Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift, tevens incidentele conclusie ex artikel 843a Rv, met het procesdossier van de eerste aanleg (zonder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg) en producties, ingekomen ter griffie op 18 december 2017;
- het verweerschrift, tevens verweerschrift in het incident, met producties en het verweerschrift in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 2 februari 2018;
- een V6-formulier van [appellant] met producties 14 en 15, ingekomen ter griffie op 27 februari 2018;
- een V6-formulier van [leverancier kunststofleidingen] met producties 23-25, ingekomen ter griffie op 1 maart 2018;
- een brief van [leverancier kunststofleidingen] met de complete productie 22, ingekomen ter griffie 7 maart 2018;
3.De beoordeling
- hem weder te werk te stellen op straffe van een dwangsom;
rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke
rente;
2017;
van een dwangsom.
- betaling van een billijke vergoeding ex artikel 7:681 lid 1 BW ad € 50.000,- bruto;
- betaling van de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:672 lid 10 BW ad € 9.570,60 bruto;
- betaling van de transitievergoeding ad € 10.307,-;
- betaling van de wettelijke rente, naar het hof begrijpt, over de billijke vergoeding, de gefixeerde schadevergoeding en de transitievergoeding;
- verstrekking van een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie op straffe
BW ad € 4.417,20 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente;
artikel 7:699 lid 3 aanhef en onder e BW en subsidiair op de grond vermeld in artikel
7:699 lid 3 aanhef en onder g BW, indien en voor zover in deze instantie gelijktijdig de
opzegging per 26 juni 2017 wordt vernietigd;
26 juni 2017 op een later moment in deze instantie wordt vernietigd, primair op de
grond vermeld in artikel 7:699 lid 3 aanhef en onder e BW en subsidiair op de grond
vermeld in artikel 7:699 lid 3 aanhef en onder g BW;
ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [appellant] ;
- bij het bepalen van de ontbindingsdatum rekening te houden met de opzegtermijn;
te vermeerderen met de wettelijke rente;
sub c BW ad € 50.000,- bruto;
- [leverancier kunststofleidingen] te veroordelen tot verstrekking van een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie op straffe van een dwangsom.
- [leverancier kunststofleidingen] te veroordelen in de proceskosten.
Inzake alle verzoeken heeft de kantonrechter het meer of anders verzochte afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
Subsidiair, voor het geval het hof van oordeel is dat het dienstverband weliswaar door de kantonrechter ten onrechte is ontbonden, maar niet overgaat tot het gelasten van [leverancier kunststofleidingen] om het dienstverband te herstellen, heeft [appellant] verzocht [leverancier kunststofleidingen] te veroordelen tot:
BW;
te wijzen beschikking;
BW;
te wijzen beschikking;
Blackbox die in opdracht van [leverancier kunststofleidingen] in de leaseauto van [appellant] is geplaatst, over de
periode van 8 februari 2017 tot 16 juni 2017;
8 februari 2017 tot 16 juni 2017;
over de periode 8 februari 2017 tot 16 juni 2017;
op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per (gedeelte van een) dag indien zij daaraan geen gevolg geeft, tot een maximum van € 50.000,-, met veroordeling van [leverancier kunststofleidingen] in de proceskosten van het incident.
[appellant] heeft uitvoerig verweer gevoerd, waarop hierna bij de beoordeling zal worden ingegaan.
