3.7.Vinogroep heeft in het geding bij de rechtbank betoogd dat het [geïntimeerde] niet meer vrijstond om de onderhandelingen af te breken nadat hij zich op 2 september 2013 had gepresenteerd in de franchiseraad. De rechtbank heeft dat betoog verworpen in rov. 4.1.4 van het vonnis. Grief 3 is tegen die overweging gericht. In de toelichting op de grief wordt het oordeel van de rechtbank echter niet bestreden. Het hof verwerpt daarom de grief. Het hof deelt overigens het oordeel van de rechtbank dat het [geïntimeerde] na de bijeenkomst van de franchiseraad van 2 september 2013 nog vrij stond om de onderhandelingen af te breken. Vinogroep had op dat moment de model-franchiseovereenkomst, waar [geïntimeerde] op 12 augustus 2013 al om had gevraagd, nog niet eens ter inzage gegeven aan [geïntimeerde] . Ook overigens deelt het hof het door de rechtbank in rov. 4.1.4 neergelegde (en door Vinogroep in essentie niet bestreden) oordeel.
3.8.1.De op de bijeenkomst van 2 september 2013 volgende maanden, tot en met de maand mei 2014, zijn hoofdzakelijk besteed aan het zoeken van een voor beide partijen geschikt pand in [vestigingsplaats] , van waaruit [geïntimeerde] de door hem beoogde wijnwinkel zou kunnen gaan exploiteren. De partijen hebben op 28 mei 2014 overeenstemming bereikt over een pand aan de [adres 1] te [vestigingsplaats] . Het betoog van Vinogroep komt erop neer dat de partijen toen ook al overeenstemming hadden bereikt over de inhoud van de franchiseovereenkomst en over de toepasselijkheid van het Handboek, en dat het [geïntimeerde] vanaf dat moment niet meer vrij stond om de onderhandelingen af te breken en van het sluiten van de overeenkomst af te zien.
3.8.2.Het hof volgt Vinogroep daar niet in. Uit de concrete feiten die Vinogroep heeft gesteld, volgt niet dat [geïntimeerde] zich jegens Vinogroep al onvoorwaardelijk had verbonden tot het daadwerkelijk aangaan van de franchiseovereenkomst, ongeacht eventuele problemen die mogelijk nog tussen partijen zouden kunnen rijzen tijdens de stappen die nog moesten volgen.
3.8.3.In het onderhavige geval hebben zich op enig moment voor [geïntimeerde] gewijzigde omstandigheden voorgedaan, die voor hem aanleiding hebben mogen zijn om van voortzetting van het traject met Vinogroep en van het daadwerkelijk sluiten van de beoogde franchiseovereenkomst af te zien. Het hof doelt daarbij op het ook door de rechtbank genoemde feit dat Vinogroep aanvankelijk op 8 augustus 2013 aan [geïntimeerde] een exploitatieprognose heeft verstrekt waaruit blijkt dat bij een startende [vinotheken] vinotheek de brutomarge in het eerste jaar 29 %, in het tweede jaar 28 % en in het derde jaar 27 % bedraagt, terwijl aan [geïntimeerde] , die meermaals om nadere financiële gegevens had gevraagd, op 16 juni 2014 een overzicht is verstrekt waaruit blijkt dat de werkelijke gemiddelde brutomarges tussen 1999 en 2012 tussen de 23,3 % en 26,9 % schommelden.
De eerder door Vinogroep in de prognose genoemde marges waren niet te rijmen met deze werkelijke gemiddelde cijfers, die Vinogroep pas in juni 2014 aan [geïntimeerde] heeft verstrekt. Vinogroep heeft op dat moment bovendien geweigerd om te voldoen aan het verzoek van [geïntimeerde] om inzage in de brutomarges per vinotheek over de voorgaande drie jaren, terwijl gelet op de voor [geïntimeerde] tegenvallende cijfers van juni 2014, die duidelijk achterbleven bij de eerder gegeven prognose, wel voorstelbaar was dat [geïntimeerde] inzage wilde in die cijfers. [geïntimeerde] heeft bij deze stand van zaken de conclusie mogen trekken dat de hem aanvankelijk verstrekte exploitatieprognose kennelijk onjuist is geweest. Of Vinogroep bij het verstrekken van die (onjuiste) prognose ook nog aan [geïntimeerde] heeft meegedeeld dat de werkelijke marges boven de 30 % liggen, zoals door [geïntimeerde] is gesteld, kan in het midden blijven. Daarbij is ook het navolgende van belang.
