ECLI:NL:GHSHE:2018:1779

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
20-003008-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting door samenweefsel van verdichtsels met valse voorwendselen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor oplichting, gepleegd in de periode van juni 2013 tot januari 2015. De verdachte heeft zich voorgedaan als een succesvolle zakenman die in België een drukkerij had verkocht en leende geld van meerdere slachtoffers onder valse voorwendselen. Hij heeft een complex verhaal geconstrueerd, het 'België-verhaal', waarin hij telkens nieuwe leugens toevoegde om het vertrouwen van zijn slachtoffers te winnen. De slachtoffers, die hem als een betrouwbare man beschouwden, hebben in totaal duizenden euro's aan hem geleend, in de hoop hun geld terug te krijgen met rente. Het hof oordeelde dat de verdachte op slinkse wijze misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van zijn slachtoffers en dat zijn verhalen een samenweefsel van verdichtsels vormden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarbij ook schadevergoedingen aan de benadeelde partijen zijn toegewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003008-17
Uitspraak : 25 april 2018
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 29 september 2017 in de strafzaak met parketnummer 01-820155-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1944] ,
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak van het ten laste gelegde en niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen in hun vordering bepleit. Subsidiair is partiële vrijspraak bepleit. Meer subsidiair heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 juni 2013 tot en met 18 januari 2015 te Veldhoven en/of Eindhoven, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels na te noemen personen heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedragen, te weten:
- in of omstreeks de periode van 2 september 2014 tot en met 26 september 2014 te Veldhoven, [aangever 1] , een of meer geldbedragen tot een totaalbedrag van 1700 euro of daaromtrent (aangifte pag. 57 e.v. proces-verbaal) en/of
- in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 27 november 2014 te Veldhoven, [aangever 2] , een of meer geldbedragen tot een totaalbedrag van 500 euro of daaromtrent (aangifte pag. 64 e.v. proces-verbaal) en/of
- in of omstreeks de periode van 1 september 2014 tot en met 22 november 2014 te Veldhoven, [aangever 3] , een of meer geldbedragen tot een totaalbedrag van 2500 euro of daaromtrent (aangifte pag. 30 e.v. proces-verbaal) en/of
- in of omstreeks de periode van 1 augustus 2014 tot en met 31 augustus 2014 te Veldhoven, [aangever 4] , een of meer geldbedragen tot een totaalbedrag van 200 euro of daaromtrent (aangifte pag. 69 e.v. proces-verbaal) en/of
- in of omstreeks de periode van 9 augustus 2014 tot en met 16 augustus 2014 te Veldhoven, [aangever 5] , een of meer geldbedragen tot een totaalbedrag van 550 euro of daaromtrent (aangifte pag. 75 e.v. proces-verbaal) en/of
- in of omstreeks de periode van 15 juli 2014 tot en met 18 januari 2015 te Veldhoven en/of Eindhoven, [aangever 6] , een of meer geldbedragen tot een totaalbedrag van 9640 euro of daaromtrent (aangifte pag. 78 e.v. proces-verbaal) en/of
- in of omstreeks de periode van 19 juli 2013 tot en met 5 september 2013 te Eindhoven, [aangever 7] , een of meer geldbedragen tot een totaalbedrag van 805 euro of daaromtrent (aangifte pag. 95 e.v. proces-verbaal) en/of
- in of omstreeks de periode van 15 juni 2013 tot en met 5 september 2013 te Eindhoven, [aangever 8] , een of meer geldbedragen tot een totaalbedrag van 4500 euro of daaromtrent (aangifte pag. 91 e.v. proces-verbaal)
hebbende hij, verdachte, toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk
– zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- aan die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] en/of [aangever 4] en/of [aangever 5] en/of [aangever 6] medegedeeld/verteld dat hij, verdachte, een uitgeverij/drukkerij heeft gehad in België, welke uitgeverij/drukkerij hij, verdachte, had verkocht waarmee hij, verdachte veel geld had verdiend en/of
- aan die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] en/of [aangever 4] en/of [aangever 5] en/of [aangever 6] en/of [aangever 7] en/of [aangever 8] medegedeeld/verteld dat hij, verdachte, veel (zwart) geld in België had en/of welk geld was opgeslagen, hetgeen veel kosten met zich bracht en/of met betrekking tot welk geld hij, verdachte, transportkosten en/of andere kosten moest maken om dat geld naar Nederland te vervoeren en/of om daadwerkelijk over dat geld te kunnen beschikken en/of zelf die kosten niet (meer) op te kunnen brengen en/of
- aan die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] en/of [aangever 4] en/of [aangever 5] en/of [aangever 6] en/of [aangever 7] en/of [aangever 8] gevraagd/verzocht om hem, verdachte, voor die opslagkosten en/of transportkosten en/of andere kosten met betrekking tot dat van hem, verdachte, in België aanwezige geld te lenen en/of daarbij medegedeeld dat hij, verdachte, buiten de lening extra geld zou terugbetalen en/of
- aan die [aangever 7] en/of [aangever 8] gevraagd hem, verdachte, geld te lenen omdat hij, verdachte, nog niet over zijn in België aanwezige geld kon beschikken en/of
- (daarbij) aan die [aangever 6] medegedeeld/verteld dat als hij, verdachte, over zijn in België aanwezige geld kon beschikken, hij, verdachte, hem, [aangever 6] , financieel zou helpen,
waardoor die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] en/of [aangever 4] en/of [aangever 5] en/of [aangever 6] en/of [aangever 7] en/of [aangever 8] (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgiften.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 15 juni 2013 tot en met 18 januari 2015 te Veldhoven en Eindhoven, althans in Nederland, meermalen, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels na te noemen personen heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, te weten:
- [aangever 1] , in de periode van 2 september 2014 tot en met 26 september 2014 te Veldhoven, tot een totaalbedrag van € 1.700,- en
- [aangever 2] , in de periode van 1 mei 2014 tot en met 27 november 2014 te Veldhoven, tot een totaalbedrag van € 500,- en
- [aangever 3] , in de periode van 1 september 2014 tot en met 22 november 2014 te Veldhoven, tot een totaalbedrag van € 2.500,- en
- [aangever 4] , in de periode van 1 augustus 2014 tot en met 31 augustus 2014 te Veldhoven, tot een totaalbedrag van € 200,- en
- [aangever 5] , in de periode van 9 augustus 2014 tot en met 16 augustus 2014 te Veldhoven, tot een totaalbedrag van € 550,- en
- [aangever 6] , in de periode van 15 juli 2014 tot en met 18 januari 2015 te Veldhoven en Eindhoven, tot een totaalbedrag van € 9.640,- en
- [aangever 7] , in de periode van 19 juli 2013 tot en met 5 september 2013 te Eindhoven, tot een totaalbedrag van € 805,- en
- [aangever 8] , in de periode van 15 juni 2013 tot en met 5 september 2013 te Eindhoven, tot een totaalbedrag van € 4.500,-,
