ECLI:NL:GHSHE:2018:1651

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 april 2018
Publicatiedatum
19 april 2018
Zaaknummer
200.229.688_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en transitievergoeding in het arbeidsrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, waarin de arbeidsovereenkomst van de appellant, werkzaam als accountmanager bij de verweerder, is ontbonden. De appellant, die op staande voet was ontslagen, verzocht primair om vernietiging van het ontslag en om herstel van de arbeidsovereenkomst. Subsidiair vroeg hij om betaling van een transitievergoeding en andere vergoedingen. De kantonrechter had het ontslag op staande voet vernietigd, maar de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 oktober 2017. In hoger beroep heeft het hof de ontbindingsdatum gewijzigd naar 1 november 2017 en de transitievergoeding van € 11.042,50 bruto toegewezen, omdat het handelen van de appellant niet als ernstig verwijtbaar kon worden gekwalificeerd. Het hof oordeelde dat de werkgever onvoldoende bewijs had geleverd voor de verwijten aan het adres van de appellant. De verzoeken van de appellant tot betaling van het loon over de opzegtermijn en tot afgifte van een deugdelijke bruto/netto specificatie werden eveneens toegewezen. Het hof compenseerde de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 19 april 2018
Zaaknummer : 200.229.688/01
Zaaknummer eerste aanleg : 6154355 \ AZ VERZ 17-147
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. R.H.G. Evers te Leusden,
tegen
[leverancier kunststofleidingen] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder,
hierna aan te duiden als [leverancier kunststofleidingen] ,
advocaat: mr. P.E.M. de Langen-Loeffen te Eindhoven.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 21 september 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, tevens incidentele conclusie ex artikel 843a Rv, met het procesdossier van de eerste aanleg (zonder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg) en producties, ingekomen ter griffie op 18 december 2017;
  • het verweerschrift, tevens verweerschrift in het incident, met producties en het verweerschrift in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 2 februari 2018;
  • een V6-formulier van [appellant] met producties 14 en 15, ingekomen ter griffie op 27 februari 2018;
  • een V6-formulier van [leverancier kunststofleidingen] met producties 23-25, ingekomen ter griffie op 1 maart 2018;
  • een brief van [leverancier kunststofleidingen] met de complete productie 22, ingekomen ter griffie 7 maart 2018;
- de op 9 maart 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Evers;
- mevrouw [directeur en CEO] , directeur van [leverancier kunststofleidingen] en CEO van [group] Group B.V., bijgestaan door mr. Langen-Loeffen en haar kantoorgenoot mr. F.C. Boel.
- de ter zitting door beide partijen overgelegde pleitaantekeningen en de van de zijde van [leverancier kunststofleidingen] overgelegde door mevrouw [directeur en CEO] ondertekende versie van productie 25.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1969, is op 6 januari 2010 bij [leverancier kunststofleidingen] in dienst getreden en vervulde laatstelijk de functie van medewerker verkoop buitendienst (accountmanager) tegen een loon van € 4.090,- bruto per maand, exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten.
3.1.2.
[leverancier kunststofleidingen] heeft [appellant] per brief van 26 juni 2017 op staande voet ontslagen.
3.2.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg primair verzocht het op ontslag op staande voet te vernietigen en [leverancier kunststofleidingen] te veroordelen:
- hem weder te werk te stellen op straffe van een dwangsom;
- tot betaling van het loon vanaf 26 juni 2017 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst
rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke
rente;
- tot betaling van een bedrag van € 24,28 ter zake van gemaakte reiskosten op 19 juni
2017;
- tot verstrekking van een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie op straffe
van een dwangsom.
