ECLI:NL:GHSHE:2018:1568

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
200.230.916_01 en _02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en gezag over minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling van haar minderjarige kind is uitgesproken. De moeder heeft verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling af te wijzen. De rechtbank had eerder besloten dat de minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2013, onder toezicht zou worden gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) met ingang van 24 november 2017 tot 24 mei 2018. De moeder is van mening dat de ontwikkeling van de minderjarige niet bedreigd is en dat er geen noodzaak is voor ondertoezichtstelling. De vader, die niet ter zitting verscheen, heeft een ambivalente houding ten opzichte van contact met de minderjarige. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 maart 2018 zijn de moeder, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere beschikkingen en rapporten over de situatie van de minderjarige. Het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is, gezien de moeizame samenwerking tussen de ouders en de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige. De moeder wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken en de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 12 april 2018
Zaaknummers : 200.230.916/01 en 200.230.916/02
Zaaknummers 1e aanleg : C/02/337692 / JE RK 17-2048 (ondertoezichtstelling) en
C/02/327544 FA RK 17-1064 (gezag en verdeling zorg- en opvoedingstaken)
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.R. Klaver,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [belanghebbende] (hierna te noemen: de vader);
- Stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar een tweetal beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 27 november 2017, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 januari 2018, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de ondertoezichtstelling en – naar het hof begrijpt – het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] af te wijzen. Voorts heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te schorsen voor zover het betreft de uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 februari 2018, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 maart 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Klaver;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 10 november 2017;
  • het procesdossier eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] [minderjarige] (ook te noemen: [minderjarige] ) geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.1.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking met zaaknummer C/02/337692 / JE RK 17-2048 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 24 november 2017 tot 24 mei 2018, onder aanhouding van het verzoek van de raad voor het overige.
3.2.2.
Bij de bestreden beschikking met zaaknummer C/02/327544 FA RK 17-1064 heeft de rechtbank, kort gezegd, de behandeling van de zaak aangehouden.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan. De rechtbank overweegt ten onrechte dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat hij klem is geraakt tussen de ouders door de ernstig verstoorde verstandhouding van de ouders. Het gaat goed met [minderjarige] , ook op school. Zijn situatie is al geruime tijd stabiel. Van gedrags- en loyaliteitsproblemen is geen sprake meer. Het is niet in het belang van [minderjarige] dat er contact plaatsvindt tussen hem en de vader. Er is sprake van orde, rust en regelmaat nu de vader geen strijd meer levert en er geen contact meer plaatsvindt tussen [minderjarige] en de vader. De vader is ook niet geïnteresseerd in [minderjarige] . Volgens de moeder is sprake van een omgangsondertoezichtstelling en die mag in casu niet worden opgelegd. Er is al veel hulpverlening ingezet om de communicatie te verbeteren en er is al vaak geprobeerd om het contact te herstellen. De moeder heeft altijd haar medewerking verleend en [minderjarige] gestimuleerd om contact met de vader te hebben. Doordat de vader afspraken niet nakomt heeft [minderjarige] het vertrouwen in de vader verloren. Op dit moment is er geen hulpverlening op school en ook de moeder heeft geen hulpverlening.
3.5.
De raad voert ter zitting, kort samengevat, het volgende aan. Weliswaar is sprake van een afname van de ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] , maar de manier waarop de ouders met elkaar omgaan en het negatieve effect dat dit op hem heeft, maakt dat [minderjarige] nog altijd in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Het gaat niet om het tot stand brengen van omgang tussen [minderjarige] en de vader maar om de manier waarop de ouders met elkaar omgaan. De komende twee maanden moet duidelijk worden wat de vader zal doen met het contact tussen hem en [minderjarige] . Indien er geen contact tot stand komt, heeft de raad zorgen over de wijze waarop de moeder zal reageren en over de vraag of zij wel over de opvoedcapaciteiten beschikt die nodig zijn om ervoor te zorgen dat [minderjarige] hier zo min mogelijk last van heeft. Hierbij heeft de moeder de ondersteuning van de GI nodig. Indien de vader er wel voor gaat, dan hebben de ouders de GI evenzeer nodig. Het dwangkader van de ondertoezichtstelling is dan ook noodzakelijk.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
Sinds januari is er een gezinsmanager ingezet. Op 16 februari 2018 zijn de ouders aangemeld bij Vraagkracht voor een traject ten behoeve van gezamenlijk ouderschap. De ouders geven beiden aan welwillend te staan tegenover contact en het werken aan gezamenlijk ouderschap, maar er is weinig vertrouwen in elkaar. Het is voor [minderjarige] noodzakelijk dat de ouders eerst werken aan het gezamenlijk ouderschap alvorens de mogelijkheden tot contact tussen [minderjarige] en de vader onderzocht kunnen worden. Indien het traject niet van de grond komt, zal [minderjarige] opgroeien zonder zijn vader en dat wenst de GI hem niet toe.