hebbende hij, verdachte, toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk
– zakelijk weergegeven – in strijd met de waarheid:
- aan die [aangever 1] en [aangever 2] en [aangever 3] verteld dat hij, verdachte, een drukkerij heeft gehad in België welke drukkerij hij, verdachte, had verkocht waarmee hij, verdachte veel geld had verdiend en
- aan die [aangever 6] verteld dat hij, verdachte, een uitgeverij heeft gehad in België welke uitgeverij hij, verdachte, had verkocht waarmee hij, verdachte veel geld had verdiend en
- aan die [aangever 1] en [aangever 2] en [aangever 3] en [aangever 6] en [aangever 8] verteld dat hij, verdachte, veel (zwart) geld in België had, welk geld was opgeslagen, hetgeen veel kosten met zich bracht en met betrekking tot welk geld hij, verdachte, transportkosten en andere kosten moest maken om dat geld naar Nederland te vervoeren om daadwerkelijk over dat geld te kunnen beschikken en zelf die kosten niet kon op brengen en
- aan die [aangever 4] en [aangever 5] verteld dat hij, verdachte, veel (zwart) geld in België had, welk geld was opgeslagen, hetgeen veel kosten met zich bracht en met betrekking tot welk geld hij, verdachte, transportkosten moest maken om dat geld naar Nederland te vervoeren om daadwerkelijk over dat geld te kunnen beschikken en zelf die kosten niet kon op brengen en
- aan die [aangever 7] verteld dat hij, verdachte, veel (zwart) geld in België had, welk geld was opgeslagen, hetgeen veel kosten met zich bracht en met betrekking tot welk geld hij, verdachte, kosten moest maken om dat geld naar Nederland te vervoeren om daadwerkelijk over dat geld te kunnen beschikken en zelf die kosten niet kon op brengen en
- aan die [aangever 1] en [aangever 3] en [aangever 4] en [aangever 5] en [aangever 6] en [aangever 7] en [aangever 8] gevraagd om hem, verdachte, voor die opslagkosten, transportkosten en/of andere kosten met betrekking tot dat van hem, verdachte, in België aanwezige geld te lenen en daarbij medegedeeld dat hij, verdachte, buiten de lening extra geld zou terugbetalen en
- aan die [aangever 2] gevraagd om hem, verdachte, voor die opslagkosten, transportkosten en/of andere kosten met betrekking tot dat van hem, verdachte, in België aanwezige geld te lenen;
- aan die [aangever 7] en [aangever 8] gevraagd hem, verdachte, geld te lenen omdat hij, verdachte, nog niet over zijn in België aanwezige geld kon beschikken en
- daarbij aan die [aangever 6] verteld dat als hij, verdachte, over zijn in België aanwezige geld kon beschikken, hij, verdachte, hem, [aangever 6] , financieel zou helpen,
waardoor die [aangever 1] en [aangever 2] en [aangever 3] en [aangever 4] en [aangever 5] en [aangever 6] en [aangever 7] en [aangever 8] telkens werden bewogen tot bovenomschreven afgiften.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen – tenzij anders vermeld – naar pagina’s van het dossier van de politie Oost-Brabant, [district] , [basisteam] , registratienummer PL2100-2015119360, afgesloten d.d. 19 maart 2017 (doorgenummerde pagina's 1 tot en met 178), nader te noemen: het politiedossier.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het bewijs dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 26 november 2016 (pag. 57-63), voor zover inhoudende als verklaring van [aangever 1] :
Het incident vond plaats tussen 2 september 2014 en 26 september 2014.
Ik ken [verdachte] van [café] te Veldhoven. Ik kom daar ook regelmatig. [verdachte] is iemand met een net voorkomen. Het is een heertje en hij is welbespraakt.
Op 2 september 2014 begon [verdachte] te vertellen over koffers met geld. Dit werd in vertrouwen verteld en ik mocht dit zeker niet doorvertellen. Het zou gaan om zwart geld, 8 miljoen euro. 3 miljoen zou bestemd zijn voor [betrokkene] en 5 miljoen voor verdachte. Hij vertelde dat het geld afkomstig was van een drukkerij die hij in België gehad heeft. Hij zou het bedrijf verkocht hebben. Hij kon de drukkerij toen voor een goed bedrag verkopen. Een gedeelte was zwart geld en een deel daarvan had hij belegd bij de bank Agenta in België. Dit geld zou vrijkomen. Hij vroeg mij toen om een geldbedrag van 400 euro. Dit bedrag zou nodig zijn voor transportkosten om het geld uit België naar Nederland te brengen. Het vrijgekomen geld zou op de bank van Dexia in België komen. Een waarde transportbedrijf zou dit geld naar Breda brengen. De 400 euro zou dan het bedrag zijn dat hij tekort kwam om het transport te financieren. Als ik hem vooruit zou helpen zou ik 1.500 euro terug krijgen. Het verhaal kwam mij zeer geloofwaardig over. Hierop heb ik hem 400 euro gegeven. Ik wilde hem vooruit helpen, zodat hij weer aan zijn geld kon.
(….)
Een dag later vertelde hij ineens dat er kluishuur betaald diende te worden aan het transportbedrijf in België. Hij had zelf een groot deel van het geld kunnen regelen maar hij kwam nog 700 euro tekort.
(…)
Als ik dat geld zou geven zou ik 5.000 euro terug krijgen als een dag later de koffers kwamen. Hij wilde zoveel geven, omdat hij blij was als ik hem zou helpen. Ik heb toen nogmaals gezegd dat ik alleen mijn geld terug wilde hebben. Dan was ik al tevreden.
(…)
Inmiddels woonde verdachte al 2 weken bij mij in. In de derde week kwam verdachte met een verhaal dat het geld inmiddels in een kluis in een hotel in Eindhoven was aangekomen. Hij zei toen dat het nog eenmaal 1.000 euro zou gaan kosten om het geld uit Eindhoven naar mij thuis te laten brengen. Hij had zelf al 400 euro maar kwam 600 euro tekort en vroeg of ik 600 euro wilde afstaan.
(….)
In totaal heb ik 1.700 euro aan verdachte gegeven. Verdachte heeft door een hoop leugens en verzinsels te vertellen de indruk gewekt dat hij inderdaad het geleende geld zou terug betalen. Ik voel mij gebrainwasht door [verdachte] en door alle verhalen die hij vertelde. Het is moeilijk uit te leggen waarom ik dat geld gaf. Het verhaal en alles eromheen kwam op mij zo vertrouwd en geloofwaardig over. (…) Tot op heden heb ik niets teruggekregen van het geleende geld. Ik weet dat ook [aangever 4] , [benadeelde] , uitbater [aangever 2] van [café] , [benadeelde 2] , [aangever 6] , [benadeelde 3] en [aangever 3] opgelicht zijn.
2. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 27 november 2014 (pag. 64-68), voor zover inhoudende als verklaring van [aangever 2] :
Ik ben eigenaar van [café] te Veldhoven. Ik ken [verdachte] omdat hij regelmatig in mijn café kwam. Hij kwam altijd alleen. Hij ging dan ergens zitten en kreeg dan al vlug contact met de overige vaste bezoekers. [verdachte] is iemand met een net voorkomen. Het is een heertje. Hij is zeer welbespraakt. Nog voor het begin van het WK
(12 juni 2014, de eerste wedstrijd van het WK destijds)kwamen we in gesprek. Bij een van de eerste gesprekken begon hij al over het feit dat hij een zaak in België had, een drukkerij en dat hij dit bedrijf had verkocht. Bij de verkoop had hij het nodige geld overgehouden. Het was een groot geldbedrag. Dit geld stond op een bank in België. Hij vertelde dat hij bezig was dit geld naar Nederland te krijgen. Hij was daar met een andere man mee bezig.