Subsidiair, voor het geval [appellant] ervoor kiest te berusten in de opzegging van de arbeidsovereenkomst maar niet de wijze waarop deze heeft plaatsgevonden, heeft [appellant] verzocht [leverancier kunststofleidingen] te veroordelen tot:
- betaling van een billijke vergoeding ex artikel 7:681 lid 1 BW ad € 50.000,- bruto;
  • betaling van de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:672 lid 10 BW ad € 9.570,60 bruto;
  • betaling van de transitievergoeding ad € 10.307,-;
  • betaling van de wettelijke rente, naar het hof begrijpt, over de billijke vergoeding, de gefixeerde schadevergoeding en de transitievergoeding;
  • verstrekking van een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie op straffe
Meer subsidiair heeft [appellant] verzocht [leverancier kunststofleidingen] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding ad € 10.307,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en tot verstrekking van een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie op straffe van een dwangsom.
Daarnaast heeft [appellant] verzocht een voorlopige voorziening te treffen en verzocht [leverancier kunststofleidingen] te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met de nakosten.
3.2.2.
[leverancier kunststofleidingen] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en een zelfstandig verzoek gedaan. [leverancier kunststofleidingen] heeft verzocht:
- [appellant] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677
BW ad € 4.417,20 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- de arbeidsovereenkomst onvoorwaardelijk te ontbinden primair op de grond vermeld in
artikel 7:699 lid 3 aanhef en onder e BW en subsidiair op de grond vermeld in artikel
7:699 lid 3 aanhef en onder g BW, indien en voor zover in deze instantie gelijktijdig de
opzegging per 26 juni 2017 wordt vernietigd;
- de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk te ontbinden voor het geval de opzegging per
26 juni 2017 op een later moment in deze instantie wordt vernietigd, primair op de
grond vermeld in artikel 7:699 lid 3 aanhef en onder e BW en subsidiair op de grond
vermeld in artikel 7:699 lid 3 aanhef en onder g BW;
- bij het bepalen van de einddatum geen rekening te houden met de opzegtermijn, nu de
ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [appellant] ;
- [appellant] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.3.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd naar aanleiding van het zelfstandig verzoek en voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden verzocht:
- bij het bepalen van de ontbindingsdatum rekening te houden met de opzegtermijn;
- [leverancier kunststofleidingen] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding ad € 11.042,50 bruto,
te vermeerderen met de wettelijke rente;
[leverancier kunststofleidingen] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding ex artikel 7:671b lid 8
sub c BW ad € 50.000,- bruto;
  • [leverancier kunststofleidingen] te veroordelen tot verstrekking van een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie op straffe van een dwangsom.
  • [leverancier kunststofleidingen] te veroordelen in de proceskosten.
3.3.
In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter inzake het verzoek van [appellant] het op 26 juni 2017 gegeven ontslag op staande voet vernietigd en [leverancier kunststofleidingen] veroordeeld tot betaling aan [appellant] het bedrag van € 4.090 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten vanaf 26 juni 2017 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt. De verzochte voorlopige voorziening heeft de kantonrechter afgewezen. Inzake het tegenverzoek van [leverancier kunststofleidingen] heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van 1 oktober 2017.
Inzake alle verzoeken heeft de kantonrechter het meer of anders verzochte afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
3.4.
In hoger beroep heeft [appellant] in de hoofdzaak primair verzocht [leverancier kunststofleidingen] te veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 2017, althans een door het hof in redelijkheid te bepalen moment, onder toekenning van een voorziening als bedoeld in artikel 7:683 lid 4 jo. 7:682 lid 6 BW.
Subsidiair, voor het geval het hof van oordeel is dat het dienstverband weliswaar door de kantonrechter ten onrechte is ontbonden, maar niet overgaat tot het gelasten van [leverancier kunststofleidingen] om het dienstverband te herstellen, heeft [appellant] verzocht [leverancier kunststofleidingen] te veroordelen tot:
- betaling van de transitievergoeding van € 11.042,50 bruto;
- betaling van een billijke vergoeding van € 50.000,- bruto ex artikel 7:671b lid 8 sub c
BW;
- betaling van € 4.471,20 bruto ter zake van het loon over de opzegtermijn;
- de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf veertien dagen na de door het hof
te wijzen beschikking;
- afgifte van een deugdelijke bruto/netto specificatie.
