ECLI:NL:GHSHE:2018:1599

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
200.155.498_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afrekening vennootschap onder firma met betrekking tot investeringen en inventaris

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een afrekening tussen vennoten van een vennootschap onder firma (vof). De appellanten, [appellant 1] en [appellante 2], zijn in principaal hoger beroep gegaan tegen de geïntimeerden, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]. De zaak betreft de afschrijvingen van investeringen en de waarde van de inventaris per 31 december 2012. Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen waarin het de goodwill en de afschrijvingen heeft vastgesteld. In het laatste arrest van 17 april 2018 heeft het hof geoordeeld dat de goodwill per 1 januari 2013 op € 5.000,- moet worden gesteld en dat de partijen in staat zijn gesteld om een definitieve eindafrekening op te stellen. Echter, partijen zijn er niet in geslaagd om tot een gezamenlijke afrekening te komen. Het hof heeft vervolgens de waarde van de inventaris zelf geschat op € 45.000,-, rekening houdend met de argumenten van beide partijen en de ingebrachte bewijsstukken. Uiteindelijk heeft het hof de vorderingen van de appellanten afgewezen en de geïntimeerden in het gelijk gesteld, waarbij de appellanten zijn veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 7.175,- aan de geïntimeerden, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 1 januari 2013. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.155.498/01
arrest van 17 april 2018
in de zaak van
[appellant 1] ,
en
[appellante 2],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten in principaal hoger beroep en geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. H.A.W. van Wel te Weert,
tegen
[geïntimeerde 1] ,
en
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep en appellanten in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A.P.C. Houben te Weert,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 17 mei 2016, 30 augustus 2016,
4 juli 2017 en 19 december 2017 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond onder zaaknummer C/04/123983/HAZA 13-202 gewezen vonnis van 6 augustus 2014. Het hof zal de nummering van het tussenarrest van 19 december 2017 voortzetten.

12.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 19 december 2017;
  • de door beide partijen op 13 februari 2018 genomen aktes, waarbij [appellanten c.s.] bij hun akte één productie hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

