ECLI:NL:GHSHE:2018:1523

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
10 april 2018
Zaaknummer
200.220.902_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in geschil tussen I-Projects B.V. en [geïntimeerde] over onderaannemingsovereenkomst met forumkeuze voor rechtbank München

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van I-Projects B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van de vordering van I-Projects. De zaak betreft een geschil tussen I-Projects, een onderaannemer, en een Duitse vennootschap, [geïntimeerde], over een overeenkomst van onderaanneming. De overeenkomst bevatte een forumkeuze voor de rechtbank München voor alle geschillen die voortvloeien uit de overeenkomst. I-Projects vorderde betaling van onbetaalde facturen, terwijl [geïntimeerde] zich op de onbevoegdheid van de rechtbank beriep, gebaseerd op de forumkeuze in de overeenkomst.

De rechtbank Limburg verklaarde zich onbevoegd, wat I-Projects in hoger beroep aanvecht. I-Projects stelt dat de overeenkomst geen werking meer heeft en dat er een nieuwe overeenkomst is gesloten, waaruit zou volgen dat de Nederlandse rechter bevoegd is. Het hof overweegt dat de forumkeuze in de oorspronkelijke overeenkomst nog steeds van toepassing is, ook al zijn de werkzaamheden uitgevoerd. Het hof concludeert dat de rechtbank München bevoegd is en bevestigt de beslissing van de rechtbank Limburg.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt I-Projects in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak is openbaar gedaan op 10 april 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.220.902/01
arrest van 10 april 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
I-Projects B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als I-Projects,
advocaat: mr. M.M.M. Rooijen te Weert,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
[de vennootschap naar Duits recht] GMBH,
gevestigd te [vestigingsplaats] , Duitsland,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.M.E. van Dijk te Venlo,
op het bij exploot van dagvaarding van 13 juli 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis in incident van 7 juni 2017, zoals hersteld bij vonnis van 28 juni 2017, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen I-Projects als eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident en [geïntimeerde] als gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknummer/rolnummer: C/03/229645 / HA ZA 16-735)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis in incident, zoals hersteld bij vonnis van 28 juni 2017.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met eiswijziging;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
Tussen [geïntimeerde] als aannemer en I-Projects als onderaannemer is op 30 oktober 2013 een overeenkomst van onderaanneming gesloten (hierna: de overeenkomst) (productie 2 bij inleidende dagvaarding). Onderwerp van de overeenkomst is het door I-Projects realiseren van huisaansluitingen van glasvezelkabels in [plaats] , Duitsland.
3.1.2.
Partijen hebben blijkens artikel 12.1 van de overeenkomst voor alle geschillen uit deze overeenkomst c.q. hun contractuele verhouding een forumkeuze gedaan voor de rechtbank München. Artikel 12.1 van de overeenkomst luidt, voor zover thans van belang:
“(…) Für etwaige Streitigkeiten aus diesem Vertragsverhältnis wählen die Parteien als Gerichtsstand den Sitz des AG[hof: bedoeld is: [geïntimeerde] ]
, die Landeshauptstadt München, (…).”
3.1.3.
Artikel 12.2 van de overeenkomst luidt:
“Mündliche Nebenabreden sind nicht getroffen und bedürfen hinsichtlich ihrer Wirksamkeit der Schriftform, welche wiederum nur schriftlich abbedingt werden kann.”
3.1.4.
Tussen partijen is in de loop van de jaren 2014 en 2015 een geschil ontstaan over de betaling door [geïntimeerde] van de nog onbetaalde facturen van I-Projects. [geïntimeerde] stelde schade te hebben geleden doordat I-Projects de werkzaamheden niet correct zou hebben uitgevoerd.
3.1.5.
Op 4 februari 2015 heeft een bedrijfsjurist van [geïntimeerde] een document opgesteld, genaamd “Protokoll” (hierna: het “Protokoll”) (productie 5 bij inleidende dagvaarding). Daarin is opgenomen dat [geïntimeerde] een schade heeft geleden van € 11.218,87 en dat in verband daarmee er een bedrag van € 46.530,08 voor [geïntimeerde] te betalen resteert.
3.1.6.
[geïntimeerde] is ondanks aanmaningen niet tot betaling van het bedrag van € 46.530,08 overgegaan.
3.2.1.
