Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 10 november 2017;
- het procesdossier eerste aanleg.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling van haar minderjarige kind is uitgesproken. De moeder heeft verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling af te wijzen. De rechtbank had eerder besloten dat de minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2013, onder toezicht zou worden gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) met ingang van 24 november 2017 tot 24 mei 2018. De moeder is van mening dat de ontwikkeling van de minderjarige niet bedreigd is en dat er geen noodzaak is voor ondertoezichtstelling. De vader, die niet ter zitting verscheen, heeft een ambivalente houding ten opzichte van contact met de minderjarige. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 maart 2018 zijn de moeder, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere beschikkingen en rapporten over de situatie van de minderjarige. Het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is, gezien de moeizame samenwerking tussen de ouders en de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige. De moeder wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken en de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.