ECLI:NL:GHSHE:2018:1544

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
200.213.524_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep partneralimentatie en ontvankelijkheid in de procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie tussen een man en een vrouw, die op 29 januari 2003 te Terneuzen zijn gehuwd. De vrouw heeft in eerste aanleg verzocht om de echtscheiding uit te spreken en een onderhoudsbijdrage van de man vast te stellen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 12 januari 2017 de echtscheiding uitgesproken en de man verplicht om € 500,- per maand aan de vrouw te betalen als partneralimentatie, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 21 april 2017. De man is het niet eens met deze beslissing en is in hoger beroep gekomen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 maart 2018 is de man in persoon verschenen, terwijl de vrouw en haar advocaat niet ter zitting zijn verschenen. De man heeft geen verweer gevoerd in eerste aanleg en heeft in hoger beroep de grief ingediend dat de vrouw niet-ontvankelijk verklaard moet worden in haar verzoek om partneralimentatie, omdat de goederen van de vrouw onder bewind zijn gesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de bewindvoerder de procedure van de vrouw heeft overgenomen en dat de vrouw haar standpunt omtrent de ontvankelijkheid niet handhaaft.

Het hof heeft de ingangsdatum van de partneralimentatie, vastgesteld op 21 april 2017, als uitgangspunt genomen. De man heeft aangevoerd dat zijn draagkracht niet toereikend is om partneralimentatie te betalen, terwijl de vrouw dit betwist. Het hof heeft vastgesteld dat de man aanzienlijke schulden heeft en dat zijn financiële situatie zodanig is dat hij niet in staat is om aan de onderhoudsplicht te voldoen. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover het de partneralimentatie betreft en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een uitkering in de kosten van levensonderhoud afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.213.524/01
zaaknummer rechtbank : C/02/320660 FA RK 16-5361
beschikking van de meervoudige kamer van 12 april 2018
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: voorheen mr. W.G. Dictus te Oudenbosch, gemeente Halderberge, thans zonder procesvertegenwoordiging,
tegen
[de bewindvoerder] , h.o.d.n. [bewindvoering] Bewindvoering,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan
[rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I.P.M.J. Nelemans te Tilburg.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 12 januari 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen op 29 maart 2017, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen op 19 mei 2017, heeft de vrouw verweer gevoerd.
2.3.
Het hof heeft verder kennis genomen van de inhoud van:
- het V2-formulier met één bijlage van mr. Dictus van 31 mei 2017, waarin deze zich onttrekt als advocaat van de man;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw van 22 februari 2018.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 6 maart 2018 plaatsgevonden. De man is in persoon verschenen. Aan de partner van de man, mevrouw [partner van appellant] , is bijzondere toegang verleend en zij is als toehoorder bij de zitting aanwezig geweest.
De vrouw en haar advocaat zijn niet ter zitting verschenen, hetgeen de advocaat van de vrouw reeds had aangekondigd bij V8-formulier van 1 maart 2018.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen zijn op 29 januari 2003 gehuwd te Terneuzen.
Uit het huwelijk van partijen zijn geen kinderen geboren.
3.3.
In eerste aanleg heeft de vrouw – voor zover thans van belang – verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en een door de man aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage vast te stellen.
3.4.
De man heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd en hij is niet ter zitting verschenen.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Het huwelijk van partijen is op 21 april 2017 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, de door de man te betalen uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, zijnde 21 april 2017, bepaald op € 500,- per maand.
4.2.
De man kan zich met die beslissing niet verenigen en is daarvan in hoger beroep gekomen.
De grief van de man ziet op de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man.
De man verzoekt de bestreden beschikking, voor zover het betreft de beslissing omtrent de partneralimentatie, te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vrouw in haar verzoek ter zake partneralimentatie niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar dit verzoek te ontzeggen als ongegrond en onbewezen.
4.3.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking in stand te laten en de grief van de man af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
Ontvankelijkheid
5.2.
De vrouw heeft bij brief d.d. 22 februari 2018 betoogd dat de man niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in zijn verzoek in hoger beroep, aangezien hij de vrouw in rechte heeft betrokken, terwijl hij – nu de goederen van de vrouw onder bewind zijn gesteld – de bewindvoerder van de vrouw, de heer [de bewindvoerder] voornoemd (hierna te noemen: de bewindvoerder), in rechte had moeten betrekken.
5.3.
Het hof stelt vast dat de vrouw bij voormelde brief als productie 2 een verklaring van de bewindvoerder d.d. 22 februari 2018 heeft overgelegd waarin de bewindvoerder de advocaat van de vrouw heeft gemachtigd “tot het voeren van de procedure bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch namens [de vrouw] en namens [de bewindvoerder]”, verklaard dat hij instemt “met hetgeen tot nu toe in de procedure namens [de vrouw] is gesteld” en toestemming heeft gegeven tot voortzetting van de procedure en daarbij de advocaat van de vrouw gemachtigd om hierin op te treden.
Gezien de inhoud van de verklaring van de bewindvoerder, houdt het hof het er voor dat de vrouw haar aanvankelijk ingenomen standpunt omtrent de ontvankelijkheid van de man niet handhaaft en dat de bewindvoerder de procedure van de vrouw heeft overgenomen.
Ingangsdatum
5.4.
De door rechtbank vastgestelde ingangsdatum van de partneralimentatie is niet in geschil zodat het hof deze datum als uitgangspunt neemt, zijnde 21 april 2017.