Meer subsidiair, voor het geval het hof van oordeel is dat het dienstverband door de kantonrechter terecht is ontbonden, heeft [appellant] verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en [leverancier kunststofleidingen] te veroordelen tot:
- betaling van de transitievergoeding van € 11.042,50 bruto;
- betaling van een billijke vergoeding van € 50.000,- bruto ex artikel 7:671b lid 8 sub c
BW;
- betaling van € 4.471,20 bruto ter zake van het loon over de opzegtermijn;
- de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf veertien dagen na de door het hof
te wijzen beschikking;
- afgifte van een deugdelijke bruto/netto specificatie.
Daarnaast heeft [appellant] verzocht [leverancier kunststofleidingen] te veroordelen in de proceskosten van beide instanties.
3.5.
In het incident ex artikel 843a Rv heeft [appellant] verzocht [leverancier kunststofleidingen] te bevelen tot het, binnen zeven dagen na betekening van de te wijzen uitspraak, verstrekken aan (de advocaat van) [appellant] van:
- de volledige - niet bewerkte - rittenregistratie zoals bijgehouden middels de zogenaamde
Blackbox die in opdracht van [leverancier kunststofleidingen] in de leaseauto van [appellant] is geplaatst, over de
periode van 8 februari 2017 tot 16 juni 2017;
- een afschrift van de door de telefoonprovider verstrekte belgeschiedenis over de periode
8 februari 2017 tot 16 juni 2017;
- afschriften van alle door [appellant] verstuurde e-mailberichten inzake “bezoekverslagen”
over de periode 8 februari 2017 tot 16 juni 2017;
op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per (gedeelte van een) dag indien zij daaraan geen gevolg geeft, tot een maximum van € 50.000,-, met veroordeling van [leverancier kunststofleidingen] in de proceskosten van het incident.
In de hoofdzaak
3.6.
[appellant] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd. Zijn eerste grief richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat er sprake is van een redelijke grond tot ontbinding zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW. Zijn tweede grief richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Het hof zal deze grieven hierna behandelen.
3.7.
[leverancier kunststofleidingen] voert aan dat er sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen door [appellant] . Zij heeft de agenda en bezoekverslagen van [appellant] van 14 juni 2017 en de 4,5 maanden voorafgaand aan deze datum vergeleken met de rittenstaten en telefoonstaten van [appellant] en op 15 dagen onregelmatigheden geconstateerd. Samengevat verwijt [leverancier kunststofleidingen] [appellant] dat hij haar heeft misleid door stelselmatig geen juiste agenda bij te houden, gemaakte afspraken niet na te komen, privé-activiteiten onder werktijd te ontplooien, bezoekverslagen op te maken van bezoeken die niet zijn afgelegd en regelmatig telefoongesprekken te voeren met en bezoeken af te leggen aan concurrenten. Daarnaast verwijt [leverancier kunststofleidingen] [appellant] dat hij meerdere malen, zonder valide reden of toestemming, op een later tijdstip is begonnen met werken dan het reguliere aanvangstijdstip.
In hoger beroep voert [leverancier kunststofleidingen] aan dat zij na het ontslag op staande voet nog nieuwe onregelmatigheden heeft ontdekt. Er stonden in de agenda van [appellant] op 19 en 21 juni 2017 afspraken met klanten gepland, terwijl de betreffende klanten van niets wisten. Daarnaast is gebleken dat [appellant] slecht contact onderhield met klanten waardoor [leverancier kunststofleidingen] meerdere opdrachten is misgelopen.
[appellant] heeft uitvoerig verweer gevoerd, waarop hierna bij de beoordeling zal worden ingegaan.
3.8.
