ECLI:NL:GHSHE:2018:1788

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
200.219.160_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van eenhoofdig gezag en ontzegging van omgangsrecht tussen vader en minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de gezags- en omgangsregeling van de minderjarige kinderen van de vader en moeder. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, verzocht om het gezamenlijk gezag te handhaven en een omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank had eerder besloten dat het gezag over de kinderen aan de moeder alleen toekwam en had het verzoek van de vader om een omgangsregeling afgewezen. Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg in overweging genomen, evenals de argumenten van beide partijen. De vader voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het gezamenlijk gezag moest worden beëindigd en dat er geen omgangsregeling kon worden vastgesteld. De moeder betwistte de grieven van de vader en stelde dat er geen vertrouwen meer was in een omgangsregeling vanwege het verleden. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem komen te zitten tussen de ouders, en dat de vader niet in staat is om op constructieve wijze met de moeder te communiceren. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezag aan de moeder alleen is toegekend en het recht op omgang voor de vader is ontzegd. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij de negatieve houding van de vader en het gebrek aan zelfinzicht zijn meegewogen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 26 april 2018
Zaaknummer: 200.219.160/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/305287 / FA RK 16-1055-2
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.A.P. Heesterbeek,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. C. Doreleijers.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het ontstaan en loop van het geding naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 7 april 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 juli 2017, heeft de vader het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad:
a. het verzoek van de moeder om haar alleen te belasten met het gezag af te wijzen;
b. het verzoek van de vader betreffende het vaststellen van een omgangsregeling toe te wijzen in die zin dat gedurende een weekend per veertien dagen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader verblijven van vrijdagavond 18:00 uur tot zondagavond 19:00 uur alsmede de helft van de schoolvakanties en feestdagen, althans een regeling vast te stellen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 augustus 2017, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, althans het beroep af te wijzen en voor zover nodig de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, een en ander met veroordeling van de vader in de kosten van de onderhavige procedure.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 maart 2018.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. N.A.P. Heesterbeek;
-de moeder, bijgestaan door mr. C. Doreleijers;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en hij is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 22 augustus 2017;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. d.d. 28 februari 2018;
- de ter zitting door de advocaat van de vader overgelegde pleitnotitie.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna tezamen: de kinderen.
3.2.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder.
3.3.
Bij de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 juli 2016 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de raad verzocht een onderzoek in te stellen en in dat kader onderzoeksvragen betreffende de wijziging van het ouderlijk gezag en de vorm van contact tussen de vader en de kinderen te beantwoorden. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing met betrekking tot de definitieve zorgregeling aangehouden.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, op verzoek van de moeder, het gezamenlijk gezag van de ouders over de kinderen beëindigd en bepaald dat het gezag over deze minderjarigen voortaan aan de moeder alleen toekomt. Het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen is afgewezen.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert - kort samengevat - aan dat rechtbank ten onrechte en op onvoldoende ongemotiveerde wijze heeft geoordeeld dat er alleen rust en duidelijkheid komt voor de kinderen indien het gezamenlijk gezag wordt beëindigd en de moeder alleen belast wordt met de uitoefening van het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Verder stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte en op onvoldoende ongemotiveerde wijze zijn verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling heeft afgewezen.
3.7.
De moeder heeft de grieven van de vader gemotiveerd betwist
3.8.
De raad heeft het hof geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
Gezag
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:251, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk dit gezag gezamenlijk uitoefenen.
Ingevolge artikel 1: 253n BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag, bedoeld in voornoemd artikel 251, tweede lid, beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. Niet in geschil is dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden sedert de ontbinding van het huwelijk.
Ingevolge artikel 1:251a lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.9.2.
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de vraag of de rechtbank op juiste gronden het gezamenlijk gezag van partijen over de kinderen heeft beëindigd en aan de vrouw alleen het gezag heeft opgedragen.
3.9.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 1:251a lid 1 onder a BW.
3.9.4.
De vader ontkent dat er sprake is van een onmogelijkheid van partijen om op constructieve manier met elkaar te communiceren alsmede dat door zijn houding geen enkel constructief overleg mogelijk zou zijn. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken volgt echter dat er jarenlang sprake is van een terugkerend patroon waarbij de vader niet meewerkt aan beslissingen van de moeder en hij zich op een beledigende al dan niet dreigende manier jegens haar opstelt. Partijen kunnen onmogelijk op constructieve manier met elkaar communiceren, hetgeen wordt veroorzaakt door de houding van de vader. De kinderen komen hierdoor klem te zitten.