(…)
Met het verhaal over het geld in België bleef hij terugkomen. Ik hoorde toen dat hij dit verhaal ook aan andere klanten in mijn zaak aan het vertellen was. Verder zag ik hem veelvuldig bellen met zijn GSM. Hij begon weer tegen mij over het naar Nederland halen van zijn geld uit België. Hiervoor moest hij leges betalen. Hij vroeg mij toen om 150 euro om dit te kunnen regelen. Als dit door hem betaald zou zijn, dan zou het een kwestie van uren of dagen zijn, dat het geld terug kwam in Nederland en hij mij dat geld terug kon betalen. Ik zou er niets extra’s voor terug krijgen. De afspraak was dat hij die 150 euro terug gaf als het binnen was. Dit bedrag heb ik hem toen contant betaald. Ik heb daar geen papieren van. Ik vertrouwde hem toen. Hij had al eerder wat geleend en netjes terugbetaald. Verder kwam het verhaal van de drukkerij en verkoop bij mij ook als geloofwaardig over. Nadat [verdachte] het geld had gekregen, is hij vertrokken. Ik ben toen verder gegaan met mijn werkzaamheden. Binnen 2 dagen erna vroeg [verdachte] mij 500 euro te lenen. [verdachte] gaf aan dat dit nodig was om het geld naar Nederland te laten komen. Er was wat tussen gekomen, waardoor hij extra moest betalen. Waarom en waarvoor het geld precies was weet ik niet meer. Het klonk in ieder geval toen ook weer geloofwaardig dat bij dat geld nodig had. Ik vond echter 500 euro wel veel. Ik besloot hem uiteindelijk maar 350 euro te geven. Ik deed dit ook, zoals ik al eerder zei, omdat de eerste keer zijn geld terug betaalde en hij ook altijd keurig zijn rekening in mijn café betaalde. Nadat ik betaald had, vertrok hij meteen. Ik had toen nog wel het bedrag van hem op een rekeningbriefje gezet. Dit briefje bewaar ik thuis en is voor de boekhouder bedoeld. De dagen erna tot nu toe is [verdachte] niet teruggekomen om mij te betalen. Ik heb dus nog 500 euro van hem tegoed.
Ik geloofde de verhalen die [verdachte] vertelde en ik geloofde eerst ook dat hij mij het geld zou terugbetalen. In totaal heb ik 500 euro aan [verdachte] gegeven.
[verdachte] heeft door een hoop leugens en verzinsels te vertellen, de indruk gewekt dat hij inderdaad het geleende geld terug zou betalen. Ik voel mij gebrainwasht door [verdachte] en door alle verhalen die hij vertelde. Het is moeilijk uit leggen waarom ik dat geld gaf. Het verhaal en alles erom heen kwam op mij zo vertrouwd en geloofwaardig over. Achteraf denk je hoe kon je daar nu intrappen. Maar nogmaals toen klonk alles zo zeer geloofwaardig. Ik wilde hier geen winst op maken. Ik wilde slechts een klant vooruit helpen en mijn ingelegde geld terug hebben.
3. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 6 december 2014 (pag. 30-34) voor zover inhoudende als verklaring van [aangever 9] :
Het incident vond plaats tussen 1 september 2014 en 22 november 2014. Ik was de partner van [aangever 3] .
Ergens half oktober 2014 hoorde ik dat er een man bij [aangever 3] in huis woonde aan [adres 1] te Veldhoven. Ik hoorde dat hij de man in [café] had ontmoet. Toen ik [aangever 3] daar naar vroeg, gaf hij dit toe. Toen ik naar de reden vroeg, zei [aangever 3] dat hij deze man geld geleend had, dat deze man geen woning had, dat het tijdelijk was en dat hij vond dat hij deze man niet op straat kon laten staan. Ik hoorde dat deze man [verdachte] heette. Ook hoorde ik van kennissen dat deze [verdachte] in voornoemd café neer mensen om geld had gevraagd en ik heb begrepen dat meerdere mensen, waaronder de eigenaar van het café, geld aan deze man hebben geleend.
Omdat deze situatie mij niet beviel, heb ik de relatie op een lager pitje gezet. Ik had een sleutel van de woning van [aangever 3] en heb deze sleutel ergens half november 2014 aan hem teruggegeven. Ik heb hierbij tegen hem gezegd dat ik de sleutel pas weer terug wilde hebben, als [verdachte] bij hem vertrokken was.
Kort daarna ging ik op een zaterdag, onaangekondigd bij [aangever 3] aan de deur. Ik was benieuwd naar [verdachte] . Toen ik bij de woning kwam, zag ik dat de rolluiken dicht waren en op aanbellen werd niet geopend. Ik heb toen de brievenbus geroepen en toen deed [aangever 3] open. In de woonkamer zag ik daar een oudere man op een stoel zitten. Ik zag dat deze man er netjes en verzorgd uitzag. Ik vroeg of hij [verdachte] was, wat hij bevestigde. Ik was kwaad op hem en dat heb ik hem ook goed laten merken. Ik vroeg hem of hij wist waar hij mee bezig was, dat ik gehoord had dat hij mensen oplichtte en of hij wel besefte dat hij mensen daar mee verdriet deed. [verdachte] reageerde heel rustig en was niet onder de indruk van mijn boosheid. Hij vertelde toen dat hij een zakenman was, dat hij over genoeg geld beschikte, maar dat hij dit geld tijdelijk niet aan kon. Hij vertelde ook dat hij een koffertje met geld in een kluis in een hotel in de omgeving van Eindhoven had staan. Het huren van deze kluis kostte geld en daarvoor leende hij geld van anderen. [verdachte] had echter overal een antwoord op, maar ik vond het allemaal erg vaag. Ik bemerkte wel dat [aangever 3] hem wel geloofde. Ik bemerkte dat [aangever 3] hem wel geloofde. Inmiddels had ik van [aangever 3] gehoord dat hij [verdachte] iets van 2.500 euro zou hebben geleend.
4. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 november 2014 (pag. 38-42), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 1] :
Op 17 november 2014 werd ik aangesproken door [aangever 3] , wonende aan [adres 1] te Veldhoven. Hij deelde mij mede dat hij opgelicht was. Zijn verhaal is, kort weergegeven:
Naar aanleiding van het gesprek een dag eerder met zijn relatie [aangever 9] heeft hij besloten om vervolg stappen te gaan nemen. Ongeveer 6 weken geleden is hij in contact gekomen met een [verdachte] . Hij kende [verdachte] nog niet lang en hij was hem diverse malen tegengekomen in [café] . [verdachte] gaf tijdens enkele gesprekken met hem aan dat hij onder andere een eigen zaak in België gehad heeft. Dit betrof een drukkerij van o.a. weekbladen. [verdachte] zou zijn bedrijf verkocht hebben en het geld op een bank in België, mogelijk Dexia, hebben gestald. Verder zou hij ook het nodige zwart geld hebben. In totaal zou [verdachte] , naar eigen zeggen, beschikken over een geldbedrag van 16 miljoen euro. Dit geld zou nog naar Nederland moeten komen dan wel zou al in koffers naar Nederland zijn getransporteerd. [verdachte] zou nog diverse zaken gedaan hebben, waarbij ook het nodige geld verdiend zou hebben. Ook hier kon hij niet direct aan komen.
(…)
Het geld zou vrijkomen maar daarvoor had hij een klein geldbedrag nodig om bij zijn koffers te komen dan wel om zijn geld naar Nederland te laten komen. In eerste instantie vroeg [verdachte] om geld, zodat hij de hotelkosten kon betalen, waarna hij de beschikking weer kreeg over zijn koffers met zwart geld. Het zou gaan om ongeveer
500 euro. [verdachte] hield [aangever 3] voor dat als hij dit geld voor zou schieten, hij een dag later, als hij de koffers met geld opgehaald had, [aangever 3] dit bedrag terug zou krijgen inclusief 50% rente, dus een bedrag van 750 euro. [aangever 3] is hierop ingegaan. [aangever 3] gaf aan dat het verhaal van [verdachte] hem zeer betrouwbaar overkwam. [verdachte] had een zeer goed voorkomen en zag er voor hem ook uit als een betrouwbare zakenman. Hij was welbespraakt, gebruikte regelmatig moeilijke woorden en zakelijke termen.
