ECLI:NL:GHSHE:2018:1546

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
200.214.296_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en wijziging van omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin kinderalimentatie werd vastgesteld. [appellante] is geboren op [geboortedatum] 1997 en is de dochter van de man en mevrouw [de vrouw]. Het huwelijk van de man en de vrouw is ontbonden door echtscheiding. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [appellante] moest betalen van € 136,- per maand, welke later werd verhoogd naar € 140,67 per maand. In de bestreden beschikking is deze bijdrage met ingang van [geboortedatum] 2015 op nihil gesteld.

[appellante] verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de man te verplichten een hogere bijdrage van € 251,26 per maand te betalen. De man verzoekt om [appellante] niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de kinderalimentatie rechtvaardigt.

Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld en vastgesteld dat hij op dit moment niet in staat is om een bijdrage te leveren aan de kosten van levensonderhoud en studie van [appellante]. Het hof heeft het bewijsaanbod van [appellante] als onvoldoende concreet en gespecificeerd beoordeeld. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank Limburg bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.214.296/01
zaaknummer rechtbank : C/03/227761 / FA RK 16-4014
beschikking van de meervoudige kamer van 12 april 2018
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat mr. L.N. Hermans te Sittard,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S.H.M. Skrotzki te Roermond.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 18 januari 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
[appellante] is op 11 april 2017 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2.
De man heeft op 30 mei 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn de volgende stukken ingekomen:
- het beroepschrift met bijlagen;
- het verweerschrift met bijlagen;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 9 januari 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 15 februari 2018 met bijlagen, ingekomen op 15 februari 2018.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 1 maart 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
[appellante] is op [geboortedatum] 1997 geboren uit het huwelijk van de man en mevrouw [de vrouw] (verder: de vrouw). Het huwelijk van de man en de vrouw is ontbonden door echtscheiding.
3.3.
Bij beschikking van 17 april 2012 heeft de rechtbank Maastricht (thans rechtbank Limburg, Maastricht) bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [appellante] (hierna ook: kinderalimentatie) dient te voldoen een bedrag van € 136,- per maand. Deze alimentatie bedraagt met ingang van 1 januari 2015 ingevolge de wettelijke indexering € 140,67 per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Met ingang van [geboortedatum] 2015 geldt de rechterlijke beslissing van 17 april 2012 van de rechtbank Maastricht (thans rechtbank Limburg, Maastricht) als een beslissing tot bepaling van het bedrag ter zake van levensonderhoud en studie als bedoeld in artikel 1:395a Burgerlijk Wetboek.
4.2.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de beschikking van 17 april 2012 waarbij kinderalimentatie, thans bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van [appellante] , was opgelegd, gewijzigd in die zin dat deze bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van [appellante] met ingang van [geboortedatum] 2015 is bepaald op nihil.
4.3
[appellante] verzoekt (na wijziging van haar verzoek in appel) de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de man met ingang van [geboortedatum] 2015 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie dient te voldoen een bedrag van € 251,26 per maand, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
De grieven van [appellante] zien op de door de rechtbank aangenomen wijziging van omstandigheden en op de behoefte van [appellante] .
4.4.
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [appellante] niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoeken af te wijzen en – naar het hof begrijpt – de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de kinderalimentatie rechtvaardigt.
5.2.
De door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum van de wijziging, [geboortedatum] 2015, zijnde de datum waarop [appellante] jongmeerderjarig is geworden, is tussen partijen evenmin in geschil zodat het hof deze datum als uitgangspunt neemt.
5.3.
Om proceseconomische redenen zal het hof eerst de draagkracht van de man beoordelen alvorens de behoefte van [appellante] te becijferen.
5.4.1.
Ten aanzien van de draagkracht van de man overweegt het hof als volgt.