Het hof overweegt als volgt. [appellant] was in zijn functie van accountmanager verantwoordelijk voor het aangaan en onderhouden van relaties met klanten. Hij had een grote mate van vrijheid om zijn werkdagen in te vullen. Hij werkte één dag per week op kantoor en de overige dagen vanuit huis. Het grootste deel van zijn werk bestond uit het bezoeken van klanten. De afspraken hiervoor plande hij zelf in. [leverancier kunststofleidingen] was voor de controle en aansturing van [appellant] afhankelijk van de door [appellant] ingevulde agenda inclusief correcties achteraf, de door hem ingeleverde telefoon/ en bezoekverslagen en het wekelijkse mondelinge verslag van [appellant] van zijn bezoeken tijdens de zogenaamde tandemmeeting. Deze controle en aansturing was erg belangrijk voor [leverancier kunststofleidingen] , omdat [appellant] de schakel vormde tussen haar en haar klanten. [leverancier kunststofleidingen] had er derhalve groot belang bij dat de agenda door [appellant] goed werd bijgehouden en dat hij op correcte wijze verslag deed van zijn werkzaamheden. Hierin is [appellant] tekort geschoten.
heeft erkend dat hij zijn agenda niet goed bijhield. Dit voert hij als één van de redenen aan voor de door [leverancier kunststofleidingen] geconstateerde discrepanties tussen de agenda, de bezoekverslagen en de rittenstaten en de telefoonnotities. Volgens hem kwam het regelmatig voor dat hij ad hoc bij klanten langs ging en dat afspraken niet doorgingen of werden vervangen door telefonische contacten en paste hij zijn agenda niet altijd met terugwerkende kracht aan. [appellant] voert aan dat dit geen geheim was en andere medewerkers op dezelfde wijze werkten. Naar het oordeel van het hof heeft [leverancier kunststofleidingen] voldoende aangetoond dat van [appellant] verwacht werd dat zijn agenda correct was ingevuld en was bijgewerkt. Dit volgt uit het door [leverancier kunststofleidingen] overgelegde functieprofiel en de door [leverancier kunststofleidingen] overgelegde e-mail van mevrouw [directeur en CEO] van 22 juli 2016. [appellant] heeft voorts niet, dan wel onvoldoende, betwist dat hij regelmatig werd aangesproken op het correct invullen van de agenda, gelet op de door [leverancier kunststofleidingen] overgelegde verklaring van zijn buddy [buddy] en de e-mail van zijn leidinggevende [leidinggevende] van 27 maart 2017. Mogelijk is in het verleden door [leverancier kunststofleidingen] gedoogd dat enkele medewerkers hun agenda niet goed bijwerkten, echter vanaf medio 2016 moet voor [appellant] duidelijk zijn geweest dat [leverancier kunststofleidingen] dit niet (meer) accepteerde.
Voorts is gebleken dat [appellant] niet goed communiceerde wanneer er sprake was van een telefonisch contact in plaats van een bezoek. [appellant] voert aan dat hij de bezoekverslagen ook gebruikte om telefonische contacten vast te leggen. In dat geval heeft hij meestal niet op het formulier aangegeven dat het om een telefonisch contact ging. Voorts heeft hij tijdens de zitting erkend dat hij tijdens de wekelijkse tandemmeeting, gedurende welke alle althans in elk geval de belangrijkste contacten met klanten werden besproken, ca. zeven keer niet heeft gemeld dat hij een klant niet heeft bezocht, maar alleen heeft gebeld. [appellant] behoorde te weten dat het voor zijn werkgever belangrijk was om te weten of hij bij een bepaalde klant op bezoek was geweest of deze alleen telefonisch had gesproken.
Daarnaast heeft [appellant] erkend dat hij in sommige gevallen geen bezoekverslag invulde of melding maakte van een ad hoc bezoek aan een klant.
Uit het voorgaande volgt dat [appellant] zich heeft onttrokken aan de controle van zijn werkgever op een voor [leverancier kunststofleidingen] essentieel terrein: haar klanten. Daarmee heeft [appellant] naar het oordeel van het hof verwijtbaar gehandeld, zodanig dat van [leverancier kunststofleidingen] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
De kantonrechter heeft derhalve terecht de arbeidsovereenkomst ontbonden op de grond vermeld in artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW. De eerste grief faalt.
3.9.