Echter, een dag later kwam het beloofde geld niet af. Hierop heeft zich vervolgens een spel plaatsgevonden. [verdachte] kwam telkens met een ander verhaal, dat aansloot bij het vorige. Er kwam telkens wat tussen. Dan was het een tussen persoon die voor het transport moest zorgen en geld vooraf vroeg. Dan betrof het legeskosten. Volgens [aangever 3] leken in het begin de kosten reëel te zijn. [verdachte] gaf ook aan dat wat hij [aangever 3] vertelde, in vertrouwen is gebeurd en dat hij dit niet verder mocht vertellen. [verdachte] zou bang zijn dat fiscus hier achter zou komen welke dan een beslag op zijn geld zou kunnen leggen, waardoor hij andere niet kon betalen.
Vier weken geleden vroeg verdachte om onderdak en trok hij bij [aangever 3] in.
(…)
[aangever 3] gaf aan dat verdachte veelvuldig andere personen benaderde en om geldbedragen vroeg. Hij hoorde dat dit telkens te maken over het verhaal rondom de koffer of koffers met geld en dat hij geld nodig had wat men soms de zelfde dag terug zouden krijgen.
(…)
[aangever 3] gaf tijdens het gesprek aan, daarnaar gevraagd, dat het om een geldbedrag
was dat hij [verdachte] heeft geleend van tenminste 2.500 euro. Later liet hij in het
gesprek doorschemeren dat dit wel 20.000 euro of meer kon zijn.
(…)
[aangever 3] gaf aan dat, nadat hij opgelicht was, hij inmiddels van diverse bekenden vernomen had dat ook zij dus geld aan [verdachte] gegeven hadden. Hierbij noemde hij de namen van zijn zakenrelatie [aangever 1] , [aangever 2] , uitbater van eerder genoemd café, eigenaar van hotel [hotel] aan de [straat 1] te Veldhoven. Verder gaf [aangever 3] aan dat hij gesproken heeft met de [Belg] . [Belg] zou werkzaam in een winkel in winkel gebied Kromstraat te Veldhoven. [verdachte] heeft die [Belg] ook bewogen tot afgifte van geld.
5. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 20 december 2014 (pag. 69-74), voor zover inhoudende als verklaring van [aangever 4] :
Het incident vond plaats tussen 1 augustus 2014 en 31 augustus 2014.
Ik kom al jaren in [café] te Veldhoven. Ergens in juni 2014 kwam daar een man binnen. Ergens in juni 2014 kwam daar ook een man binnen, die ik van te voren daar nog nooit had gezien. Ik heb met die man ook een paar keer staan praten en dat klikte gewoon. Op een gegeven moment wist ik dat hij [verdachte] heette en later hoorde ik dat hij [verdachte] van de achternaam heette. Ik weet dat de man een beetje op leeftijd was. Daarmee denk ik dat hij toch zeker ergens in de 70 jaar was. In die tijd was het meer kroegpraat zogezegd. We hebben het in ieder geval niet vaak over het privéleven gehad. Daar sprak hij eigenlijk sowieso niet zoveel over. Het was in de tijd van het voetbal dat hij daar in het café kwam in ieder geval. Ook hij kwam er vanaf die tijd vrij regelmatig en hij had naast mij, contacten ook met de anderen van mijn vriendengroep. Het klikte gewoon goed zogezegd.
(…)
Hij vertelde ook dat hij vroeger in België had gewoond en dat hij gepensioneerd was. Omdat hij natuurlijk ook vaker daar was, werden er zo langzamerhand ook vaker wat privézaken besproken. Hij vertelde iets over zichzelf en in de loop der tijd vertelden wij ook iets over ons zodat er een soort vertrouwensrelatie ontstond. Ik kan [verdachte] omschrijven zoals hij destijds was. Het was een goede en gezellige man op leeftijd. In de loop der tijd kwam hij op mij ook betrouwbaar over. Ik zou hem in eerste instantie ook wel omschrijven als een bescheiden man. Toen ik hem een beetje beter leerde kennen, merkte ik wel, of had ik in ieder geval het gevoel, dat het hem niet uitmaakte of hij een rondje moest geven ja of nee. Hij deed in ieder geval altijd met ons mee als wij geld lapten. Hij gaf gewoon een rondje als ie aan de beurt was, daar was hij niet flauw in.
Eerste week augustus 2014 benaderde hij mij met de vraag of hij geld van mij kon lenen. Ik fietste toen in de Kromstraat en ik zag [verdachte] in de Kromstraat ter hoogte van de Vershof. Hij was aan de telefoon en hij riep mij. Ik ben toen naar hem toegegaan. Hij vroeg mij of hij 400 euro van mij kon lenen. Ik vroeg hem waarom. Hij vertelde dat het heel erg privé was en hij vroeg om daar met niemand over te praten. Ik beloofde met niemand te zullen praten. Hij vertelde mij dat hij geld in het buitenland had staan, in België. Het zou gaan om heel veel geld. Zwart geld. Hij moest dat geld naar Nederland krijgen, maar dat kon niet via de bank omdat het zwart geld was. Het lag volgens mij ergens in Gent opgeslagen. Via de niet officiële weg zou het naar Nederland vervoerd moeten worden. Het geld zou in koffers de grens overgebracht worden. De koffers zouden dan door iemand worden opgehaald die de koffers naar zijn hotel zouden brengen. Het transport zou veel geld kosten. Als ik die 400 euro zou lenen, dan zou ik er 1.000 euro voor terug krijgen. Ik dacht als eerste: ik heb geen 400 euro. Ik zei dit tegen hem. Hij zei: ‘Hoeveel heb je dan wel?’. Ik wilde hem wel vooruit helpen maar ik wilde niets lenen daarvoor. Ik zei hem dat ik hem vooruit wilde helpen met 100 euro. Hij vroeg toen: ‘En 200 euro?’. Ik heb weer gezegd: ‘Ik kan je met 100 euro vooruit helpen’. Daar ging hij mee akkoord. Ik heb hem toen 100 euro contant gegeven. Op dat moment dacht
ik: ‘Nou goed, prima, als ik die man kan helpen’. Het ging me er helemaal niet om wat ik daarvoor terug zou krijgen, ik dacht gewoon: ‘Als ik iemand kan helpen’. Ik zou het geld ‘vanavond of morgen’ terug krijgen.
Ik had op dat moment niet het vermoeden dat hij aan meerdere mensen geld gevraagd had. Ik had dat althans van niemand gehoord.
Hij vroeg of ik hem nog een keer vooruit kon helpen om zijn telefoon op te laden. Hij vroeg om 30 euro. Ik was nog steeds in de veronderstelling dat ik die man vooruit aan het helpen was. Dus ik gaf hem 30 euro en ik ben gegaan.
(…)
Een paar dagen later vroeg hij 70 euro. Het ging nog steeds over het geld dat hij nodig had om het transport te regelen.
(…)
Toen ik de 70 euro gaf, geloofde ik het nog allemaal, maar toen we een week of twee weken later waren, toen voelde ik wel dat ik ‘de klos’ was zogezegd. [verdachte] had elke dag een soort voortgezet verhaal. Ik denk dat hij van te voren een plan bedacht had en dit plan legde hij stukje bij beetje aan mij uit. Elke keer als ik hem belde of aansprak, dan was het geld waar hij over sprak weer een stukje verder gekomen in de route. Dat deed ie op een bepaalde manier best slim.