De vader blijft ondanks dat hij veel verdriet ervaart nu hij de kinderen niet ziet en hij dit graag anders zou zien, de moeder en haar echtgenoot diskwalificeren. Ook gaat hij door met het delen van zijn uitermate negatieve zienswijze over de moeder en haar echtgenoot op sociale media en blijft hij de moeder (ook na de bestreden beschikking) negatieve mails sturen. De houding van de vader is dan ook na het raadsonderzoek medio 2016 (waaraan de vader tot twee keer toe geen medewerking heeft verleend) en na de bestreden beschikking niet gewijzigd. Weliswaar heeft hij ter zitting van het hof erkend dat zijn houding jegens de moeder dient te verbeteren en hij daarbij hulp nodig heeft,maar desondanks handhaaft hij zijn standpunt dat zijn frustraties worden veroorzaakt doordat hij geen contact heeft met de kinderen en/of hem dit wordt onthouden en hij - eerst nadat het contact met de kinderen zal zijn hersteld - bereid is om (psychologische) hulp te gaan zoeken om met zijn frustraties om te gaan. Pas dan is hij ook bereid om door middel van mediation de communicatie te verbeteren met de moeder.
3.9.5.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel, dat de kinderen door de houding van de vader klem komen te zitten tussen de ouders en niet te verwachten is dat er binnen afzienbare tijd verandering komt in het hierboven benoemde gedrag van de vader.
3.9.6.
Het hof zal dan ook de bestreden beschikking ten aanzien van het verzoek van de moeder ten aanzien van het gezag bekrachtigen.
Omgangsregeling
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
3.10.2.
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.10.3.
Tussen partijen is in geschil of de vader het recht op omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ontzegd moet worden.
3.10.4.
De vader heeft in zijn beroepschrift alsook ter zitting van het hof benadrukt dat het zijn wens is om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een normale relatie op te bouwen. Hij acht het in hun belang om, al dan niet begeleid, contact met hen te hebben en betwist dat de kinderen worden belast wanneer zij omgang met hem hebben. Hij verwijst daartoe naar de in 2015- op zijn initiatief bij Humanitas - opgestarte omgangsregeling. De vader vreest dat, wanneer er geen omgang tussen hem en de kinderen wordt opgestart, het contact verloren gaat.
De moeder heeft de stellingen van de vader gemotiveerd betwist. Zij heeft, gelet op hetgeen zich in het verleden heeft voorgedaan, geen vertrouwen meer in een (begeleide) omgangsregeling.
3.10.5.
Het hof oordeelt als volgt.
De in het verleden gedane pogingen, in 2013 bij De Combinatie Jeugdzorg en in 2015 bij BOR Humanitas, om een begeleid omgangstraject te doorlopen hebben niet geresulteerd in een blijvend contact tussen de vader en de kinderen. Hoewel partijen een verschillende visie hebben over de reden waarom de omgang van de vader met de kinderen eind december 2015 is beëindigd, is ter zitting door de vader erkend dat hij uit frustratie, boosheid en verdriet over hoe de omgang verliep, schriftelijke uitlatingen heeft gedaan jegens de moeder die hij eigenlijk niet zou moeten doen. De vader laat hiermee zien, - en dit blijkt ook uit de overige gedingstukken-, dat er geen redelijk overleg mogelijk is tussen hem en de moeder en dat hij er evenmin voor open staat om hieraan te werken. Voorts is uit de gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat waar de moeder heeft laten zien dat zij openstond voor contact tussen de vader en de kinderen, er aan de kant van de vader sprake is van een gebrek aan zelfinzicht en hij niet in staat is om naar zijn aandeel in het geheel te kijken.
Het hof sluit zich aan bij hetgeen namens de raad ter zitting is geadviseerd en acht een raadsonderzoek in dit stadium niet aan de orde. Temeer nu daartoe reeds twee keer een poging is gedaan en de raad, door de weigerachtige houding van de vader, het onderzoek medio 2016 diende terug te geven aan de rechtbank. Dat de vader zich ter zitting bereid heeft verklaard thans wel mee te werken aan een raadsonderzoek, maakt dit oordeel van het hof niet anders, nu de vader niet heeft laten zien dat hij aan zich zelf heeft gewerkt of dat hij anderszins iets in zijn houding jegens de moeder heeft gewijzigd.
Daarbij komt dat er thans nog geen zicht is op de psychische gesteldheid van de vader. Gebleken is immers dat de vader zijn frustraties - wat betreft het niet kunnen zien van de kinderen - keer op keer uit in (beledigende) berichten aan het adres van de moeder, hetgeen in het verleden heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeling. Ondanks de erkenning van de vader ter zitting, dat dit niet de juiste manier is om hiermee om te gaan, is niet gebleken dat hij in de afgelopen jaren daarvoor professionele hulp heeft gezocht om daadwerkelijk aan zijn problemen te gaan werken. Het risico is dan ook aanwezig dat de vader de kinderen belast met zijn negatieve houding jegens moeder.
3.10.6.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de vader kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang dan wel omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zodat sprake is van een ontzeggingsgrond als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 BW.
De rechtbank heeft het verzoek van de vader derhalve terecht afgewezen.
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.12.
Het hof ziet geen aanleiding om de vader in hoger beroep te veroordelen in de proceskosten en zal het verzoek van de moeder hierover dan ook afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van
7 april 2017;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.D.M. Lamers en J.C.E. Ackermans-Wijn en is op 26 april 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.