Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
,
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de gezags- en omgangsregeling van de minderjarige kinderen van de vader en moeder. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, verzocht om het gezamenlijk gezag te handhaven en een omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank had eerder besloten dat het gezag over de kinderen aan de moeder alleen toekwam en had het verzoek van de vader om een omgangsregeling afgewezen. Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg in overweging genomen, evenals de argumenten van beide partijen. De vader voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het gezamenlijk gezag moest worden beëindigd en dat er geen omgangsregeling kon worden vastgesteld. De moeder betwistte de grieven van de vader en stelde dat er geen vertrouwen meer was in een omgangsregeling vanwege het verleden. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem komen te zitten tussen de ouders, en dat de vader niet in staat is om op constructieve wijze met de moeder te communiceren. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezag aan de moeder alleen is toegekend en het recht op omgang voor de vader is ontzegd. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij de negatieve houding van de vader en het gebrek aan zelfinzicht zijn meegewogen.