(…)
Hij voelde voor mij als iemand uit de vriendengroep en als iemand daarvan bij mij om hulp vraagt, dan help ik diegene. Ik help sowieso graag mensen. Vanuit die gedachte heb ik geld gegeven.
(…)
Vanaf het moment dat verdachte bij [aangever 3] kwam werd er over gepraat in de kroeg. Daar bleek dat veel meer vrienden uit de groep al geld hadden geleend aan verdachte. Het was half of eind september.
(…)
Volgens mij heeft [verdachte] in de tijd dat hij met ons in de kroeg was, genoeg vertrouwen opgebouwd om hem vooruit te helpen.
(…)
Rond 15 november 2014 is verdachte vertrokken en sindsdien ontbreekt elk spoor van hem.
(…)
[verdachte] heeft mij door middel van een samenweefsel van verdichtsels, het verhaal dat hij een groot zwart geldbedrag ter beschikking had, hetgeen vervoerd moest worden naar Nederland en dat hij daarvoor kosten moest betalen, bewogen tot afgifte van 200 euro. Ik heb hem dat geld in vertrouwen gegeven en ik heb het nooit teruggekregen. Ik had met hem in de kroeg een leuke band opgebouwd.
6. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 29 december 2014 (pag. 75-78), voor zover inhoudende als verklaring van [aangever 5] :
Het incident vond plaats tussen 9 augustus 2014 en 16 augustus 2014.
Ik kom met regelmaat in [café] te Veldhoven. Tijdens het WK heb ik daar [verdachte] leren kennen. Wij zaten daar in die periode met een groep vrienden/kennissen en [verdachte] sloot zich eigenlijk bij ons aan. [verdachte] is een al wat oudere man. Hij was vriendelijk en kwam vertrouwd over.
Tijdens gesprekken op het terras vertelde hij o.a. dat hij problemen had met de belasting, dat hij geld kwijt was door geldbeleggingen, maar dat er ergens nog ‘n keer ‘n hoop geld voor het los zou komen. Hij woonde in een [hotel] in Veldhoven. Hij wekte hiermee, in ieder geval bij mij de indruk, dat hij toch wel over geld kon beschikken, omdat hij anders niet in
een hotel zou wonen.
Medio augustus 2014 werd ik omstreeks 17.30 uur door [verdachte] gebeld. Hij vertelde dat er geld van hem zou loskomen. Dit moest uit het buitenland komen en bij had even geld nodig om van alles te regelen. Hij vroeg mij toen of hij zolang 300 euro
van mij kon lenen. Ik wilde hem wel helpen. Hij zei toen dat hij het voor 18.00 uur
moest hebben. Ik zou het geld dan de maandag erna van hem terug krijgen.
Hij zei er nog bij dat het ‘onder ons was’ en dat niemand dit hoefde te weten. Ik ben nadat hij belde meteen naar een pinautomaat gereden in de Kromstraat en heb [verdachte] toen de 300 euro overhandigd op het terras van het hotel waar [verdachte] toen zat. Toen ik na een dag of tien niets van verdachte had gehoord, heb ik hem een sms verzonden. Hierna belde [verdachte] mij en zei dat er een probleem was. Het geld was er nog niet en hij had opnieuw geld nodig om iemand te betalen die het geld voor hem zou regelen. Dit geld moest uit het buitenland komen. Hij vroeg mij toen nog eens om 200 euro. Hij zou binnen een week de beschikking hebben over zijn geld en wilde mij dan zelfs 1.500 euro terugbetalen. Ik zei toen tegen hem dat ik al tevreden was als ik gewoon mijn geld terug had.
Hij vroeg toen wanneer hij de 200 euro van mij kon hebben. Ik zei toen dat ik dat meteen kon regelen. Ik ben vervolgens naar de [straat 1] gereden, waar [verdachte] op het terras bij zijn hotel zat. Ik heb daar toen mijn beurs geopend en gaf hem 200 euro. [verdachte] zag hierbij dat ik meer geld in mijn beurs had. Hij vroeg me toen 50 euro extra, zodat hij een biertje kon drinken. Ik heb hem toen 50 euro extra gegeven. [verdachte] gaf aan zo snel mogelijk de zaak af te handelen en mij mijn geld terug te geven.
7. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 12 februari 2015 (pag. 79-87), voor zover inhoudende als verklaring van [aangever 6] :
Het incident vond plaats tussen 15 juli 2014 en 18 januari 2015.
Ik ben werkzaam als bedrijfsleider bij [hotel] , gevestigd aan
de [straat 1] te Veldhoven. [geanonimiseerd]
Vanaf begin juli 2014 verbleef [verdachte] in dit hotel. [verdachte] kwam bijna dagelijks bij ons op het terras, waardoor ik in contact met hem kwam. [verdachte] vertelde mij persoonlijke dingen, o.a. wat hij in zijn leven had gedaan. Hierbij bleek dat wij gezamenlijke kennissen hadden in Eindhoven. Er ontstond een vertrouwensband tussen ons. Ik heb [verdachte] toen ook persoonlijke dingen verteld, waaronder het feit dat ik financiële problemen had. Hij vroeg mij toen wat ik nodig had. Ik zei dat ik 25.000 euro schuld had. [verdachte] zei toen dat hij mij daarmee zou gaan helpen. Ik geloofde dit en had ook vertrouwen in hem.
Hij vertelde mij dat hij een uitgeverij in België had gehad en daarmee veel geld had verdiend. Hij vertelde dat zijn geld vast stond op een bank, genaamd Agenta in België. Hij kon niet bij dit geld. Dit geld moest eerst naar Nederland getransporteerd worden. Voor dit transport had hij geld nodig. Als hij de beschikking had over het geld, zou hij mij financieel helpen.
Hij vertelde mij dat hij nog 80 euro tekort kwam om het transport te kunnen financieren. Hij vroeg mij om 80 euro. Dit heb ik toen aan hem gegeven. Dit was ergens halverwege juli 2014.
Een paar dagen later vroeg hij mij om 170 euro. Het transport was toch iets duurder dan hij eerst had gedacht. Ik heb hem toen 170 euro gegeven.
In augustus 2014 vroeg hij mij weer twee keer om geld. Hij vertelde weer dat het transport duurder was en dat hij daarvoor meer moest betalen. Ik heb hem toen twee keer contant geld gegeven. Eén keer een bedrag van 130 euro en één keer een bedrag van 150 euro. Medio september bleek het transport gelukt te zijn. Verdachte vertelde dat het geld vanaf België naar Breda was gegaan en van daaruit naar Nuenen. Hij vertelde ook dat het geld in koffers zat. Om hoeveel geld het ging vertelde hij niet, alleen dat het om heel veel geld ging. Hij wilde daarom ook niet vertellen waar de koffers in Nuenen waren opgeslagen.
Toen de koffers eenmaal in Nuenen waren, vertelde hij mij dat er voor de opslag in Nuenen betaald moest worden, maar dat hij dat geld niet had. Hij vertelde dat deze opslag ongeveer 70 á 80 euro per dag kostte.
In september heb ik hem in een week tijd totaal 750 hiervoor gegeven. Eén keer een bedrag van 450 euro en één keer een bedrag van 300 euro.
Iedere keer als ik hem geld gaf, zei hij dat zijn geld ‘morgen’ zou komen.
Maar iedere keer was er iets. Hij zei dat de manager van de opslag hem steeds om meer geld vroeg.
Ook zei hij dat ik al het geld dat ik aan hem gaf, dubbel van hem terug zou krijgen. Hij was blij dat ik hem hielp. Zijn uitleg was voor mij nog steeds geloofwaardig.