13.De verdere beoordeling

in het principaal en incidenteel hoger beroep
13.1
Bij het tussenarrest van 19 december 2017 heeft het hof allereerst geoordeeld dat de goodwill per 1 januari 2013 redelijkerwijze moet worden gesteld op € 5.000,-. Voorts heeft het hof partijen in staat gesteld om een onderbouwde berekening over te leggen met betrekking tot de waarde van de verbouwingswerkzaamheden, met inachtneming van het feit dat daarover reeds twee jaar was afgeschreven per ultimo 2012. Zaken die zijn ingebracht en die nog aanwezig waren op 31 december 2012 moeten worden afgerekend op basis van 50% van de onderhandse waarde daarvan op datum 31 december 2012. Het betreft hier in elk geval de inventaris en hetgeen is verbouwd in de periode van maart 2009 tot en met
31 december 2012. Het hof heeft partijen vervolgens in staat gesteld om aan de hand van de gegeven beslissingen in onderling overleg en samenspraak één definitieve eindafrekening op te stellen waarin zij zich beiden kunnen vinden en op grond waarvan zij willen afrekenen. Mocht dit niet lukken dan zal het hof een accountant benoemen teneinde onderzoek te doen naar de genoemde punten.
13.2
Partijen zijn er niet in geslaagd om gezamenlijk aan het hof één definitieve eindafrekening te overleggen waarin zij zich allen kunnen vinden.
13.3
[appellanten c.s.] stellen zich op het standpunt dat de normaliter tussen partijen gehanteerde hoogte van de afschrijvingspercentages voor de verbouwing en de inventaris uit de concept-jaarrekening 2012 blijkt, te weten 10% voor de verbouwing en 20% voor de inventaris. Volgens [appellanten c.s.] volstaat de benoeming van één accountant en door [appellanten c.s.] worden een drietal vragen geformuleerd waarop de accountant antwoord zou moeten geven.
13.4
Volgens [geïntimeerden c.s.] volgt een onderbouwde berekening reeds uit het in het geding gebrachte taxatierapport van makelaar/taxateur [makelaar/taxateur] . Datzelfde geldt voor de inventaris; in dat kader is een rapport van [taxateur] in de procedure gebracht. De aankoopwaarde van de muziekinstallatie volgt uit de concept balans 2012. Daaruit volgt tevens dat de wijnkoelsystemen geen eigendom zijn. Primair menen [geïntimeerden c.s.] dat benoeming van een deskundige niet nodig is, omdat de bewijsstukken reeds zijn overgelegd en de in die stukken benoemde waardes als uitganspunt voor de eindafrekening dienen te gelden. Indien er wel een accountant als deskundige moet worden benoemd, is de benoeming van één deskundige aangewezen, waarna [geïntimeerden c.s.] een aantal vragen formuleren waarop de deskundige antwoord zou moeten geven.
13.5
Het hof zal allereerst ingaan op de kosten van de verbouwing. Beide partijen gaan daarbij uit van het taxatierapport van [makelaar/taxateur] en een totaal geïnvesteerd vermogen van
€ 97.917,83, maar verschillen nog van mening over de hoogte van de afschrijving. [appellanten c.s.] gaan uit van twee jaren waarover moet worden afgeschreven. [geïntimeerden c.s.] gaan uit van drie jaren. Zoals het hof in het tussenarrest van 19 december 2017 heeft overwogen, is het hof van oordeel dat rekening moet worden gehouden met twee jaren afschrijving. In zoverre volgt het hof dan ook het standpunt van [appellanten c.s.] Over twee jaar gerekend bedragen de afschrijvingen dan in totaal € 22.204,17 (vgl. de toelichting van [appellanten c.s.] in productie 16 bij hun akte van 29 augustus 2017); dit bedrag correspondeert met de door [makelaar/taxateur] gehanteerde afschrijvingspercentages van 10% per jaar voor ‘huurder belang’ en 12,5% per jaar voor ‘betimmeringen’. Een en ander leidt tot de volgende uitkomst:
Totaal geïnvesteerd vermogen € 97.917,83
Afschrijvingen (over twee jaar) € 22.204,17
Restwaarde per 31-12-2012 € 75.713,66
In het tussenarrest van 19 december 2017 heeft het hof in rov. 10.7.4 overwogen dat moet worden afgerekend op basis van 50% van de onderhandse waarde op 31 december 2012. Hiermee, zo oordeelde het hof, wordt alsnog recht gedaan aan de door partijen geleverde inspanningen maar ook aan het feit dat de betreffende zaken gebruikt blijven worden op dezelfde locatie. Gelet hierop zal het hof uitgaan van 50% van de restwaarde per 31 december 2012, afgerond € 37.857. Voor een hantering van een percentage van 30% van de restwaarde zoals dat in het taxatierapport van [makelaar/taxateur] is opgenomen ziet het hof geen aanleiding, nu dit is gebaseerd op een liquidatie-scenario, terwijl het hof heeft geoordeeld dat bij afrekening op basis van 50% van de onderhandse waarde recht wordt gedaan aan het feit dat de betreffende zaken gebruikt blijven worden op dezelfde locatie.
13.6
