In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie na een echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, had eerder verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 december 2016 te vernietigen, waarin was bepaald dat hij een bijdrage van € 300,- per maand moest betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kind. De vrouw, verweerster in hoger beroep, had verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel dit verzoek ongegrond te verklaren.
Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de kinderalimentatie rechtvaardigt. De man stelde dat zijn draagkracht niet toereikend was om enige bijdrage te betalen, terwijl de vrouw aanvoerde dat de man, gezien zijn opleiding en werkervaring, in staat moest zijn om een inkomen te genereren. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de hoogte van de huwelijkse schulden van de man en zijn eerdere WW-uitkering.
Uiteindelijk heeft het hof besloten dat de man met ingang van 1 augustus 2016 een bijdrage van € 25,- per maand zal betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind. De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd, en de nieuwe regeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van de draagkracht van de alimentatieplichtige en de behoefte van het kind in dergelijke zaken.