De maanden daarna bleef hij mij om geld vragen. Steeds had het te maken met de manager van de opslag van het geld. Dan weer was de manager er niet, dan weer was hij een dag te laat met betalen van de opslag waardoor er weer meer betaald moest worden, etc.
In de maanden oktober, november, december van 2014 en in de maand januari van 2015 heb ik hem nog eens 8.360 euro gegeven, waarvan 7.840 euro contant (in meerdere betalingen) en 520 euro per bank. Ik heb twee keer geld per bank overgemaakt, één keer 320 euro op 8 december 2014 en één keer 200 euro op 15 december 2014. Dit geld maakte ik over op zijn bankrekeningnummer: [rekeningnummer] ten name van [verdachte] .
Ik ben hem steeds geld blijven geven omdat ik al zoveel gegeven had dat ik voor mijn gevoel niet meer terug kon. Ik was bang dat als ik zou stoppen, ik helemaal niets meer van mijn geld terug zou zien.
Tot ongeveer eind oktober 2014 woonde [verdachte] boven [hotel] . Tot die tijd overhandigde ik hem het geld daar. Daarna was verdachte verdwenen. Hij zat toen in Helmond bij een vriend.
(…)
In die tijd moest ik het geld in Helmond afgeven in [café 2] , waar ik [verdachte] dan trof.
Daarna is [verdachte] naar Eindhoven gegaan. In december 2014 en januari 2015 heb ik het geld aan hem overgedragen op het station in Eindhoven.
Al in november 2014 had ik zelf geen geld meer. Ik ben toen bij anderen geld gaan lenen en heb dit geld aan verdachte gegeven. Ik heb ook aan verdachte verteld dat ik geld bij anderen leende. Hij bleef mij geruststellen dat het allemaal goed zou komen.
Op 18 januari 2015 ontving ik een sms-bericht van verdachte. Hij stuurde mij de volgende tekst: ‘Als je 390 euro kunt krijgen voor 14.00 uur, kun je tot 10.000 euro terug beloven. En vandaag nog uitbetalen. Je kunt deze sms ook laten zien ter bevestiging kunnen ze mij bellen. [verdachte] .’
(…)
Ik was er namelijk van overtuigd dat het verhaal van [verdachte] klopte en dat ik snel door hem financieel geholpen zou worden.
Na het laatste sms-bericht van [verdachte] en het gesprek met mijn ouders, ging ik beseffen dat het verhaal van [verdachte] niet klopte en dat ik door hem ben opgelicht.
Mijn vader heeft gereageerd op het laatste sms-bericht van [verdachte] met de volgende tekst: ‘wil je mij niet meer contacten alleen met 10.000 euro’.
[verdachte] heeft hierna nergens meer op gereageerd.
In totaal ben ik voor 9.640 euro benadeeld.
8. Het proces-verbaal aangifte d.d. 5 september 2013 (pag. 95-107), voor zover inhoudende als verklaring van [aangever 7] :
Het incident vond plaats tussen 19 juli 2013 en 5 september 2013.
Ik doe aangifte van oplichting door [verdachte] . Hij heeft mij door een samenweefsel van verdichtsels bewogen tot het afgeven van geld met het oogmerk zichzelf te bevoordelen.
Ik ken verdachte omdat hij in hetzelfde appartementencomplex woonde als ik, te weten aan de [straat 2] te Eindhoven. Wij wonen in een nieuwbouwcomplex en ik woon er sinds maart 2013. In dezelfde periode is [verdachte] daar ook komen wonen.
Tijdens het klussen en verhuizen heb ik [verdachte] toen leren kennen. [verdachte] kwam over als een vriendelijke man en ik heb met hem regelmatig een praatje gemaakt.
Op 17 juli 2013 kwam verdachte naar mij toe in de galerij van de woning.
Ik maakte zoals vaker een praatje met hem en ik hoorde dat hij zei: ‘kun je mij misschien 50 euro lenen want mijn pinpas doet het niet en je krijgt het geld volgend weekeinde terug want ik verwacht zwart geld vanuit België’. Hij zou geld terugkrijgen van een bedrijf en daarmee zou hij mij dan terugbetalen.
Ik heb hem toen die 50 euro geleend.
Op vrijdag 19 juli 2013 kwam [verdachte] ‘s avonds bij mij aan de deur en vertelde dat hij het geld nog niet op zijn rekening had.
Ik hoorde dat [verdachte] zei: ‘Als je me nu nog 500 euro leent, dan krijg je na het weekeinde 800 euro terug’. Ik dacht hier 250 euro mee te verdienen, dus heb ik hem die 500 euro ook geleend.
Na dat weekeinde kreeg ik nog steeds mijn geld niet terug want volgens [verdachte] was het geld nog niet beschikbaar.
Een paar dagen later vertelde [verdachte] dat ene [betrokkene] een bedrag van 175 euro bij mij kwam halen zodat die [betrokkene] dan met dat geld de kluis kon openen waar het geld van [verdachte] in zat.
[betrokkene] zou een erfgenaam zijn van de familie Brenninkmeijer van C&A . Er zou geld van hem in dezelfde levering zitten waarmee hij zijn erfenis bij de familie Brenninkmeijer zou afkopen.
Dit geld zou bij Hotel van de Valk in Vught in koffers worden gehaald door deze [betrokkene] .
Die [betrokkene] stond dezelfde dag bij mij aan de deur en ik ben naar beneden gelopen en heb hem die 175 euro gegeven. Ik weet verder geen gegevens van die [betrokkene] maar ik heb wel zijn telefoonnummer. Dit telefoonnummer is [telefoonnummer] .
Een paar dagen later belde [verdachte] mij met het verhaal dat het geld nog niet uit de kluis kon worden gehaald, omdat de papieren niet in orde waren. Hij had hiervoor nog eens 50 euro nodig.
Op vrijdag 9 augustus 2013 kwam [verdachte] bij mij om die 50 euro op te halen. Hij heeft toen een schuldbekentenis geschreven waarin hij verklaart aan mij een totaalbedrag van 775 euro schuldig te zijn. In de schuldbekentenis staat dat hij dat geld uiterlijk op maandag 12 augustus 2013 om 18.00 uur aan mij terugbetaalt. Ik ben hiermee akkoord gegaan en heb hem de 50 euro gegeven.
Op 13 augustus 2013 kwam [verdachte] weer bij mij aan de deur en vroeg om een bedrag van 30 euro. Dit geld was volgens hem om de kluishuur te betalen.
Ik heb toen tegen [verdachte] gezegd dat dit echt de laatste keer was dat ik hem geld zou lenen en ik heb hem dat ook op de schuldbekentenis erbij laten zetten.
Een paar dagen later ben ik naar de woning van [verdachte] gegaan om mijn geld terug te eisen. Ik zei: ‘waar blijft mijn geld?’ Ik hoorde dat verdachte zei: ‘kom maar binnen want [aangever 8] is er ook’. Ik zag een voor mij onbekende man binnen zitten. Later bleek [aangever 8] een medebewoner te zijn van het appartementencomplex.
Ik hoorde dat [aangever 8] ook geld had geleend aan [verdachte] . [verdachte] deed geheimzinnig want zijn vrouw mocht niets weten van het feit dat hij geld leende bij verschillende mensen.
[verdachte] bleef maar beloven dat hij [aangever 8] en mij zou terugbetalen. Ook zou hij dan veel meer terugbetalen dan hij had geleend.
Ik geloofde de verhalen die [verdachte] vertelde en ik geloofde eerst ook dat hij mij het geld zou terugbetalen.
[verdachte] heeft door een hoop leugens en verzinsels te vertellen, de indruk gewekt dat hij inderdaad het geleende geld terug zou betalen.
