kader is niet mogelijk. Het is evenwel noodzakelijk dat de verdachte dwangmedicatie voor zijn chronische schizofrenie krijgt toegediend, anders vormt hij een gevaar voor zichzelf en medepatiënten. De verdachte is niet bereid zijn medicatie vrijwillig te nemen. Nu de verdachte evenmin bereid is om aan het reïntegratietraject binnen een inrichting voor stelselmatige daders mee te werken, resulteert oplegging van een ISD-maatregel in een kale afstraffing, aldus de verdediging.
In plaats daarvan verzoekt de verdediging het hof de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 15 maanden. De verdachte zal in dat geval in de visie van de verdediging thans nog ongeveer twee maanden van zijn vrijheidsbenemende straf moeten ondergaan. Het Openbaar Ministerie is alsdan in de gelegenheid om binnen die termijn een rechterlijke machtiging voor de verdachte aan te vragen. Subsidiair, indien het hof wel aanleiding ziet om tot oplegging van de ISD-maatregel over te gaan, verzoekt de verdediging het hof te bepalen om de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel tussentijds na een jaar te laten beoordelen.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen maatregel heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een winkeldiefstal. De verdachte heeft op 17 maart 2017 in een supermarkt drie pakken vlees weggenomen, zonder deze ter betaling aan te bieden. Op deze handelwijze heeft de verdachte, kennelijk enkel uit een oogpunt van eigen geldelijk gewin, inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de benadeelde. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft ten aanzien van de vraag of aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders dient te worden opgelegd de inhoud van na te noemen stukken in aanmerking genomen:
  • het de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 28 februari 2018, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevinden zich vele vermogensdelicten;
  • de verdachte betreffende adviesrapporten van het Leger des Heils te Eindhoven d.d. 24 april 2017 en 19 december 2017, meer in het bijzonder het laatstgenoemde rapport.
Uit laatstgenoemd adviesrapport blijkt het volgende:
“De reclassering heeft de heer [verdachte] op 1 december 2017 willen bezoeken in PI Vught, waar hij verblijft op het PPC. Betrokkene wilde tot op heden nooit met de reclassering in gesprek en ook ditmaal weigerde hij naar de gespreksruimte te komen.
Uit het dossier bleek dat de heer [verdachte] in beeld is bij Bemoeizorg, Vincent van Gogh
GGZ. Hierop is contact gezocht met de heer [referent] , veldwerker Bemoeizorg. Hij geeft
aan dat betrokkene een zwakbegaafde, alcoholverslaafde man is met psychotische
problematiek. De heer [referent] geeft aan dat betrokkene in het verleden is opgenomen met een Rechterlijke Machtiging en in dat kader werd geplaatst bij STEVIG/Dichterbij, een
SGLVG-kliniek. Hier werd hij ingesteld op medicatie en ging het een stuk beter met hem.
De behandeling werd ambulant voortgezet, maar op het moment dat zijn RM eraf ging,
stopte hij met zijn medicatie en gleed hij weer af. De heer [referent] geeft aan dat het van
belang is dat betrokkene een gedwongen behandeltraject krijgt. Na stabilisatie van het
toestandsbeeld kan GGZ Vincent van Gogh hem aansluitend aan de klinische
behandeling een beschermde woonplek bieden.
(…)
Rapportrice heeft op 05-12-2017 contact gehad met casemanagement van PPC Vught,
om navraag te doen over de behandeling die thans in het PPC aan betrokkene wordt
geboden. Op 19-12-2017 hebben zij informatie toegestuurd, waarin staat beschreven dat
patiënt bekend staat als zorgmijder en veelpleger en hij langdurig psychotisch is
(schizofrenie).
(…)
De meest actuele diagnose die op 11-04-2017 is gesteld luidt als volgt:
Probleemgebied: psychisch/persoonlijkheid/psychosociaal
(…) Schizofrenie
Toelichting: Paranoïde type
(…) Stoornis in het gebruik van cocaïne: matig, ernstig
Toelichting: Gedwongen in remissie. Probleemgebied: somatisch.
(…)
Hij komt angstig en geagiteerd over en zijn zelfzorg verslechtert. Buiten detentie zou er voorts sprake zijn van middelenmisbruik in de vorm van o.a. cocaïne. De intellectuele capaciteiten worden als beperkt ingeschat.
(…)
Tijdens de behandeling in PPC Vught wordt betrokkene ingesteld op passende
psychofarmaca en vinden hier evaluaties over plaats. In geval van acute gevaarcriteria
voortkomend uit psychiatrische stoornis, overweegt de psychiater dwangbehandeling
(noodmedicatie).
(…)
Geadviseerd wordt aan betrokkene de ISD-maatregel op te leggen.
Betrokkene weigert stelselmatig mee te werken aan hulpverlening. Derhalve ziet de
reclassering een ISD maatregel nog als enige en laatste mogelijkheid om de heer [verdachte]
een hulpverleningsaanbod te doen, waarmee de kans op recidive verminderd zou kunnen
worden.”
In een door de advocaat-generaal ingebracht e-mailbericht van 16 april 2018 komt naar voren dat de heer [medewerker PPC] , plaatsvervangend opnamecoördinator van het PPC, is gebleken dat verdachte momenteel zijn medicatie inneemt en dit een positief effect heeft op het gedrag van de verdachte. Verdachte toont positief gedrag op de afdeling en neemt ook vaker deel aan de activiteiten binnen het dagprogramma. Probleembesef is er echter nog niet, omdat verdachte zelf meent de medicatie niet nodig te hebben. De dreiging van dwangmedicatie maakt dat hij zijn medicatie dagelijks vrijwillig inneemt. Eenmaal buiten zal de verdachte zijn medicatie niet meer gaan nemen en terugval in negatief gedrag zal dan het gevolg zijn, aldus de plaatsvervangend opnamecoördinator van het PPC.