Het hof is van oordeel dat de overige verwijten die [leverancier kunststofleidingen] [appellant] maakt onvoldoende zijn onderbouwd of onvoldoende zijn komen vast te staan. Met name is niet komen vast te staan dat [appellant] [leverancier kunststofleidingen] bewust heeft misleid door bezoekverslagen op te maken van bezoeken die niet zijn afgelegd. Gelet op de hierboven vastgestelde feiten, waarmee [leverancier kunststofleidingen] in elk geval deels al voor het ontslag bekend was, zoals dat [appellant] zijn agenda niet goed bijhield, en het feit dat [appellant] het formulier van het bezoekverslag gebruikte om verslag te doen van een telefoongesprek, kan uit de overgelegde rittenstaten en telefoonstaten, nog afgezien van het verweer van [appellant] dat deze niet betrouwbaar zijn, niet worden afgeleid dat [appellant] [leverancier kunststofleidingen] bewust probeerde te misleiden door haar te berichten dat hij bij een klant op bezoek was geweest, terwijl dat niet zo was. Andere documenten waar dit uit zou kunnen blijken, zoals de formulieren ten behoeve van de wekelijkse tandemmeeting waarop [appellant] het aantal door hem afgelegde bezoeken diende in te vullen, zijn door [leverancier kunststofleidingen] niet overgelegd, zodat niet kan worden nagegaan of [appellant] tijdens die tandemmeetings verslag deed van bezoeken die hij in werkelijkheid niet heeft afgelegd. [leverancier kunststofleidingen] heeft niet aangeboden die verslagen te overleggen noch specifiek bewijs aangeboden van haar stelling.
3.10.
De stelling van [leverancier kunststofleidingen] dat [appellant] gemaakte bezoekafspraken niet is nagekomen, is onvoldoende onderbouwd, juist gelet op het feit dat het haar bekend was dat [appellant] zijn agenda niet goed bijhield. Er is niet gesteld of gebleken dat [appellant] niet verschenen is voor een afspraak bij een klant, terwijl deze niet door de klant was afgebeld.
Uit de stelling van [leverancier kunststofleidingen] dat er op 19 en 21 juni 2017 afspraken met de klanten stonden gepland, terwijl de klanten van niets wisten, volgt niet dat [appellant] , buiten het niet bijhouden van zijn agenda, verwijtbaar heeft gehandeld. [appellant] heeft aangevoerd dat hij niet alleen gemaakte afspraken, maar ook nog te maken afspraken in zijn agenda zette en ook uit de door [leverancier kunststofleidingen] overgelegde e-mail van mevrouw [directeur en CEO] van 22 juli 2016 blijkt dat afspraken onder voorbehoud in de outlookagenda konden staan.
3.11.
Voorts is onvoldoende komen vast te staan dat [appellant] te weinig heeft gewerkt. [leverancier kunststofleidingen] heeft aangevoerd dat [appellant] verschillende malen te laat begonnen is met werken en dat hij privé-activiteiten onder werktijd ontplooide. [leverancier kunststofleidingen] baseert deze stellingen op de overgelegde rittenstaten en telefoonstaten. [appellant] heeft gemotiveerd betwist dat de telefoonstaten volledig zijn en de rittenstaten betrouwbaar. En voor zover de telefoonstaten en rittenstaten wel correct zouden zijn, is daarop slechts te zien wanneer [appellant] heeft gebeld of gereden. [appellant] heeft voldoende gemotiveerd gesteld dat hij ook andere werkzaamheden verrichtte dan bellen of klanten bezoeken, zoals het voorbereiden van de telefoongesprekken of bezoeken. Voorts heeft hij aangevoerd, dat voor zover hij privé-activiteiten verrichtte, dit ruimschoots werd gecompenseerd door overwerk. Dit wordt bevestigd door de overgelegde telefoonstaten en rittenstaten. Daaruit volgt dat het regelmatig voorkwam dat [appellant] ook ’s-avonds werkte. [leverancier kunststofleidingen] heeft voorts geen specifiek bewijs aangeboden van haar stelling.
3.12.
[leverancier kunststofleidingen] verwijt [appellant] tevens dat hij telefoongesprekken met concurrenten heeft gevoerd en bezoeken bij concurrenten heeft afgelegd. [appellant] heeft gemotiveerd aangevoerd dat dit privégesprekken betrof met twee bevriende oud-collega’s. Daarmee is onvoldoende komen vast te staan dat [appellant] verwijtbaar jegens [leverancier kunststofleidingen] heeft gehandeld en [leverancier kunststofleidingen] heeft op dit punt ook geen specifiek bewijs aangeboden.
