In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de rechthebbende verzocht heeft om de benoeming van een nieuwe bewindvoerder. De rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat mr. S. Klootwijk, is ontevreden over het gevoerde bewind door de huidige bewindvoerder, de heer [bewindvoerder 1] en [bewindvoerder 2]. De rechthebbende heeft klachten over de communicatie en de financiële situatie, waarbij schulden zijn ontstaan en onvoldoende middelen beschikbaar zijn voor haar levensonderhoud. De bewindvoerder heeft echter betoogd dat hij zijn taken naar behoren heeft uitgevoerd en dat de problemen voortkomen uit de ongeoorloofde inwoning van familieleden van de rechthebbende.
Tijdens de mondelinge behandeling op 6 maart 2018 zijn zowel de rechthebbende als de bewindvoerder gehoord. De zoon van de rechthebbende heeft ook zijn zorgen geuit over de situatie en de communicatie met de bewindvoerder. Het hof heeft de situatie beoordeeld en geconcludeerd dat er gegronde redenen zijn om af te wijken van de voorkeur van de rechthebbende om haar zoon als opvolgend bewindvoerder te benoemen. Het hof heeft vastgesteld dat de zoon niet in staat is om de belangen van de rechthebbende op een onafhankelijke en verantwoorde wijze te behartigen, gezien de problematische situatie die is ontstaan tijdens zijn aanwezigheid.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de huidige bewindvoerder is gehandhaafd. Het hof heeft geoordeeld dat de bewindvoerder zijn taken op een verantwoorde wijze heeft uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan zijn functioneren. De beslissing van het hof is op 12 april 2018 uitgesproken in het openbaar.