In de onderhavige procedure heeft I-Projects in eerste aanleg gevorderd dat [geïntimeerde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan I-Projects van primair een bedrag van € 46.530,08 en subsidiair een bedrag van € 19.414,88, zowel primair als subsidiair te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.2.2.
[geïntimeerde] heeft een incident opgeworpen en gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren. [geïntimeerde] heeft deze vordering gebaseerd op artikel 25 van de (herschikte) EEX-Verordening (hierna: EEX-Vo) en het in artikel 12.1 van de overeenkomst opgenomen forumkeuzebeding waarin partijen een forumkeuze voor de rechtbank München zijn overeengekomen.
Ter onderbouwing van haar stelling dat de rechtbank München bevoegd is, heeft
[geïntimeerde] , samengevat, het volgende gesteld.
[geïntimeerde] stelt dat het “Protokoll” niet als overeenkomst kan worden gekwalificeerd. Partijen verkeerden in overleg en zochten naar een oplossing met betrekking tot het betalingsgeschil, dat voortvloeit uit de overeenkomst. Daarvan heeft een jurist van [geïntimeerde] een verslag opgesteld, getiteld “Protokoll”. Van een definitieve oplossing was echter nog geen sprake. Er zijn geen afspraken vastgelegd in het “Protokoll”.
[geïntimeerde] stelt verder dat het “Protokoll” bij gebreke van een ondertekening door partijen niet aan het schriftelijkheidsvereiste (de “Schriftform”) van artikel 12.2 van de overeenkomst voldoet. Het voorgaande maakt dat het “Protokoll” niet rechtsgeldig is en geen bindende werking heeft, zo stelt [geïntimeerde] . [geïntimeerde] stelt verder dat op grond van de brede formulering van de forumkeuze in artikel 12.1 van de overeenkomst, waarin wordt verwezen naar de contractuele verhouding tussen partijen, slechts de rechtbank München bevoegd is. [geïntimeerde] wijst er subsidiair nog op, ter onderbouwing van haar stelling dat de rechtbank München bevoegd is, dat in de eerste volzin van het “Protokoll” naar de overeenkomst wordt verwezen.
3.2.3.
Ter onderbouwing van haar stelling dat de Nederlandse rechter bevoegd is, heeft
I-Projects, samengevat, het volgende gesteld.
De overeenkomst, waarin de Duitse rechter bevoegd is verklaard, heeft geen werking meer. Niet alleen zijn de werkzaamheden waarop deze overeenkomst betrekking heeft volledig uitgevoerd, maar ook hebben partijen nadien een geheel nieuwe, op zichzelf staande en rechtsgeldige (vaststellings)overeenkomst gesloten met een andere materiële inhoud dan de overeenkomst. In dat “Protokoll” wordt niet verwezen naar de overeenkomst. Evenmin is in de overeenkomst bepaald dat de daarin opgenomen afspraken eveneens van toepassing zijn op eventuele opvolgende overeenkomsten. De verwijzing naar de contractuele verhouding in de tekst van het forumkeuzebeding kan alleen betrekking hebben op de overeenkomst, nu daarmee de contractuele verhouding tussen partijen is geschapen. De forumkeuze in de overeenkomst heeft derhalve geen betrekking op het “Protokoll”. De rechtsmacht van de Nederlandse rechter dient aldus beoordeeld te worden op basis van het “Protokoll”. Nu partijen in het “Protokoll” geen keuze voor de bevoegde rechter hebben gemaakt en de plaats van uitvoering van het “Protokoll” zowel naar Nederlands recht als naar Duits recht in Nederland is gelegen, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht op grond van artikel 7 lid 1 sub a EEX-Vo, aldus I-Projects.
3.3.
In het bestreden vonnis van 7 juni 2017, zoals hersteld bij vonnis van 28 juni 2017, heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de vordering van
I-Projects en haar veroordeeld in de proceskosten van het incident en van de hoofdzaak.
3.4.
I-Projects heeft tegen het vonnis van 7 juni 2017, zoals hersteld bij vonnis van
28 juni 2017, in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. Zij heeft, na eiswijziging, gevorderd dat het hof het bestreden vonnis van 7 juni 2017, zoals hersteld bij vonnis van 28 juni 2017, vernietigt en de zaak terugverwijst naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proces- en nakosten in eerste aanleg en in hoger beroep te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van 7 juni 2017, zoals hersteld bij vonnis van 28 juni 2017, met veroordeling van I-Projects in de kosten van het hoger beroep te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
Grief 1luidt:
Ten onrechte, ongegrond, althans onvoldoende gemotiveerd heeft de Rechtbank de door
I-Projects weergegeven feiten niet c.q. onvolledig weergegeven in rechtsoverwegingen 2.1, 2.2, 2.3 en 2.4.