3.13.
Ook het verwijt van [leverancier kunststofleidingen] dat [appellant] slecht contact hield met klanten waardoor [leverancier kunststofleidingen] meerdere opdrachten is misgelopen, is onvoldoende komen vast te staan. [leverancier kunststofleidingen] heeft zijn stelling onderbouwd met twee verslagen van telefoongesprekken van medewerkers van [leverancier kunststofleidingen] met de bedrijven [bedrijf 1] en [bedrijf 2] [appellant] heeft de stelling van [leverancier kunststofleidingen] echter gemotiveerd betwist met overlegging van een e-mail van de heer [medewerker van bedrijf 2] van [bedrijf 2] Door [leverancier kunststofleidingen] is voorts geen specifiek bewijs aangeboden van haar stelling.
3.14.
Het hof is van oordeel dat het handelen van [appellant] niet als ernstig verwijtbaar kan worden gekwalificeerd in de zin van artikel 7:673 lid 7 BW. Weliswaar heeft [appellant] zich op onderdelen van zijn werkzaamheden (zie r.o. 3.8) onttrokken aan de controle van zijn werkgever, maar niet is komen vast te staan dat hij [leverancier kunststofleidingen] bewust heeft misleid. Ook de overige door [leverancier kunststofleidingen] gemaakte verwijten zijn niet komen vast te staan. De wetgever heeft voor ogen gestaan dat voor ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden en dat niet snel mag worden aangenomen dat geen transitievergoeding verschuldigd is. Dit betekent dat de kantonrechter het verzoek van [appellant] tot veroordeling van [leverancier kunststofleidingen] tot betaling van een transitievergoeding ten onrechte heeft afgewezen. De tweede grief slaagt. [leverancier kunststofleidingen] heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de hoogte van de verzochte vergoeding. Het hof zal [leverancier kunststofleidingen] derhalve veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 11.042,50 bruto aan transitievergoeding.
3.15.
[appellant] heeft voorts verzocht [leverancier kunststofleidingen] te veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 4.471,20 ter zake het loon over de opzegtermijn, omdat volgens hem de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden zonder de opzegtermijn in acht te nemen. Als de kanonrechter daartoe wel over was gegaan, had het dienstverband ontbonden kunnen worden tegen 1 november 2017 in plaats van 1 oktober 2017.
Het hof begrijpt het verzoek van [appellant] aldus dat wordt verzocht de ontbindingsdatum te wijzigen in 1 november 2017 met veroordeling van [leverancier kunststofleidingen] tot betaling tot het verschuldigde loon (inclusief vakantiegeld) over de maand oktober 2017 ad € 4.417,20. [leverancier kunststofleidingen] heeft blijkens het verweerschrift het verzoek van [appellant] ook in die zin begrepen.
Nu het handelen van [leverancier kunststofleidingen] niet als ernstig verwijtbaar handelen kan worden gekwalificeerd, heeft de kantonrechter bij de bepaling van de ontbindingsdatum ten onrechte de opzegtermijn buiten beschouwing gelaten. [leverancier kunststofleidingen] heeft niet betwist dat bij inachtneming van de opzegtermijn de arbeidsovereenkomst ontbonden had moeten worden per 1 november 2017. Het hof is van oordeel dat de datum van ontbinding kan worden gewijzigd in een later tijdstip. Het hof verwijst naar de beschikking van dit hof van 28 januari 2016 (ECLI:NL:GHSHE:2016:246). Het hof zal derhalve de datum van ontbinding wijzigen in 1 november 2017 en het verzoek tot betaling van het loon over de maand oktober 2017 toewijzen.
3.16.