Dat het de verdachte ontbreekt aan probleembesef is het hof ook gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting op 17 april 2018. Verdachte heeft verklaard dat hij de reclassering niet nodig heeft, dat hij weer terug kan naar (
het begrijpt: wonen bij) zijn moeder, dat er met hem niets aan de hand is, dat hij geen medicatie nodig heeft en dat het goed met hem gaat.
Het hof heeft, evenals de rechtbank en de advocaat-generaal, vastgesteld dat in deze zaak is voldaan aan alle eisen die de wet stelt aan het opleggen van de ISD-maatregel ex artikel 38m Wetboek van Strafrecht.
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 38m, eerste lid, Wetboek van Strafrecht betreft het bewezen verklaarde feit een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Blijkens voornoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 28 februari 2018 is verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit is begaan na de tenuitvoerlegging van die vrijheidsbenemende straffen.
Voorts moet er naar het oordeel van het hof ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte, gelet op de hiervoor weergegeven inhoud van de rapportage van het Leger des Heils van 19 december 2017 en gelet op de justitiële documentatie van verdachte, wederom een misdrijf zal begaan. Naar het oordeel van het hof eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de ISD-maatregel. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat verdachte vele misdrijven heeft gepleegd en de oplegging van (vrijheidsbenemende) straffen hem er kennelijk niet van weerhoudt te recidiveren. De kans dat verdachte zonder nadere interventie in het kader van de ISD-maatregel opnieuw zal overgaan tot het plegen van strafbare feiten acht het hof daarom groot. Het hof is dan ook van oordeel dat thans geen andere optie resteert dan het opleggen van die maatregel.
Oplegging van die maatregel acht het hof van belang, zowel voor de maatschappij als voor verdachte zelf, nu de maatregel niet alleen strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van verdachte, maar mede ertoe strekt een bijdrage te leveren aan de oplossing van diens problematiek. Verdachte krijgt dan de mogelijkheid om binnen een gestructureerde omgeving in zijn eigen tempo te werken aan de terugkeer in de maatschappij op een zo zelfstandig mogelijke wijze. Binnen een ISD-maatregel is ruimte voor een aanpak op maat, waarbij de mogelijkheid bestaat om bij terugval het plan van aanpak aan te passen, op grond van voortschrijdend inzicht en gewijzigde omstandigheden.
Aannemelijk is reeds geworden dat de verdachte baat heeft bij zijn medicatie. Hoewel de verdachte wellicht nadat hij verblijft in een ISD-setting op enig moment de keuze maakt geen medicijnen meer in te nemen, daardoor zijn psychiatrische problematiek zal verslechteren en mogelijk een tijdelijke overplaatsing naar het PPC zal volgen, is het hof van oordeel dat dit niet in de weg staat aan het opleggen van de ISD-maatregel. Het belang van beveiliging van de maatschappij en beëindiging van de recidive dient in casu te prevaleren.
De door de verdediging voorgestelde alternatieve behandelroute, te weten het aanvragen van een rechterlijke machtiging, maakt dat niet anders. Bovendien is niet op voorhand zonneklaar of de verdachte daarvoor in aanmerking zal komen en of een dergelijke machtiging daadwerkelijk door de rechter zal worden afgegeven, laat staan – indien een dergelijke machtiging wel zou worden afgegeven – voor welke duur.
Verdachte heeft naar het oordeel van het hof nog een lange weg te gaan en alleen de ISD-maatregel biedt de mogelijkheden om de verdachte op een zo verantwoord mogelijke manier weer terug te laten keren in de maatschappij.
Het hof komt dan ook tot de slotsom dat aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders moet worden opgelegd. Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof voorts van oordeel dat teneinde de beëindiging van de recidive van verdachte en de behandeling van zijn problematiek alle kans te geven, alsook ter optimale bescherming van de maatschappij, het van groot belang is dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Het hof zal de maatregel dan ook voor de volle termijn van twee jaren opleggen en zal de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Wel acht het hof, zoals voorgestaan door de advocaat-generaal en de verdediging, het noodzakelijk dat door de rechtbank uiterlijk twaalf maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel zal plaatsvinden. Aldus zal het hof dienovereenkomstig beslissen.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie te Maastricht heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te Eindhoven, van 9 mei 2014 onder parketnummer 01-028744-14. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gelet op de omstandigheid dat het hof termen aanwezig ziet de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders op te leggen voor de duur van twee jaren, acht het hof de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf niet opportuun. Mitsdien zal de daartoe strekkende vordering worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38s en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
legt op de
maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren;
beslist tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van deze maatregel;
bepaalt dat het Openbaar Ministerie uiterlijk twaalf maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel, op de voet van artikel 38s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, de rechtbank Limburg bericht over de noodzaak van de voortzetting van deze tenuitvoerlegging;
wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Limburg van 1 juni 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te Eindhoven, van 9 mei 2014 onder parketnummer 01-028744-14 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één week.
Aldus gewezen door:
mr. P.J. Hödl, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. J.J.M. Gielen-Winkster, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.N. van Veen, griffier,
en op 1 mei 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.