Ten aanzien van de inventaris blijven partijen verdeeld over de waarde die daaraan kan worden toegekend per 31 december 2012.
[appellanten c.s.] hebben gesteld dat bij voortzetting van de vof uitgegaan moet worden van de waarde volgens de balans en bij liquidatie van € 67.810. [appellanten c.s.] hebben onder meer aangevoerd dat de keuken uitgebreider is dan in het rapport van [taxateur] wordt gesteld. De keuken heeft totaal € 51.381,- gekost en volgens de installateur van de keuken zou de waarde eind 2012 zo’n € 20.000,- bedragen. Het servies met een aanschafwaarde van € 9.250,- is door [taxateur] niet opgenomen. De open haard met een aanschafwaarde € 4.400,- is ook niet opgenomen. Datzelfde geldt voor de verlichting met een aanschafwaarde van € 9.000,-. Ten aanzien van de stoelen en tafels in het restaurant stellen [appellanten c.s.] dat deze nog een waarde bedragen van € 14.400,-. In het rapport van [taxateur] zijn te weinig stoelen en tafels meegenomen. Ten slotte was volgens [appellanten c.s.] een muziekinstallatie aanwezig met een waarde van € 5.600,- eind 2012.
13.7
[geïntimeerden c.s.] hebben verwezen naar een rapport van [taxateur] van 2 januari 2014, waaruit een onderhandse verkoopwaarde van € 25.750 blijkt. [geïntimeerden c.s.] betwisten de juistheid van de verklaringen van leveranciers van de inventaris. Zij zijn bovendien geen taxateurs, hetgeen [taxateur] wel is.
13.8
Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten c.s.] op verschillende punten relevante kritiek op het rapport van [taxateur] geleverd. Zo is niet in geschil dat de aanschafprijs van de keuken in 2010 ruim € 50.000,- bedroeg. Dat de keuken vervolgens in 2012 nog maar een kleine € 6.000,- waard zou zijn volgens het rapport van [taxateur] , acht het hof in het licht van de verklaring van de keukenleverancier die komt tot een waarde van (ten minste) € 20.000,- onvoldoende toegelicht. Voorts is gebleken dat het rapport van [taxateur] niet volledig is, nu bijvoorbeeld de open haard niet is gewaardeerd, terwijl deze wel aanwezig was. Daarnaast ontbreken er een behoorlijk aantal stoelen en tafels in het taxatierapport. Al met al ziet het hof aanleiding om de waarde van de inventaris op 31 december 2012 zelf te schatten. Het hof zal geen deskundige benoemen omdat het hof dat gezien hetgeen hiervoor is overwogen niet nodig acht en omdat de verwachting is dat de kosten voor benoeming van een deskundige niet opwegen tegen het financiële belang dat nog gemoeid is met dit beslispunt. Het hof schat die inventaris in redelijkheid op € 45.000,-. Een en ander leidt er toe dat het resultaat van de onderneming in 2012 op het volgende neerkomt:
Resultaat volgens concept jaarrekening 2012 -47.436
Afwaardering activa:
Goodwill volgens balans 15.250
Waarde 5.000
Afwaardering -1
Verbouwing volgens balans 113.138
Waarde 37.857
Afwaardering -7
Inventaris 91.457
Waarde 22.500
Afwaardering -6
Resultaat -20
Rekening houdend met de verschillende arbeidsbeloningen voor [appellanten c.s.] en [geïntimeerden c.s.] (€ 24.000 per persoon respectievelijk € 12.000 per persoon) en met de rente van 9%, die tussen partijen niet in geschil is, leidt dit tot een aandeel van elk der vennoten (25%) van
-74.014. Een en ander leidt, rekening houdend met de overige variabelen waarvan partijen over en weer uitgaan, tot de slotsom dat [appellanten c.s.] respectievelijk € 3.588 en € 3.587, in totaal € 7.175,- verschuldigd zijn aan [geïntimeerden c.s.] in het kader van de afrekening VOF [de VOF] .
13.9
Het hof zal de vorderingen van [appellanten c.s.] in het principaal hoger beroep onder primair en subsidiair afwijzen en in het incidenteel hoger beroep bepalen dat [geïntimeerden c.s.] een bedrag van € 7.175,- van [appellanten c.s.] te vorderen heeft. [appellanten c.s.] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 7.175,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente hierover vanaf 1 januari 2013.
Gezien de uitkomst van dit hoger beroep, ziet het hof geen aanleiding om de beslissing van de rechtbank tot compensatie van de proceskosten te vernietigen. De proceskosten in hoger beroep zal het hof compenseren, gelet op de over en weer ingestelde vorderingen.

14.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarbij de vorderingen van [geïntimeerden c.s.] zijn afgewezen;
veroordeelt [appellanten c.s.] tot een bedrag van € 7.175,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente hierover vanaf 1 januari 2013 tot de dag der voldoening;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, D.A.E.M. Hulskes en E.H. Schulten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 april 2018.
griffier rolraad