ECLI:NL:GHSHE:2018:1805

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
200.224.884_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van partneralimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de partneralimentatie tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. Y.K. Kunze, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin was bepaald dat zij een bijdrage van € 600,- per maand aan de man moest betalen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Winkens, had op zijn beurt verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

Het hof heeft vastgesteld dat het huwelijk van partijen op 23 oktober 2017 is ontbonden. De vrouw had in hoger beroep aangevoerd dat de man niet in zijn behoefte kon voorzien en dat de door hem gevraagde alimentatie ongegrond was. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het inkomen van de man, dat hij als conciërge verdiende, en de door de vrouw ingediende berekeningen van de draagkracht van de man.

Na beoordeling van de argumenten van beide partijen heeft het hof geconcludeerd dat de man met zijn inkomen in zijn eigen behoefte kan voorzien. Het hof heeft vastgesteld dat het verschil tussen de door de man gestelde behoefte en zijn netto inkomen zo gering is dat er geen bijdrage van de vrouw nodig is. Daarom heeft het hof de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de man tot vaststelling van partneralimentatie afgewezen.

De beslissing van het hof is genomen door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de financiële situatie van beide partijen na een echtscheiding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.224.884/01
zaaknummer rechtbank : C/03/226040 / FA RK 16-3406
beschikking van de meervoudige kamer van 26 april 2018
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. Y.K. Kunze te Kerkrade,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P. Winkens te Hoensbroek.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 7 juli 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 5 oktober 2017 in hoger beroep gekomen van de voormelde beschikking van 7 juli 2017.
2.2.
De man heeft op 8 januari 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Voorts is ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 8 maart 2018 met bijlagen, ingekomen op 12 maart 2018.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 20 maart 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Het huwelijk van partijen is op 23 oktober 2017 ontbonden door echtscheiding.
3.3.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de door de vrouw te betalen uitkering in de kosten van levensonderhoud van de man (hierna ook: partneralimentatie) met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand (23 oktober 2017) bepaald op € 600,- per maand.
4.2.
De grieven van de vrouw zien op de behoefte en de behoeftigheid van de man, alsmede op de draagkracht van de vrouw.
De vrouw heeft verzocht het verzoek van de man om een door de vrouw te bijdrage in zijn levensonderhoud van € 600,- per maand alsnog af te wijzen als ongegrond en onbewezen, althans deze bijdrage op nihil te stellen, althans een beslissing met betrekking tot de door de vrouw aan de man te betalen onderhoudsbijdrage te nemen die het hof juist acht.
4.3.
De man heeft verzocht de bestreden beschikking, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden, te bekrachtigen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

Ingangsdatum
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat een eventuele door de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage voor de man dient in te gaan op 23 oktober 2017, zodat het hof daarvan uitgaat.
Behoefte en aanvullende behoefte van de man
5.2.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de man kort na de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 19 juni 2017 is gaan werken als conciërge op een school. Uit de door de man bij zijn verweerschrift in hoger beroep overgelegde salarisstroken over de weken 27 tot en met 47/2017 blijkt dat de man een salaris heeft van € 392,- bruto per week. Ter zitting van het hof heeft de advocaat van de man en in zoverre in afwijking van het gestelde in het verweerschrift, verklaard dat de man alle weken in het jaar, fulltime als conciërge werkt. Tussen partijen is niet meer in geschil dat voor het bepalen van de hoogte van het inkomen van de man van deze gegevens moet worden uitgegaan.
Gelet op het voorgaande gaat het hof ervan uit dat de man met ingang van 23 oktober 2017 een salaris heeft van € 20.380,- bruto per jaar, nog te vermeerderen met 8% vakantiegeld.
5.3.
Het hof gaat voorts uit van de door de vrouw als productie 11 in het geding gebrachte berekening van de draagkracht van de man, welke berekening de man niet heeft betwist. Uit deze berekening, waarin is gerekend met voormeld bruto jaarinkomen van de man, blijkt een netto besteedbaar inkomen van de man van € 1.610,- per maand.
5.4.
Partijen verschillen van mening over de hoogte van de huwelijksgerelateerde behoefte van de man, alsmede over de vraag in hoeverre de man zelf in zijn behoefte kan voorzien, dan wel geacht kan worden te voorzien.
De man heeft in hoger beroep gesteld dat zijn huwelijksgerelateerde behoefte € 1.638,- netto per maand bedraagt. Gelet op deze stelling van de man, wat er verder ook van zij, constateert het hof dat de man met ingang van 23 oktober 2017 zelf (nagenoeg) volledig in de door hem gestelde behoefte kan voorzien. Het verschil tussen de door de man gestelde behoefte en het hiervoor becijferde netto inkomen van de man is dermate gering dat het hof voor dat verschil geen bijdrage van de zijde van de vrouw zal bepalen. Aan de vaststelling van de behoefte van de man komt het hof dan ook niet meer toe, evenmin als aan de beoordeling van de draagkracht van de vrouw.
5.5.
Gelet op het voorgaande dient het verzoek van de man tot vaststelling van partneralimentatie alsnog te worden afgewezen.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 7 juli 2017, uitsluitend voor zover het de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de man betreft,
en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst alsnog af het oorspronkelijk verzoek van de man tot vaststelling van een door de vrouw te betalen bijdrage in zijn levensonderhoud,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.C.E Ackermans-Wijn en
Mr. A.E. van Solinge en bijgestaan door de griffier, en is op 26 april 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.