heeft erkend dat hij zijn agenda niet goed bijhield. Dit voert hij als één van de redenen aan voor de door [leverancier kunststofleidingen] geconstateerde discrepanties tussen de agenda, de bezoekverslagen en de rittenstaten en de telefoonnotities. Volgens hem kwam het regelmatig voor dat hij ad hoc bij klanten langs ging en dat afspraken niet doorgingen of werden vervangen door telefonische contacten en paste hij zijn agenda niet altijd met terugwerkende kracht aan. [appellant] voert aan dat dit geen geheim was en andere medewerkers op dezelfde wijze werkten. Naar het oordeel van het hof heeft [leverancier kunststofleidingen] voldoende aangetoond dat van [appellant] verwacht werd dat zijn agenda correct was ingevuld en was bijgewerkt. Dit volgt uit het door [leverancier kunststofleidingen] overgelegde functieprofiel en de door [leverancier kunststofleidingen] overgelegde e-mail van mevrouw [directeur en CEO] van 22 juli 2016. [appellant] heeft voorts niet, dan wel onvoldoende, betwist dat hij regelmatig werd aangesproken op het correct invullen van de agenda, gelet op de door [leverancier kunststofleidingen] overgelegde verklaring van zijn buddy [buddy] en de e-mail van zijn leidinggevende [leidinggevende] van 27 maart 2017. Mogelijk is in het verleden door [leverancier kunststofleidingen] gedoogd dat enkele medewerkers hun agenda niet goed bijwerkten, echter vanaf medio 2016 moet voor [appellant] duidelijk zijn geweest dat [leverancier kunststofleidingen] dit niet (meer) accepteerde.
Daarnaast heeft [appellant] erkend dat hij in sommige gevallen geen bezoekverslag invulde of melding maakte van een ad hoc bezoek aan een klant.
Uit het voorgaande volgt dat [appellant] zich heeft onttrokken aan de controle van zijn werkgever op een voor [leverancier kunststofleidingen] essentieel terrein: haar klanten. Daarmee heeft [appellant] naar het oordeel van het hof verwijtbaar gehandeld, zodanig dat van [leverancier kunststofleidingen] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
De kantonrechter heeft derhalve terecht de arbeidsovereenkomst ontbonden op de grond vermeld in artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW. De eerste grief faalt.
Uit de stelling van [leverancier kunststofleidingen] dat er op 19 en 21 juni 2017 afspraken met de klanten stonden gepland, terwijl de klanten van niets wisten, volgt niet dat [appellant] , buiten het niet bijhouden van zijn agenda, verwijtbaar heeft gehandeld. [appellant] heeft aangevoerd dat hij niet alleen gemaakte afspraken, maar ook nog te maken afspraken in zijn agenda zette en ook uit de door [leverancier kunststofleidingen] overgelegde e-mail van mevrouw [directeur en CEO] van 22 juli 2016 blijkt dat afspraken onder voorbehoud in de outlookagenda konden staan.
€ 4.471,20 ter zake het loon over de opzegtermijn, omdat volgens hem de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden zonder de opzegtermijn in acht te nemen. Als de kanonrechter daartoe wel over was gegaan, had het dienstverband ontbonden kunnen worden tegen 1 november 2017 in plaats van 1 oktober 2017.
Het hof begrijpt het verzoek van [appellant] aldus dat wordt verzocht de ontbindingsdatum te wijzigen in 1 november 2017 met veroordeling van [leverancier kunststofleidingen] tot betaling tot het verschuldigde loon (inclusief vakantiegeld) over de maand oktober 2017 ad € 4.417,20. [leverancier kunststofleidingen] heeft blijkens het verweerschrift het verzoek van [appellant] ook in die zin begrepen.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 7:671b lid 8 sub c BW kan de rechter aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. In het onderhavige geval is de ontbinding van de arbeidsovereenkomst echter het gevolg van het verwijtbaar handelen van [appellant] . De ontbinding van de arbeidsovereenkomst is niet het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [leverancier kunststofleidingen] . Het hof zal derhalve het verzoek tot veroordeling van [leverancier kunststofleidingen] tot betaling van een billijke vergoeding afwijzen.
zogenaamde blackbox die in opdracht van [leverancier kunststofleidingen] in de leaseauto van [appellant] is
geplaatst, over de periode 8 februari 2017 tot 16 juni 2017;
8 februari 2017 tot 16 juni 2017;
over de periode 8 februari 2017 tot 16 juni 2017.
Bij het verzoek tot verstrekking van de onder a) en b) vermelde bescheiden heeft [appellant] geen belang, nu het hof in de hoofdzaak nadere bewijslevering niet nodig acht en zijn beslissing niet ten nadele van [appellant] heeft gebaseerd op de door [leverancier kunststofleidingen] overgelegde rittenstaten en telefoonstaten.
4.De beslissing
€ 11.042,50 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking tot aan de dag van betaling;