3.8.4.Vinogroep heeft in de memorie van grieven onder 112 uiteen gezet dat een verschil bestaat tussen de bruto basismarge van maximaal 32% die Vinogroep bij verkoop verstrekt, en de bruto eindmarge die de franchisenemers uiteindelijk overhouden na doorverkoop. Dat betoog kan Vinogroep niet baten. Het is wellicht in theorie mogelijk om een hogere eindmarge te behalen (door geen kortingen te hanteren, geen proefflessen te openen, niet (substantieel) aan horeca te leveren en dergelijke, maar elke fles los te verkopen) maar die theoretische hogere eindmarge kan gelet op de beschikbaar gekomen cijfers kennelijk in de praktijk niet behaald worden en dus ook niet als ‘werkelijk’ worden bestempeld, zoals door de rechtbank terecht is overwogen. Volledigheidshalve benadrukt het hof dat zowel de prognose die Vinogroep op 8 augustus 2013 aan [geïntimeerde] heeft verstrekt (gemiddeld 28%) als het overzicht dat Vinogroep uiteindelijk pas in juni 2014 aan [geïntimeerde] heeft verstrekt (slechts tussen de 23,3 en 26,9%) betrekking hebben op de eindmarges van de franchisenemers en niet op de marge die Vinogroep bij verkoop verstrekt. Vinogroep lijkt overigens bovenaan blz. 46 van haar memorie van grieven zelf omzet en marge met elkaar te verwarren. Het op die plaats door Vinogroep genoemde percentage van 26,7 is ook niet juist, die moet zijn tussen de 23,3 en 26,9%.
3.8.5.[geïntimeerde] heeft aan het voorgaande, gelet op het belang van de bruto marges voor de levensvatbaarheid en winstgevendheid van de door hem te openen winkel, de gevolgtrekking mogen verbinden dat hij het traject om met Vinogroep tot een franchiseovereenkomst te komen, niet langer wilde voortzetten. De – overigens niet onderbouwde – stelling van Vinogroep dat [geïntimeerde] zelf in zijn ondernemersplan heeft gerekend met een eindmarge van 26% voert niet tot een ander oordeel. Die omstandigheid, indien al juist, laat onverlet dat uit de cijfers over de jaren 1999 tot en met 2012, die [geïntimeerde] pas in juni 2014 te zien kreeg, bleek dat de progose die Vinogroep in augustus 2013 had gegeven te rooskleurig was. De beweerdelijk in het ondernemersplan opgenomen marge veranderde daardoor als het ware van voorzichtig in tamelijk optimistisch, hetgeen voor [geïntimeerde] een relevante omstandigheid is. Dat de verstandhouding tussen partijen door de genoemde gang van zaken is verslechterd, mede door de weigering van Vinogroep om nadere cijfers te verstrekken, heeft [geïntimeerde] ook in zijn besluitvorming mogen betrekken. Van een bindende overeenkomst tussen partijen was nu eenmaal nog geen sprake en [geïntimeerde] mocht onder de gegeven omstandigheden besluiten het onderhandelingstraject af te breken.
3.8.6.Dat Vinogroep tijd en energie heeft geïnvesteerd in het onderhandelingsproces voert niet tot een ander oordeel. Ook [geïntimeerde] heeft dat gedaan. In de gegeven omstandigheden kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat de oorzaken voor het afketsen van de onderhandelingen in overwegende mate voor risico van [geïntimeerde] komen. [geïntimeerde] mocht in de gegeven omstandigheden de onderhandelingen afbreken zonder aan Vinogroep een vergoeding aan te bieden voor de door Vinogroep gemaakte kosten en bestede tijd.