De samenwerking met de ouders is moeilijk op gang gekomen. De ten aanzien van de vader genoemde zorgen heeft de GI ook gezien. Hij heeft een ambivalente houding; hij zegt dat hij contact met [minderjarige] wil, maar handelt daar niet naar. Van de moeder heeft de GI alleen gezien dat zij meewerkt aan voormeld traject; meer is van haar ook nog niet gevraagd. Volgens de school is bij [minderjarige] geen sprake meer van de in het raadsrapport d.d. 7 november 2017 genoemde zorgen.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting het hoger beroep gericht tegen de beschikking met zaaknummer C/02/327544 FA RK 17-1064 ingetrokken. Het hof maakt hieruit op dat de desbetreffende grieven niet worden gehandhaafd. Dit brengt mee dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het verzoek in hoger beroep gericht tegen de (tussen-)beschikking met zaaknummer C/02/327544 FA RK 17-1064.
3.7.2.
Ter zitting heeft de advocaat van de moeder het hof voorts medegedeeld het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking met zaaknummer C/02/337692 / JE RK 17-2048 in te trekken. Dit brengt mee dat het hof het verzoek in hoger beroep tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet meer ter beoordeling voorligt.
3.7.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.4.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende.
Uit het raadsrapport van 7 november 2017 blijkt dat [minderjarige] zich in een loyaliteitsconflict bevindt en dat sprake is (geweest) van eetproblemen, slaapproblemen, gedragsproblemen, somatische klachten en bedplassen. Verder is [minderjarige] regelmatig getuige geweest van de voortdurende strijd tussen de ouders, waardoor er zorgen bestaan over zijn sociaal emotionele ontwikkeling. Sinds de bestreden beschikking lijkt het beter te gaan met [minderjarige] . Mogelijk zijn de problemen afgenomen c.q. verdwenen doordat er thans geen contact plaatsvindt tussen de vader en [minderjarige] ; hierdoor krijgt [minderjarige] immers niets meer mee van de strijd tussen de ouders. Het niet hebben van contact met de vader betekent echter ook een ernstige belemmering voor de verdere algehele ontwikkeling van [minderjarige] .
Doordat de samenwerking met de ouders zeer moeizaam en pas recent op gang is gekomen, heeft de GI sinds het uitspreken van de ondertoezichtstelling nog geen concrete stappen kunnen zetten. De wijze waarop de ouders met elkaar omgaan zorgt ervoor dat [minderjarige] (nog altijd) in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Daar kan niet aan afdoen dat, zoals door de moeder is gesteld, er momenteel in de thuissituatie en op school geen noemenswaardige zorgen (zouden) zijn. Vanaf januari 2018 is er een gezinsmanager ingezet en recentelijk zijn partijen aangemeld voor een traject ten behoeve van het gezamenlijk ouderschap en dient dit traject te worden gevolgd. Afhankelijk van het verloop van voormeld traject zal gekeken worden naar de mogelijkheden van contact tussen de vader en [minderjarige] . Indien er geen contact tot stand komt, zijn er, zo heeft de raad ter zitting naar voren gebracht, zorgen over hoe de moeder hiermee zal omgaan. Het hof deelt die zorgen en is evenzeer als de raad van oordeel dat, om een en ander op een voor [minderjarige] verantwoorde wijze te laten plaatsvinden en ervoor te zorgen dat hij er zo min mogelijk last van heeft, de ondersteuning van de GI nodig is. Voor het geval er wel contact tot stand komt, dient de GI de ouders te ondersteunen in de wijze waarop zij met elkaar omgaan, gelet op hun moeizame verstandhouding. Het hof acht het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling in het belang van [minderjarige] noodzakelijk, nu in het verleden hulpverlening in een vrijwillig kader onvoldoende van de grond is gekomen en niet tot het gewenste resultaat heeft geleid.
3.8.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 27 november 2017 (zaaknummer C/02/327544 FA RK 17-1064);
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 27 november 2017 met zaaknummer C/02/337692 / JE RK 17-2048;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 27 november 2017 met zaaknummer C/02/337692 / JE RK 17-2048, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.C.E. Ackermans-Wijn en M.L.F.J. Schyns en is op 12 april 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.