Ik voel mij gebrainwasht door [verdachte] en door alle verhalen die hij vertelde.
(…)
Tot op heden heb ik niets teruggekregen van het geleende geld.
Ik weet dat [verdachte] bij verschillende mensen schulden heeft.
(…)
Gisteravond 4 september 2013 omstreeks 21.15 uur heb ik nog gebeld met [verdachte] waarbij hij nog steeds volhield het geld terug te betalen.
9. Een bijlage bij het onder 8 weergegeven proces-verbaal van aangifte (pag. 106), zijnde een door verdachte ondertekende schuldbekentenis van 9 augustus 2013, aangevuld op 13 augustus 2013, inhoudende een lening aan verdachte door [aangever 7] van 775 euro en 30 euro terugbetaling.
10. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 5 september 2013 (pag. 91-94), voor zover inhoudende als verklaring van [aangever 8] :
Het incident vond plaats tussen 15 juni 2013 en 5 september 2013.
[verdachte] heeft mij zo vaak opgelicht dat ik de data niet meer heb onthouden. Ik weet ook niet alle verhalen meer die hij mij vertelde, omdat het zo vaak gebeurde. Het totale bedrag waar [verdachte] mij voor heeft opgelicht, weet ik wel zeker en betreft 4.500 euro.
Ongeveer 2,5 maanden geleden, ik weet de exacte datum niet meer, ik vermoed in juni 2013, kwam ik [verdachte] tegen. Ik kende hem vanuit mijn wooncomplex, gelegen op de [straat 2] te Eindhoven. Wij spraken elkaar ook gewoon aan bij voornaam en ook al alsof wij elkaar al jaren kenden.
Hij vertelde mij dat hij problemen had met zijn bankpas en of ik hem 50 euro kon lenen. De manier waarop hij mij dit vertelde was zo overtuigend, dat ik hem die 50 euro leende. Ik gaf dit contant aan hem en met het goede vertrouwen dat ik het
terug zou krijgen van [verdachte] .
Een dag of drie of vier later sprak ik [verdachte] weer. Ditmaal vertelde hij dat hij een
koffer vanuit België via investeringsmaatschappij Invest, door middel van een
waardetransport naar Nederland zou laten transporteren. Hij vertelde daarbij dat
het over zwart geld zou gaan. Echter kon hij het totale bedrag niet betalen, wat 1.800 euro zou zijn geweest. Hij vroeg aan mij of ik hem wat geld kon lenen, waarna ik [verdachte] 300 euro leende. Ik gaf dit contant aan hem en met het goede vertrouwen dat ik het terug zou krijgen van [verdachte] .
Ik heb hier verder geen bewijs van dat ik dit aan hem heb overhandigd en hij dit in ontvangst nam. [verdachte] bedankte mij en vertelde daarbij dat hij mij als dank 1.000 euro terug zou geven. Iets later sprak [verdachte] mij weer aan. Ditmaal kon het waardetransport de grens niet over bij België. Een vriendin van hem werkte voor Invest en zou het transport wel kunnen regelen, waarna [verdachte] haar wilde bedanken met een flesje parfum. Omdat hij nog altijd zijn geld niet had, vroeg hij mij of ik wat geld kon lenen om een flesje parfum te kunnen betalen. Ik leende [verdachte] 100 euro. Ik gaf dit contant aan hem en met het goede vertrouwen dat ik het terug zou krijgen van [verdachte] .
Op de Parklaan te Eindhoven had [verdachte] een safe, waar hij geld zou opslaan. Dit was
geregeld via Invest. Een andere keer vroeg hij geld te leen omdat de sleutel van de koffer, welke in de safe lag, moest worden vervangen. Dat kostte 200 euro. Ik gaf dit contant aan hem en met het goede vertrouwen dat ik het terug zou krijgen van [verdachte] .
11. Een proces-verbaal Pro Justitia van de Gerechtelijke Politie Brussel d.d. 1 juni 2015 (pag. 163), voor zover inhoudende als relaas van [Belgische verbalisant] :
Wij hebben een fax ontvangen van de Argenta Bank met de mededeling dat [verdachte] titularis was van bankrekening [bankrekening 2] . Deze bankrekening werd reeds afgesloten in 2004.
Wij hebben een brief ontvangen van Belius bank met de mededeling dat [verdachte] niet gekend is als houder, volmachthouder en/of deelgenoot van enige rekening of deposito bij Dexia bank voor de periode van 1/1/2010 tot 9/4/2015.
12. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 februari 2015 (pag. 44-47), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
V: wat is uw inkomen?
A: AOW en een heel klein stukje pensioen.
V: heeft u schulden?
A: dat kun je wel zeggen ja, bij zorgverzekering in ieder geval.
V: hoe hoog zijn uw schulden?
A: geen idee.
V: hoeveel geld houdt over u om verder van rond te komen?
A: ik heb op dit moment 15 cent in mijn portemonnee en ik heb vannacht in een Bed en Breakfast geslapen. Dit geld heb ik van mijn vrouw gekregen.
A: ik heb ook een tijdje bij [aangever 1] gewoond, ook heb ik bij [aangever 3] geslapen. Deze twee zijn met de aangiftes begonnen.
V: Wat kunt u vertellen over [café] te Veldhoven?
A: Ik heb van de eigenaar, [aangever 2] , wat geld geleend. Ook van andere mensen die daar kwamen heb ik geld geleend.
(…)
Ik heb het niet op tijd terug kunnen brengen
(…)
Het verhaal wat ik tegen mensen heb verteld is; ik had een uitgeverij in België, daar is veel geld uitgekomen. Dit geld lag ergens in Nederland opgeslagen en ik moest geld hebben om deze opslag te betalen. Ik zou hun later het geld terug geven en ik zou er wat extra geld bij leggen als ik het geld uit de opslag terug had.
Ik heb mensen benaderd om geld aan mij te lenen. Dit heb ik gedaan door het verhaal wat verzonnen was te vertellen tegen onder andere [aangever 2] , [aangever 3] , [aangever 1] , [aangever 4] en [aangever 5] .
(…)
V: heeft u nog een bankrekening?
A: [rekeningnummer 2] bij de Rabobank, hier staat 00,02 euro op.
13. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 februari 2015 (pag. 48-51), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik heb mensen een verhaal verteld wat niet waar is. Ik heb verteld dat ik een uitgeverij heb gehad in België en dat ik daar mee op gehouden was. Ik heb niet
gezegd wanneer ik gestopt ben met de uitgeverij. Het verhaal was dat ik geld over
had van de uitgeverij.
Ik vertelde dat het geld ergens opgeslagen was. Ik moest zogenaamd elke dag betalen voor opslag van dat geld. Ik had zelf geen geld meer en vroeg of mensen mij dan geld wilde geven zodat ik de opslag van dat geleende geld kon betalen. Ik beloofde dan dat mensen meer geld terugkregen dan ze mij geleend hadden.
Ik ben mensen zoals [aangever 2] , [aangever 1] , [aangever 3] , [aangever 5] en [aangever 4] in [café] in Veldhoven tegengekomen. Met [Belg] moet ik het ook oplossen.
(…)
Als ik zelf geld nodig had kwam ik met het verzonnen verhaal op de proppen en zo kon ik van deze mensen geld lenen. De mensen die bij mij in het appartementencomplex woonden en ook aangifte tegen mij hebben gedaan zijn [aangever 7] en [aangever 8] . Zij krijgen ook nog geld van mij.
14. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 februari 2015 (pag. 54-55), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik ken [aangever 6] en dacht dat ik al over hem verteld had. Ik ken [aangever 6] van [hotel] . Ik ben met hem in contact gekomen omdat ik op hetzelfde adres woonde als waar het restaurant was. Mijn post kwam in zijn brievenbus. Daarbij bleek dat wij gezamenlijke kennissen hadden. Ik heb [aangever 6] precies hetzelfde verhaal verteld als de anderen die ik eerder genoemd heb.
Ik heb [aangever 6] ook het België-verhaal verteld.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft als verweer aangevoerd dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het oogmerk op de wederrechtelijke bevoordeling heeft gehad, omdat het leningen betrof en hij voornemens was deze terug te betalen. Hij was steeds van plan de leningen terug te betalen met het geld dat hij nog zou krijgen van [betrokkene] . Vanwege het ontbreken van dit oogmerk dient vrijspraak te volgen, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Op de rekening van de verdachte stond nagenoeg geen geld, noch had hij de beschikking over eigen contant geld. Hij had verder weinig inkomen, veel schulden en hij heeft veel beloftes gedaan over het terugbetalen van leningen. De verdachte heeft zelf verklaard dat het verhaal dat hij vertelde over zijn zwarte geld in België niet waar was. Als verdachte zelf geld nodig had, kwam hij met het verzonnen verhaal, zo verklaarde verdachte. Hij heeft dat verhaal verteld om de geldbedragen te verkrijgen. De aangevers hebben hem vervolgens dat geld verschaft.
Naar het oordeel van het hof moet de verdachte steeds hebben geweten dat hij het van de aangevers geleende geld niet kon terugbetalen. Het hof acht de stelling van de verdediging, dat hij dat geld aan [betrokkene] gaf of wilde geven, waardoor hij veel geld zou krijgen en de aangevers zou kunnen terugbetalen, niet aannemelijk – nog daargelaten dat dit niets zou afdoen aan het wederrechtelijke karakter van de bevoordeling. Het geld dat hij van de aangevers verkreeg, was derhalve ‘bestemd’ voor een niet bestaand doel.
Het hof is van oordeel dat hierdoor bij de verdachte van meet af aan het oogmerk op de wederrechtelijke bevoordeling aanwezig was. Het verweer wordt verworpen.
De verdediging heeft voorts aan het verweer strekkende tot vrijspraak ten grondslag gelegd dat van oplichting geen sprake is geweest, omdat de door de verdachte verkondigde leugens geen samenweefsel van verdichtsel opleveren in de zin van art. 326 van het Wetboek van Strafrecht. Ook moet volgens de verdediging vrijspraak volgen, omdat de door de verdachte geschetste omstandigheden zo onwaarschijnlijk waren dat de aangevers daardoor niet konden worden bewogen tot afgifte van hun geld. In ieder geval moet partiële vrijspraak volgen, omdat de aangevers na het geven van het eerste geldbedrag beter hadden moeten weten, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat het bij de strafbaarstelling van oplichting gaat om gevallen waarin de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken. Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang.
In het onderhavige geval heeft de verdachte, zo blijkt uit zijn verklaringen, een verhaal geconstrueerd. Hij heeft dat verhaal niet beperkt tot een enkele leugen of onwaarheid, maar het verhaal steeds meer uitgebreid met aanvullende onwaarheden. De ene leugen na de andere vulden elkaar aan en vormden het ‘België-verhaal’ – zoals de verdachte het zelf heeft genoemd. Dat verhaal was volgens de verdachte zelf onwaar. Hij heeft met dat verhaal naar het oordeel van het hof een onjuiste voorstelling van zaken gepresenteerd. Uit de hiervoor opgenomen verklaringen blijkt dat de aangevers vertrouwen hadden in de verdachte en hem geloofden. Hij heeft telkens, in het café, in het appartementencomplex, in het hotel, een vertrouwensrelatie met de aangevers opgebouwd. Kenmerkend daarbij is dat sommigen zich door hem ‘gebrainwasht’ voelden. Hij is zelfs door twee aangevers in huis genomen. Het verhaal van de verdachte is wellicht opmerkelijk, maar niet op voorhand volstrekt onwaarschijnlijk. De door de verdachte beloofde vergoedingen zijn daarnaast weliswaar (uitzonderlijk) hoog, maar ook niet volstrekt ongeloofwaardig; zeker niet in het licht van grote sommen contant zwart geld uit het buitenland en van het feit dat enkele benadeelden hebben verklaard dat zij de verdachte alleen maar wilden helpen, dat zij gewoon hun geld terug wilden en dat ze dachten dat de verdachte uit goedheid extra geld wilde betalen.
Het hof is van oordeel dat alle leugens dan wel onwaarheden tezamen een samenweefsel van verdichtsels vormen, dat de aangevers door de hierdoor in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken zijn overgegaan tot de afgifte van hun geld en dat de verdachte daarop het oogmerk had. Het hof is verder van oordeel dat onder voornoemde omstandigheden de in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid geen aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen, ook niet toen de verdachte met aanvullende verhalen kwam en de aangevers wederom geld afstonden.
Bijgevolg worden de verweren verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

oplichting, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting. Hij heeft telkens weer een vertrouwensband opgebouwd met de personen van wie hij geld afhandig wilde maken. Hij heeft een (deels) onwaar verhaal verteld en dat steeds verder aangevuld met onwaarheden. Hij werd geloofd en de personen die hem vertrouwden, wilden hem helpen. Het hof rekent de verdachte zwaar aan dat hij daarvan op slinkse wijze telkens weer misbruik heeft gemaakt.
Het hof heeft eveneens acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 februari 2018, waaruit blijkt dat hij reeds eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde, de recidive van de verdachte en in het licht van een juiste normhandhaving, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Hetgeen de verdediging verder naar voren heeft gebracht omtrent de persoonlijke omstandigheden leidt niet tot een ander oordeel dan hiervoor is gegeven.
Het hof constateert nog, op dezelfde gronden als de rechtbank, dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM in eerste aanleg is geschonden met 7 maanden. Het hof zal daarom, evenals de rechtbank, in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden opleggen.
Vorderingen van de benadeelde partijen
[aangever 4]
De benadeelde partij [aangever 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 200,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade aan de benadeelde partij [aangever 4] is toegebracht tot een bedrag van € 200,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te vermelden aanvangsdatum. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk en is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormelde bedrag en vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
[aangever 7]
De benadeelde partij [aangever 7] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.005,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te vermelden aanvangsdatum. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 805,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade aan de benadeelde partij [aangever 7] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden een bedrag van € 805,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te vermelden aanvangsdatum. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk en is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof is van oordeel dat de gevorderde immateriële schade niet zonder meer kan worden toegewezen, waardoor de behandeling van dat gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom in zoverre thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag en vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
[aangever 5]
De benadeelde partij [aangever 5] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 550,-. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade aan de benadeelde partij [aangever 5] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 550,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te vermelden aanvangsdatum. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk en is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag en vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
[aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 514,80. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat in hoger beroep alleen het toegewezen gedeelte aan de orde is.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade aan de benadeelde partij [aangever 2] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te vermelden aanvangsdatum. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk en is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag en vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 4] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 31 augustus 2014;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 4] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hiervoor genoemde aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 7] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 805,00 (achthonderdvijf euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 5 september 2013;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 7] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 805,00 (achthonderdvijf euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hiervoor genoemde aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 5] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 16 augustus 2014;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 5] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hiervoor genoemde aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 16 augustus 2014;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 november 2014;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 2] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hiervoor genoemde aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. T.A. de Roos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Heller, griffier,
en op 25 april 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C.M. Hilverda is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.