De verzoeken van [appellant] tot veroordeling van [leverancier kunststofleidingen] tot betaling van de wettelijke rente over de transitievergoeding en het loon over de maand oktober 2017, alsmede tot afgifte van een deugdelijke bruto/netto specificatie, zijn toewijsbaar, nu [leverancier kunststofleidingen] tegen deze verzoeken geen separaat verweer heeft gevoerd.
3.17.
[appellant] heeft tevens verzocht [leverancier kunststofleidingen] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:671b lid 8 sub c BW. [appellant] heeft daartoe aangevoerd dat [leverancier kunststofleidingen] ernstig verwijtbaar gehandeld heeft door het geven van een ontslag op staande voet zonder dat daaraan een dringende reden ten grondslag ligt en door het in vergaande mate schenden van de zijn recht op privacy.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 7:671b lid 8 sub c BW kan de rechter aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. In het onderhavige geval is de ontbinding van de arbeidsovereenkomst echter het gevolg van het verwijtbaar handelen van [appellant] . De ontbinding van de arbeidsovereenkomst is niet het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [leverancier kunststofleidingen] . Het hof zal derhalve het verzoek tot veroordeling van [leverancier kunststofleidingen] tot betaling van een billijke vergoeding afwijzen.
3.18.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking wijzigen voor wat betreft de ontbindingsdatum en vernietigen voor zover daarbij de verzoeken van [appellant] tot betaling van de transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, en tot afgifte van een bruto/nettospecificatie zijn afgewezen. Voor het overige zal het hof de beschikking bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.19.
Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van de beslissing over de proceskosten in eerste aanleg en zal in hoger beroep de proceskosten tussen partijen compenseren, nu beide partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld.
In het incident
3.20.
[appellant] heeft in het incident verzocht [leverancier kunststofleidingen] te bevelen tot het - op straffe van een dwangsom - verstrekken van:
a. a) de volledige, niet bewerkte, rittenregistratie zoals bijgehouden middels de
zogenaamde blackbox die in opdracht van [leverancier kunststofleidingen] in de leaseauto van [appellant] is
geplaatst, over de periode 8 februari 2017 tot 16 juni 2017;
b) een afschrift van de door de telefoonprovider verstrekte belgeschiedenis over de periode
8 februari 2017 tot 16 juni 2017;
c) afschriften van alle door [appellant] verstuurde e-mailberichten inzake “bezoekverslagen”
over de periode 8 februari 2017 tot 16 juni 2017.
3.21.
Het verzoek van [appellant] tot verstrekking van de onder c) vermelde bescheiden is niet onderbouwd en dient derhalve reeds op die grond te worden afgewezen.
Bij het verzoek tot verstrekking van de onder a) en b) vermelde bescheiden heeft [appellant] geen belang, nu het hof in de hoofdzaak nadere bewijslevering niet nodig acht en zijn beslissing niet ten nadele van [appellant] heeft gebaseerd op de door [leverancier kunststofleidingen] overgelegde rittenstaten en telefoonstaten.
3.22.
Het hof ziet aanleiding de proceskosten van het incident tussen partijen te compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
in de hoofdzaak
wijzigt de bestreden beschikking aldus dat de datum van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen van 1 oktober 2017 wordt gewijzigd in 1 november 2017;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij de verzoeken van [appellant] tot veroordeling van [leverancier kunststofleidingen] tot betaling van een transitievergoeding, de wettelijke rente daarover en tot afgifte van een deugdelijke bruto/nettospecificatie zijn afgewezen;
veroordeelt [leverancier kunststofleidingen] tot betaling aan [appellant] van een transitievergoeding ter hoogte van
€ 11.042,50 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking tot aan de dag van betaling;
veroordeelt [leverancier kunststofleidingen] tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 4.471,20 bruto ter zake van het loon inclusief vakantiegeld over de maand oktober 2017, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking tot aan de dag van betaling;
veroordeelt [leverancier kunststofleidingen] tot afgifte aan [appellant] van een deugdelijke bruto/nettospecificatie ter zake van voormelde betalingen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte;
in het incident
wijst het verzoek van [appellant] af;
compenseert de proceskosten van het incident, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.P.M. Rousseau, J.M.H. Schoenmakers en M. Breur en is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2018.