ECLI:NL:GHSHE:2018:1678

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 april 2018
Publicatiedatum
19 april 2018
Zaaknummer
200.233.895_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het einde van de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van een schone lei wegens toerekenbare tekortkomingen, maar met buiten beschouwing laten van geringe tekortkomingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had in eerste aanleg een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant ontvangen, waarin werd geoordeeld dat hij toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 van de Faillissementswet (Fw), waardoor de appellant geen 'schone lei' werd verleend. De appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat hij de boedelachterstand had ingelopen en geen nieuwe schulden had gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 11 april 2018, werd de bewindvoerder gehoord, die bevestigde dat de appellant zijn verplichtingen inmiddels was nagekomen.

Het hof oordeelde dat de appellant inderdaad zijn boedelachterstand had voldaan, maar dat hij gedurende de verlengde looptijd van de schuldsaneringsregeling zijn informatieplicht niet had nageleefd. Desondanks oordeelde het hof dat deze tekortkoming, gezien haar geringe betekenis, buiten beschouwing kon blijven. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verleende de appellant alsnog de 'schone lei', waarmee de schuldsaneringsregeling eindigde na het verbindend worden van de slotuitdelingslijst. De uitspraak benadrukt het belang van de informatieplicht, maar erkent ook dat niet elke tekortkoming automatisch leidt tot het verlies van de 'schone lei'.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 19 april 2018
Zaaknummer : 200.233.895/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/13/210 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. P. Doorakkers te Oosterhout.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 9 februari 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 februari 2018, heeft [appellant] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en vast te stellen dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren is nagekomen doordat hij de boedelachterstand volledig heeft ingehaald en omdat er geen nieuwe schulden zijn ontstaan, alsmede te bepalen dat de schuldsaneringsregeling niet tussentijds zal worden beëindigd dan wel (tussentijds) zal worden beëindigd onder verlening van een schone lei verklaring.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 april 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Doorakkers,
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief met bijlage van de bewindvoerder d.d. 19 maart 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 28 februari 2013 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Bij vonnis van 2 juni 2016 is de looptijd van deze schuldsaneringsregeling tot de maximale termijn van vijf jaren, althans tot 28 februari 2018, verlengd.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellant] geen “schone lei” is verleend. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“3.3 Blijkens het vonnis van de rechtbank van 2 juni 2016 is de looptijd van de onderhavige schuldsaneringsregeling verlengd met maximaal twee jaar, derhalve tot 28 februari 2018, of zoveel korter als de boedelachterstand is voldaan. Vaststaat dat de boedelachterstand die op dat moment bestond nog steeds niet geheel is afgelost, alsmede dat die achterstand nog is vergroot doordat schuldenaar sinds juli 2017 geen bewindvoerderssalaris meer afdraagt en hij heeft nagelaten de nabetalingen van de Belastingdienst over 2016 ad € 215,33 en € 142,50 over te maken. Schuldenaar is derhalve tekortgeschoten in de nakoming van de op hem uit de schuldsaneringsregeling rustende afdrachtverplichting. Gelet op de door de bewindvoerder gestelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat deze tekortkoming schuldenaar dient te worden toegerekend.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] stelt dat hij vanaf 1 juli 2017 het salaris van de bewindvoerder niet meer heeft kunnen betalen omdat hij vanaf die maand als ZZP-er aan de slag is gegaan. Hij stelt dat er op dat moment (opstartfase) onvoldoende opdrachten waren om een voldoende inkomen te verwerven om het salaris van de bewindvoerder en de nabetalingen van de Belastingdienst te kunnen betalen. Er was wel uitzicht op het nodige werk zodat [appellant] verwachtte dat hij op korte termijn die bedragen alsnog zou kunnen overmaken aan de bewindvoerder. [appellant] stelt dat een aantal opdrachtgevers er helaas een slecht betalingsmoraal op nahield zodat hij voornoemde bedragen niet volgens planning snel kon gaan betalen. Hij was er daarbij bovendien vanuit gegaan dat voornoemde bedragen uiterlijk voor de datum van 28 februari 2018 dienden te worden betaald. [appellant] is enorm geschrokken toen hij er achter kwam dat de bewindvoerder een eindverslag had gemaakt in januari 2018 en dat er reeds een eindzitting had plaatsgevonden op 26 januari 2018. Hij is van die zitting nooit op de hoogte geweest omdat de oproep voor deze zitting op het adres van de heer [adressant] aan de [adres] te [postcode] [plaats] is bezorgd. [appellant] heeft daarover contact met de heer [adressant] opgenomen, maar die stelt nooit post voor [appellant] te hebben ontvangen. [appellant] is al die tijd in de veronderstelling geweest dat hij voornoemde bedragen uiterlijk vóór 28 februari 2018 diende te betalen en dat er derhalve geen tekortkoming in de afdrachtverplichting was ontstaan. Hij betreurt het enorm dat dit misverstand nu is ontstaan waardoor hij geen schone lei heeft gekregen.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] persisteert bij hetgeen hij bij beroepschrift reeds heeft aangedragen. Voorts onderschrijft hij hetgeen de bewindvoerder in haar brief van 19 maart 2018 heeft gesteld, meer in het bijzonder dat hij zijn boedelachterstand inmiddels geheel heeft ingelopen en er derhalve niets meer aan de verlening van een schone lei in de weg staat. Tot slot geeft [appellant] nogmaals aan dat het niet tijdig inlopen van de boedelachterstand een gevolg was van een miscommunicatie en er zeker geen sprake van onwil is geweest.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 19 maart 2018 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] heeft niet voldaan aan de opgelegde informatieverplichting. Door het niet voldoen aan de informatieverplichting zijn de schuldeisers echter niet benadeeld. Voor zover bekend zijn geen nieuwe schulden ontstaan en is aan deze verplichting dus wel voldaan. In de periode tussen het eindvonnis en de behandeling in hoger beroep heeft [appellant] de boedelachterstand alsnog geheel voldaan. De bewindvoerder verzoekt dan ook het vonnis waarvan beroep te vernietigen en [appellant] alsnog de schone lei toe te kennen.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder bevestigt dat [appellant] niet alleen de boedelachterstand inmiddels geheel heeft voldaan - er is thans zelfs sprake van een voorstand op de boedelrekening - maar dat hij ook het salaris van de bewindvoerder geheel voldaan heeft. Desgevraagd bevestigt de bewindvoerder dat [appellant] haar gedurende de verlengde looptijd van zijn schuldsaneringsregeling nimmer, gevraagd noch spontaan, heeft geïnformeerd, maar dat dit volgens de bewindvoerder ook niet noodzakelijk was omdat de informatieverplichting gedurende die verlengde looptijd ook niet (meer) voor [appellant] van kracht was. Bovendien is de bewindvoerder van mening dat de schuldeisers door het niet informeren zijdens [appellant] ook niet op enigerlei wijze zijn benadeeld.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.8.2.
Vast staat dat [appellant] de door de bewindvoerder vastgestelde boedelachterstand inmiddels geheel heeft voldaan. Daarmee heeft [appellant] , zij het eerst na afloop van de termijn van zijn bij vonnis van 2 juni 2016 verlengde schuldsaneringsregeling, alsnog op het punt van de boedelachterstand alsook op het punt van betaling van het bewindvoerderssalaris voldaan aan de voorwaarden welke hem bij voornoemd vonnis ter verkrijging van de zogenoemde schone lei waren opgelegd, nu hij evenmin in de betreffende verlenging nieuwe schulden heeft gemaakt.
3.8.3.
Vast staat echter ook dat [appellant] gedurende de verlengde looptijd van de schuldsaneringsregeling zijn informatieplicht niet naar behoren is nagekomen. Anders dan door de bewindvoerder bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft gesteld is het hof van oordeel dat deze verplichting ook gedurende de verlengde looptijd van de schuldsaneringsregeling onverkort voor [appellant] van kracht is geweest. Het hof verwijst hierbij zowel naar r.o. 3.7. van het vonnis van 2 juni 2016;

