[appellant] maakt bezwaar tegen het bericht van de deskundige. [appellant] wijst op de door hem overgelegde literatuur over mortel bij oude gebouwen (conclusie van repliek in conventie, 25) en betoogt dat de deskundige niet had mogen worden ingeschakeld. [appellant] acht het bericht van de deskundige onvoldoende gemotiveerd omdat de deskundige praktijkervaring belangrijker vindt dan de literatuur maar (volgens [appellant] ) geen vergelijkbare werken heeft gevonden.
De kantonrechter heeft onder meer de volgende passages uit het bericht van de deskundige aangehaald (vonnis van 15 juni 2016, 2.7-2.8):
“Indien een voegbedrijf, dat uiteraard geen laboratorium tot zijn beschikking heeft, een mortelsamenstelling moet adviseren, dan kijkt men naar de materialen waaruit het metselwerk is opgebouwd en kiest een mortel waarmee men bij een vergelijkbaar project goede resultaten heeft bereikt. [geïntimeerde] c.s. heeft in dit geval een mortel toegepast waarmee het bedrijf volgens zeggen goede resultaten heeft bereikt bij soortgelijke projecten, zoals de door [appellant] en [geïntimeerde] bezochte monumentale boerderij in [plaats 2] .
Bij de restauratie van een met kalkmortel opgetrokken monumenten zal de mortel vanwege het hoge cementgehalte niet worden voorgeschreven. In dit geval betreft het echter geen monument. Daardoor is het historische aspect minder belangrijk dan het materiaal aspect. Cruciaal is dus de vraag of de toegepaste mortel vanwege het hogere cementgehalte grotere kans op schade oplevert dan de oorspronkelijk geoffreerde mortel, die een lager cementgehalte heeft. Ik ben van mening dat praktijkervaringen bij soortgelijke projecten (zoals de bezochte boerderij in [plaats 2] ) meer waarde hebben dan algemene restauratieprincipes die in de literatuur zijn beschreven.
Bij de meting van de voeghardheid bleek dat er sprake is van voegwerk van klasse VH35 - VH45. Die waardes geven aan dat de voegmortel goed verdicht is en ook goed aansluit op de achterliggende metselmortel. Bij krassen en prikken met een priem werden er in het voegwerk ook geen zwakke plekken geconstateerd. De hardheid van de voeg levert geen gevaar voor schade aan de stenen. Tegenwoordig wordt bij restauraties veel gewerkt met voegmortels op basis van hydraulische kalk (NHL 5). Bij dergelijke voegmortels worden vergelijkbare voeghardheden bereikt. Er is in het metselwerk ook geen schade aan stenen geconstateerd, die aan de eigenschappen van de voeg kunnen worden toegeschreven (…).”
De deskundige heeft ook gerapporteerd dat bij eerdere reparaties of veranderingen andere stenen zijn ingemetseld dan de oorspronkelijke stenen en grijze cement houdende voegmortel is gebruikt (vonnis van 15 juni 2016, 2.8; citaat 2.7, onder 3. Locatie bezoek laatste alinea en 5. Bespreking laatste alinea).
Het hof overweegt dat het bericht van de deskundige voldoende is gemotiveerd in het licht van het voorgaande en de overige citaten onder 2.7 en 2.8 van het vonnis van 15 juni 2016. Het hof neemt het bericht van de deskundige over en maakt het tot het zijne. Weliswaar bevat de gebruikte mortel volgens de deskundige uit historisch perspectief teveel cement, maar de deskundige heeft geen aanwijzingen gevonden dat dit tot schade zal leiden in dit geval. [appellant] heeft tegen deze achtergrond niet onderbouwd dat hij door het gebruik van de mortel schade heeft geleden of zal lijden. Uit de citaten hiervoor volgt dat de deskundige het werk van [geïntimeerde] al met al goed vindt.