3.7.
In de toelichting op grief 1 stelt I-Projects dat de stellingen zoals zij die heeft ingenomen onder randnummer 17 van de inleidende dagvaarding en randnummer 17 van de conclusie van antwoord in het incident, onvoldoende naar voren komen in de weergave van de feiten in het vonnis waarvan beroep en dat de rechtbank tevens heeft verzuimd een aantal niet-betwiste stellingen van I-Projects, waarop I-Projects onder randnummer 4 van de conclusie van dupliek in het incident uitdrukkelijk heeft gewezen en die I-Projects op die plaats ook heeft weergegeven, in het vonnis weer te geven.
3.8.
Het hof overweegt ten aanzien van deze grief als volgt.
In de eerste plaats betreft een deel van hetgeen onder randnummer 17 van de inleidende dagvaarding en randnummer 17 van de conclusie van antwoord in het incident door
I-Projects is aangevoerd geen vaststaande feiten, maar haar eigen standpunt. In de tweede plaats overweegt het hof dat geen rechtsregel een rechter verplicht alle door de ene partij gestelde en door de andere partij erkende of niet (voldoende) weersproken feiten als vaststaand in de uitspraak te vermelden. Het staat een rechter vrij uit de tussen partijen vaststaande feiten die selectie te maken die hem voor de beoordeling van het geschil relevant voorkomt. De door de rechtbank vastgestelde feiten acht het hof daartoe, zeker gezien het thans voorliggende bevoegdheidsincident, afdoende. Derhalve faalt grief 1. Niettemin heeft het hof de feiten in r.ov. 3.1 opnieuw vastgesteld. Voor zover daartoe aanleiding is, zal het hof de stellingen van I-Projects waarnaar in de toelichting op deze grief wordt verwezen alsnog bij de beoordeling van de overige grieven betrekken.
3.9.
Grief 2luidt:
Ten onrechte, ongegrond, althans onvoldoende gemotiveerd heeft de Rechtbank in rechtsoverweging 2.7 van het bestreden vonnis geoordeeld dat de overeenkomst van
4 februari 2015 kennelijk geen regeling bevat.
3.10.
De tweede grief richt zich tegen r.ov. 2.7 van het bestreden vonnis, luidende als volgt:
“Partijen hebben een geschil uit de onderaannemingsovereenkomst dat zij hebben geprobeerd op te lossen. Dat blijkt ook uit het Protokoll dat begint met de zin dat beide partijen onderhandelen over de uitstaande vorderingen voor het project glasvezelaansluitingen te [plaats] . Dat is echter kennelijk niet gelukt waarmee er nog altijd een geschil bestaat betreffende die overeenkomst.”
3.11.
In de toelichting op grief 2 stelt I-Projects dat de rechtbank met de constatering in r.ov. 2.7 van het bestreden vonnis, dat het partijen kennelijk niet is gelukt om hun geschil uit de overeenkomst op te lossen, buiten de rechtsstrijd tussen partijen is getreden, omdat [geïntimeerde] die stelling niet heeft betrokken en een inhoudelijk verweer van I-Projects dienaangaande evenzeer ontbreekt. Bovendien maakt de omstandigheid dat er kennelijk een discussie bestaat over de uitleg van de overeenkomst, nog niet dat daarmee de vaststelling is gerechtvaardigd dat het partijen kennelijk niet gelukt is overeenstemming te bereiken.
Voorts laat de rechtbank het door [geïntimeerde] ten aanzien van het “Protokoll” gevoerde geldigheidsverweer en het daartegen gevoerde verweer van I-Projects in dit kader ten onrechte onbesproken.
3.12.
Het hof overweegt ten aanzien van deze grief als volgt.