5.4.2.
In hetgeen [appellante] omtrent het inkomen van de man heeft gesteld, ziet het hof, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de man, geen aanleiding om uit te gaan van een ander, hoger, inkomen van de man dan het inkomen waarvan blijkt uit de hierna genoemde inkomensgegevens.
Voor het jaar 2015 hebben partijen er ter zitting mee ingestemd dat vanaf de ingangsdatum wordt uitgegaan van de door de man ontvangen WIA-uitkering van € 1.483,79 per maand. Anders dan de man heeft betoogd dient deze uitkering vermeerderd te worden met vakantietoeslag, hetgeen ook blijkt uit de specificatie over mei 2017 (overgelegd als productie 2 bij het verweerschrift). Gelet op het voorgaande bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man in 2015 (vanaf de ingangsdatum) € 1.201,-- per maand.
Uit de overgelegde aangifte inkomstenbelasting 2016 van de man blijkt van een totaal fiscaal inkomen van € 20.579,-- per jaar, bestaande uit een arbeidsinkomen van € 6.795,-- en WIA-uitkering van € 13.784,--. Uitgaande van voormelde inkomensgegevens bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man in 2016 € 1.280,-- per maand.
De man ontving in 2017 in verband met de WIA-uitkering een fiscaal loon van € 16.103,--, zoals blijkt uit de overgelegde jaaropgave 2017. Verder ontving de man in 2017 bij [personeel] Personeel B.V. een fiscaal loon van € 857,-- en bij [horeca] een fiscaal loon van € 2.197,--. Dit blijkt uit de betreffende jaaropgaven 2017. Uitgaande van voormelde inkomensgegevens bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man in 2017 € 1.205,-- per maand.
In 2018 ontvangt de man enkel nog een WIA-uitkering, welke conform de overgelegde uitkeringsspecificatie over februari 2018 € 1.523,15 bruto per maand bedraagt. Gelet hierop bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man in 2018 € 1.232,-- per maand.
5.4.3.
Naar het hof is gebleken, was op 7 oktober 2016 sprake van een schuldenlast van € 22.913,88 (overzicht openstaande facturen zoals overgelegd als productie 4 bij het inleidend verzoekschrift) in verband met huwelijkse schulden, en is thans nog altijd sprake van een aanzienlijke schuldenlast. Deze schuldenlast die in verband staat met het huwelijk van de man met de moeder van [appellante] , is door [appellante] erkend.
Het hof acht het voldoende aannemelijk dat deze schuldenlast op het moment van de ingangsdatum, [geboortedatum] 2015, in ieder geval € 22.913,88 was.
Uit de door de man overgelegde uitkeringsspecificaties met betrekking tot de door de man ontvangen WIA-uitkering blijkt telkenmale dat tot een bedrag van € 948,60 netto per maand beslag is gelegd op de uitkering van de man en dat de man derhalve ten gevolge van de beslaglegging nog slechts een bedrag van € 948,60 netto ter beschikking stond. Niet is in geschil dat de op de uitkering van de man gelegde beslagen zien op huwelijkse schulden. Dit en voormelde schuldenlast in aanmerking nemende, acht het hof het voldoende aannemelijk dat vanaf de ingangsdatum, [geboortedatum] 2015, tot voormeld bedrag beslag is gelegd op het inkomen van de man en dat dit zal voortduren tot het moment waarop [appellante] 21 jaar wordt, [geboortedatum] 2018. Gelet hierop zal het hof bij het bepalen van het draagkrachtloos inkomen van de man rekening houden met de gelegde beslagen op de uitkering van de man.
Dat er naast zijn WIA-uitkering sprake is van extra inkomen, verkregen uit door hem verrichte werkzaamheden in de horeca, wordt door de man ontkend en is het hof ook niet gebleken zodat het hof aan deze door [appellante] niet nader onderbouwde stelling voorbij gaat.
5.4.4.
Uitgaande van voormeld netto besteedbaar inkomen van de man en rekening houdende met de op de uitkering van de man gelegde beslagen, beschikt de man naar het oordeel van het hof niet over enige draagkracht ter voldoening van een bedrag als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [appellante] .
5.5.
Nu het de man op dit moment aan draagkracht ontbreekt om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [appellante] te voldoen, komt het hof niet toe aan het becijferen van de behoefte van [appellante] .
5.6.
Het hof acht het bewijsaanbod van [appellante] onvoldoende concreet en gespecificeerd, gelet op de eisen die daaraan in hoger beroep mogen worden gesteld. Derhalve wordt aan dit bewijsaanbod voorbij gegaan.

6.De slotsom

Het voorgaande leidt tot een bekrachtiging van de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zij het op andere gronden.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 18 januari 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, L.Th.L.G. Pellis en P.M.M. Mostermans, bijgestaan door de griffier, en is op 12 april 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.