De informatieverplichting en verplichting om gedurende de regeling geen nieuwe schulden te maken, blijven gedurende de verlenging onverkort op schuldenaar van toepassing.
als naar de in voornoemd vonnis door de rechtbank geformuleerde (deel)beslissing:
“bepaalt dat schuldenaar gedurende de verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling zijn informatieverplichting en verplichting om geen nieuwe schulden te maken, dient na te komen;”
Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat deze tekortkoming [appellant] niet kan worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw. De bewindvoerder heeft echter, zowel in haar brief van 19 maart 2018 als bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep, nadrukkelijk verklaard dat de schuldeisers van [appellant] niet zijn benadeeld door het feit dat [appellant] haar gedurende de verlengde looptijd van zijn schuldsaneringsregeling niet heeft geïnformeerd. Het hof ziet, op basis van de thans bekende feiten, ook geen aanleiding om aan te nemen dat zulks -benadeling van schuldeisers- wel het geval zou (kunnen) zijn. Derhalve ziet het hof op grond van een en ander aanleiding om conform artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkoming gezien haar geringe betekenis thans buiten beschouwing blijft. Aan [appellant] dient derhalve alsnog de “schone lei” te worden verleend.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd met inachtneming van het onderstaande.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
bepaalt dat de toerekenbare tekortkoming van [appellant] in de nakoming van een uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting, meer in het bijzonder de informatieverplichting, gezien haar geringe betekenis buiten beschouwing blijft;
bepaalt dat voor het overige [appellant] niet tekortgeschoten is in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen;
verstaat dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling zal eindigen na het verbindend worden van de slotuitdelingslijst met toepassing van artikel 358 lid 1 Fw;
verleent aan [appellant] alsnog de “schone lei”.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, A.P. Zweers-van Vollenhoven en M.W.M. Souren en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2018.