De grief faalt. De rechtbank heeft met haar constatering geen oordeel gegeven over de rechtsgeldigheid van het “Protokoll”, althans daarvan blijkt niet uit het vonnis. De rechtbank kon het door [geïntimeerde] ten aanzien van het “Protokoll” gevoerde geldigheidsverweer en het daartegen gevoerde verweer van I-Projects dan ook onbesproken laten. Daarbij komt dat de rechtsgeldigheid van het “Protokoll” een rol speelt in de hoofdzaak, waarin I-Projects nakoming vordert van het “Protokoll”, waarover de rechtbank zich niet heeft uitgelaten. Bovendien heeft te gelden dat, zelfs indien met I-Projects zou moeten worden aangenomen dat het “Protokoll” wel rechtsgeldig is en bindende werking heeft, dat dan nog altijd de rechtbank München bevoegd is, op grond van hetgeen hierna ten aanzien van grief 3 wordt overwogen.
Derhalve faalt grief 2.
3.13.
Nu I-Projects met haar grieven niet is opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank in r.ov. 2.6 van het bestreden vonnis, dat partijen voor alle geschillen uit de overeenkomst een forumkeuze hebben gedaan voor de rechtbank München en nu vaststaat dat er (nog altijd) een geschil bestaat betreffende die overeenkomst, is de Nederlandse rechter onbevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen. Het “Protokoll” maakt dat niet anders (zie r.ov. 3.18 e.v.).
3.14.
Grief 3luidt:
Ten onrechte, ongegrond, althans onvoldoende gemotiveerd heeft de Rechtbank in rechtsoverweging 2.8 gesteld dat 1) partijen in de overeenkomst van 4 februari 2015 niet zijn afgeweken van artikel 12 van de onderaannemingsovereenkomst en 2) I-Projects niet heeft gesteld dat partijen de intentie hadden om af te wijken van de onderaannemingsovereenkomst.
3.15.
De derde grief richt zich tegen r.ov. 2.8 van het bestreden vonnis, luidende als volgt:
“Nog daargelaten de status van het Protokoll, is daarin niet afgeweken van de forumkeuze van artikel 12 van de onderaannemingsovereenkomst. Evenmin heeft I-Projects gesteld dat partijen voor wat betreft dit Protokoll de intentie hebben gehad hierbij af te wijken van de eerdere overeenkomst. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van een geschil ten aanzien waarvan de rechtbank te München bevoegd is. Deze rechtbank is dan ook onbevoegd van de vordering van I-Projects kennen te nemen. De rechtbank zal aldus beslissen.”
3.16.
In de toelichting op grief 3 stelt I-Projects dat de kern van het betoog van I-Projects nu juist is dat er wel degelijk is afgeweken van de onderaannemingsovereenkomst alsmede dat gezien de expertise aan de zijde van [geïntimeerde] en daarmee de maatschappelijke positie van [geïntimeerde] alsmede het feit dat de verantwoordelijkheid voor het opstellen van het “Protokoll” berust bij [geïntimeerde] , het aannemelijk is dat als [geïntimeerde] gewild zou hebben dat de forumkeuze van toepassing zou zijn op het “Protokoll”, zij dat bedongen zou hebben en bij gebreke van dat beding, zulks voor rekening en risico van [geïntimeerde] dient te komen.
Eveneens onbegrijpelijk is, wanneer citaten uit de processtukken van I-Projects in eerste aanleg worden bezien, dat de rechtbank oordeelt dat I-Projects niet zou hebben gesteld dat partijen de intentie hadden af te wijken van de onderaannemingsovereenkomst, nu I-Projects daarin heeft betoogd dat partijen een nieuwe – en daarmee per definitie afwijkende – overeenkomst hebben willen sluiten.
Voor zover noodzakelijk stelt I-Projects in hoger beroep dat partijen de intentie hebben gehad af te wijken van de onderaannemingsovereenkomst.
3.17.
Grief 3 valt in twee onderdelen uiteen. Het hof zal deze twee onderdelen hierna achtereenvolgens bespreken.
Ad 1) Partijen zijn in het “Protokoll” niet afgeweken van de forumkeuze in artikel 12 van de overeenkomst
3.18.