Behoefte vrouw
5.5.
In hoger beroep is niet langer in geschil dat de aanvullende behoefte van de vrouw aan partneralimentatie € 554,20 netto per maand bedraagt.
Draagkracht man
5.6.
De man stelt dat zijn draagkracht niet toereikend is om enig bedrag aan partneralimentatie te betalen. De vrouw betwist dat.
5.7.
Bij het bepalen van de draagkracht van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens.
5.7.1.
De man, geboren op [geboortedatum] 1975, heeft blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting de volgende inkomsten (gehad):
  • in de periode van 7 november 2016 tot april 2017 een bruto maandloon van € 2.175,91, te verminderen met pensioenpremie en te vermeerderen met vakantiegeld, ontvangen in dienst van [transport 1] Transport B.V.;
  • in de periode van april 2017 tot 1 december 2017 een bruto maandloon dat ongeveer gelijk was aan het inkomen van de man in dienst van [transport 1] Transport B.V. In deze periode was de man in dienst van [transport 2] B.V.;
  • vanaf 1 december 2017 een netto maandloon van € 1.928,-, te vermeerderen met vakantiegeld. De man is sinds genoemde datum in dienst van [de vennootschap] B.V.
5.7.2.
De man verzoekt rekening te houden met de aflossing op schulden.
In een bij het beroepschrift overgelegd overzicht, heeft de man een achttal schulden opgenomen en is totale schuldenlast geraamd op bijna € 62.000,-.
Ter zitting van het hof heeft de man ter toelichting op de actuele situatie verklaard dat inmiddels op een aantal (van de op het overzicht genoemde) kleine schulden is afgelost tot een bedrag van circa € 5.000,-, maar dat tevens een vijftal nieuwe schulden is ontstaan van in totaal ruim € 10.000,- Ter zitting van het hof heeft de man zijn huidige schuldenlast geschat op € 65.000 à € 67.000,-.
De man heeft voorts verklaard dat hij en de vrouw in het kader van een strafrechtelijke procedure bij vonnis van 12 januari 2018 onherroepelijk zijn veroordeeld wegens het plegen van diefstal, voorts tot terugbetaling van het vervreemde bedrag van € 59.000,- (en tot een werkstraf van 120 uur). De man en de vrouw zijn beiden hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de gehele som.
De schuldeisers [schuldeisers] , UWV en Gerechtsdeurwaarders [naam] hebben beslag gelegd op het loon van de man. De man ontvangt van zijn werkgever, na aftrek van de beslagen, circa € 200,- per maand. De man stelt tenslotte dat hij voornemens is om, zodra de uitkomst van deze procedure bekend is, zich aan melden voor een gemeentelijk schuldhulpverleningstraject.
5.7.3.
De vrouw heeft ter zake de schulden van de man in haar verweerschrift het volgende aangevoerd.
Sinds het vertrek van de vrouw uit de echtelijke woning heeft de man bewust alle rekeningen onbetaald gelaten. De man heeft de destijds overzichtelijke schuldenlast van partijen bewust laten oplopen, onder andere om de vrouw financieel te benadelen. Zolang de man niet aflost op schulden en hij niet is toegelaten tot enig traject van schuldhulpverlening, dient hij de vastgestelde partneralimentatie te voldoen.
5.7.4.
Het hof stelt voorop dat in beginsel alle schulden van de man van invloed zijn op diens draagkracht. Wel kan er reden zijn aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen, bijvoorbeeld als schulden na de vaststelling van de onderhoudsplicht nodeloos zijn aangegaan of de onderhoudsplichtige de mogelijkheid heeft zich van een schuld te bevrijden of een regeling te treffen.
Het hof stelt vast dat de vrouw ten tijde van de procedure in eerste aanleg van de forse schuldenlast van de man op de hoogte was, zo blijkt uit de inhoud van het door haar ingediende verzoekschrift echtscheiding. De vrouw was er in ieder geval mee bekend dat de man een restschuld had van omstreeks € 60.000,- ter zake een eerdere koopwoning. De schuldenlast van de man is nadien toegenomen en als gevolg van de strafrechtelijke veroordeling recent zelfs verdubbeld. De schulden van de man betreffen grotendeels – afgezien van de vordering op grond van de strafrechtelijke veroordeling – huwelijkse schulden.
Niet is gesteld of anderszins aannemelijk geworden dat de man zich van deze forse schuldenlast ineens c.q. op korte termijn kan bevrijden. Als niet of onvoldoende betwist staat vast dat de man via loonbeslagen gedeeltelijk aflost op zijn schulden en ten aanzien van de overige schulden tracht betalingsregelingen te treffen.
Het hof is van oordeel dat de man ruimschoots aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is om, naast de maandelijkse aflossing op schulden en de betaling van overige (redelijke) uitgaven ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking aan de vrouw enig bedrag aan partneralimentatie te betalen.
5.8.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de grief van de man slaagt.
De bestreden beschikking dient derhalve te worden vernietigd voor zover het de partneralimentatie betreft en het inleidend verzoek van de vrouw dient in zoverre alsnog te worden afgewezen.
5.9.
De man heeft ter zitting verklaard dat hij ten titel van partneralimentatie nog geen betalingen aan de vrouw heeft verricht, zodat van enige terugbetalingsverplichting voor de vrouw geen sprake is.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 12 januari 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man aan haar te betalen uitkering in de kosten van levensonderhoud.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en M.L.F.J. Schyns en bijgestaan door de griffier en is op 12 april 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.