3.8.7.Vinogroep heeft in haar memorie van grieven nog enkele alternatieve grondslagen voor vordering A genoemd. Die grondslagen komen echter allemaal op hetzelfde neer en stuiten allen af op hetgeen het hof in het voorgaande heeft overwogen. Dat [geïntimeerde] de onderhandelingen heeft afgebroken en niet tot het sluiten van de overeenkomst is overgegaan, is onder de gegeven omstandigheden niet onrechtmatig en evenmin naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Vordering A is onvoldoende onderbouwd en daarom niet toewijsbaar. De grieven 2 tot en met 6 treffen reeds om deze reden geen doel. Hetgeen de partijen in dit kader hebben aangevoerd over het al dan niet kunnen krijgen van een financiering voor de winkel bij de in juni 2014 blijkende marges kan daarom in het midden blijven.
Met betrekking tot de grieven 7 en 8: vordering C ter zake de inrichting van de winkelruimte van [geïntimeerde]
3.9.1.De grieven 7 en 8 zijn gericht tegen de overwegingen waarmee de rechtbank vordering C heeft afgewezen. Door die grieven wordt vordering C aan het oordeel van het hof voorgelegd.
3.9.2.Vinogroep heeft aan vordering C ten grondslag gelegd dat de huidige winkelinrichting van de winkel van [geïntimeerde] , en daarvan met name de wijnschappen en de kleur van de vloer, zodanig lijkt op die van de [vinotheken] vinotheken dat daardoor verwarringsgevaar ontstaat bij het publiek.
3.9.3.Het hof stelt voorop dat [geïntimeerde] na een brief van de advocaat van Vinogroep te hebben ontvangen reeds ten tijde van het geding in eerste aanleg het uiterlijk van de wijnrekken had aangepast door de verticale stijlen te voorzien van een brede lat en de horizontale liggers te voorzien van een donkere kleur. Vinogroep heeft niet het oordeel van de rechtbank bestreden dat deze liggers, door de eveneens donkere kleur van de achterwand en de flessen, nauwelijks te onderscheiden zijn, althans in ieder geval niet meer opvallen. Door een en ander is een relevant verschil bereikt tussen de wijnrekken in de franchiseformule van Vinogroep en de wijnrekken in de winkel van [geïntimeerde] .
3.9.4.Vinogroep heeft in de toelichting op haar grieven voorts geen gemotiveerde bezwaren gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de winkel van [geïntimeerde] een significant andere uitstraling heeft dan de [vinotheken] vinotheken omdat:
- de wanden bij [vinotheken] blauw zijn en bij [geïntimeerde] grijs en wit;
- de winkelpui bij [vinotheken] donkerblauw is en bij [geïntimeerde] grijs;
- de kleurstelling van de markiezen anders is (wit versus blauw-groen gestreept).
Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat uit de overgelegde foto’s blijkt dat hiermee een duidelijk andere uitstraling is bereikt.
3.9.5.Dat de vloer in de winkel van [geïntimeerde] een kleur heeft die dicht bij de kleur van de [vinotheken] -vloer ligt, is gezien de overige verschillen in inrichting en kleurstelling onvoldoende om te zorgen voor verwarring bij het publiek. Dat sprake is van hoge wijnrekken met vakverdeling, waarin de aangeboden wijnen zijn ingedeeld per land, streek of gebied en waarbij één wijnsoort in elk vak wordt geplaatst, kan naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs evenmin verwarring bij het publiek veroorzaken. De genoemde indeling en presentatie ligt immers tamelijk voor de hand en Vinogroep heeft niet het recht een dergelijke presentatiewijze geheel voor zichzelf op te eisen.
3.9.6.Daar komt bij dat [geïntimeerde] zijn winkel op geen enkele wijze presenteert als [vinotheken] vinotheek. Die naam wordt door [geïntimeerde] in het geheel niet gebruikt.
3.9.7.Omdat onder de gegeven omstandigheden van het door Vinogroep gestelde verwarringsgevaar geen sprake is, is vordering C niet toewijsbaar. Het hof verwerpt daarom de grieven 7 en 8.
Met betrekking tot vordering B ter zake ongeoorloofde mededinging
3.10.1.Vordering B strekt tot veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een schadevergoeding van € 273.816,-- wegens ongeoorloofde mededinging. Deze vordering was in het geding bij de rechtbank nog niet ingesteld. De rechtbank heeft over deze vordering dus niets overwogen en daarom heeft geen van de grieven op deze vordering betrekking. Uit de memorie van grieven blijkt echter dat Vinogroep toewijzing van deze toegevoegde vordering wenst. [geïntimeerde] heeft in de memorie van antwoord verweer gevoerd tegen deze vordering. Het hof zal de vordering in het onderstaande beoordelen.
3.10.2.Vinogroep heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] onrechtmatig handelt door Vinogroep sinds 1 november 2014 met de door hem geopende winkel te beconcurreren met gebruikmaking van bedrijfsgevoelige informatie die [geïntimeerde] daarvoor aan Vinogroep heeft onttrokken.
3.10.3.Het hof verwerpt dit betoog. Vinogroep heeft op geen enkele wijze duidelijk gemaakt welke bedrijfsgevoelige informatie van Vinogroep door [geïntimeerde] is of wordt gebruikt. Tussen partijen staat vast dat [geïntimeerde] zich, in verband met zijn voornemen om een wijnwinkel te openen, vrij uitgebreid heeft georiënteerd, meerdere wijnwinkels heeft bezocht en met meerdere wijnimporteurs en/of franchisegevers contact heeft gehad. Dit stond [geïntimeerde] vrij. Dat [geïntimeerde] op deze wijze enige kennis over het exploiteren van een wijnwinkel heeft vergaard, is niet in geschil. Dit stond [geïntimeerde] echter vrij. Het stond [geïntimeerde] eveneens vrij om, nadat de contacten met Vinogroep niet tot een franchiseovereenkomst hadden geleid, met een andere wijnimporteur of franchisegever in zee te gaan en de door hem voorgenomen wijnwinkel te openen. Vinogroep heeft haar stelling dat daarbij op ontoelaatbare wijze gebruik wordt gemaakt van specifieke aan haar toebehorende bedrijfsgevoelige informatie, op geen enkele wijze concreet onderbouwd.
3.10.4.Vinogroep heeft aan haar vordering voorts ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] inbreuk maakt op intellectuele eigendomsrechten van Vinogroep. Ook die stelling heeft Vinogroep onvoldoende onderbouwd. Dat geldt eveneens voor de stelling van Vinogroep dat [geïntimeerde] profiteert van het ‘bedrijfsdebiet’ van Vinogroep. Welk ‘bedrijfsdebiet’ Vinogroep hier bedoelt, heeft zij niet nader toegelicht. Dit had wel op haar weg gelegen, aangezien zij geen franchisenemers heeft in [vestigingsplaats] of de omgeving van [vestigingsplaats] . Vinogroep heeft bovendien eenvoudigweg te accepteren dat zij geen alleenrecht heeft ter zake de verkoop van wijn en dat andere partijen dus in vrije concurrentie met haar kunnen treden.
3.10.5.Voor zover Vinogroep de door haar gestelde ongeoorloofde mededinging wil baseren op haar stelling dat de winkelinrichting van [geïntimeerde] lijkt op die van de [vinotheken] vinotheken, verwerpt het hof dat beoog onder verwijzing naar hetgeen in het voorgaande al is overwogen naar aanleiding van de grieven 7 en 8 en vordering C.
3.10.6.Het hof concludeert dat de stellingen van Vinogroep vordering B niet kunnen dragen. Het hof zal vordering B daarom afwijzen.
Met betrekking tot grief 9: de proceskosten van het geding bij de rechtbank