Op goede gronden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat partijen in het “Protokoll” niet zijn afgeweken van de forumkeuze van artikel 12 van de overeenkomst, nu een daartoe strekkende bepaling in het “Protokoll” ontbreekt. De stellingen van I-Projects onder randnummer 17 van de inleidende dagvaarding en randnummer 27 van de conclusie van antwoord in het incident, zoals weergegeven onder randnummer 32 van de memorie van grieven, maken dat niet anders. Van een op zichzelf staande overeenkomst, zoals I-Projects ten aanzien van het “Protokoll” betoogt, is naar het oordeel van het hof geen sprake. Partijen hebben een geschil dat is ontstaan naar aanleiding van de overeenkomst. I-Projects vordert betaling van [geïntimeerde] voor werkzaamheden die I-Projects op grond van de overeenkomst heeft verricht. Partijen hebben geprobeerd hun geschil uit de overeenkomst op te lossen door middel van het “Protokoll” (zo stelt ook I-Projects in randnummer 17 van de inleidende dagvaarding en randnummer 14 en 17 van de conclusie van antwoord in het incident). Dat blijkt ook uit de tekst van het “Protokoll” dat begint met de zin dat beide partijen onderhandelen over de uitstaande vorderingen voor het project glasvezelaansluitingen te [plaats] . Het “Protokoll” is derhalve het gevolg van (het geschil van partijen uit) de overeenkomst en kan daarvan naar het oordeel van het hof niet los worden gezien. Dat de werkzaamheden waarop de overeenkomst betrekking heeft, inmiddels zijn uitgevoerd, maakt dat niet anders.
3.19.
Het hof volgt I-Projects niet in haar stelling dat het ontbreken van een forumkeuze in het “Protokoll” betekent dat partijen met het “Protokoll” zijn afgeweken van de overeenkomst, in die zin dat de forumkeuze in artikel 12.1 van de overeenkomst niet ook op het “Protokoll” van toepassing is. Naar het oordeel van het hof had het, juist omdat partijen in de overeenkomst zo uitdrukkelijk een keuze voor de rechtbank München als bevoegde rechter ingeval van geschillen hebben gemaakt, veeleer voor de hand gelegen om het in de tekst van het “Protokoll” tot uitdrukking te brengen, indien partijen gewild zouden hebben dat de forumkeuze van artikel 12.1 van de overeenkomst niet ook op het “Protokoll” van toepassing zou zijn. Dat geldt eens temeer nu het “Protokoll” is opgesteld door een bedrijfsjurist van [geïntimeerde] , van wie verwacht mag worden dat hij zich er vanuit zijn beroepsmatige hoedanigheid meer nog dan anderen van bewust is hoe een overeenkomst moet worden ingericht. Nu omtrent enige forumkeuze in het “Protokoll” niets is opgenomen en daarin evenmin van de forumkeuze in artikel 12.1 van de overeenkomst is afgeweken, is het naar het oordeel van het hof dan ook aannemelijk, dat het forumkeuzebeding in artikel 12.1 van de overeenkomst zich tevens uitstrekt tot (de geschillen voortvloeiend uit) het “Protokoll”. Daarvoor pleit ook de brede formulering van de forumkeuze in artikel 12.1 van de overeenkomst.
3.20.
Indien ervan zou moeten worden uitgegaan, dat het in het “Protokoll” ontbreken van enige forumkeuze, dan wel afwijkende bepaling ten opzichte van de forumkeuze in de overeenkomst, berust op een omissie aan de zijde van (de bedrijfsjurist van) [geïntimeerde] , als opsteller van het “Protokoll”, maakt dat naar het oordeel van het hof niet dat alsnog in het voordeel van I-Projects zou moeten worden beslist. I-Projects is als deelnemer aan het overleg waarvan in het “Protokoll” sprake is, evenzeer verantwoordelijk voor een juiste inhoud van het “Protokoll”. Van I-Projects mocht verwacht worden dat zij zich zo nodig, evenals [geïntimeerde] , van juridische bijstand zou voorzien, zoals zij in ieder geval vanaf
7 mei 2015 wel heeft gedaan, getuige de brief die haar Duitse advocaat op die datum aan [geïntimeerde] heeft geschreven (productie 10 bij inleidende dagvaarding).
Ad 2) I-Projects heeft niet gesteld dat partijen voor wat betreft het “Protokoll” de intentie hebben gehad hierbij af te wijken van de overeenkomst
3.21.
In de door I-Projects onder randnummer 34 van de memorie van grieven aangehaalde passages uit de processtukken van I-Projects in eerste aanleg, leest het hof niet dat I-Projects zou hebben gesteld dat partijen voor wat betreft het “Protokoll” de intentie hebben gehad om daarbij af te wijken van de overeenkomst. I-Projects laat zich in de desbetreffende passages uit de processtukken in eerste aanleg in het geheel niet uit over de bedoeling die partijen met het “Protokoll” zouden hebben gehad, anders dan het oplossen van het betalingsgeschil voortvloeiend uit de overeenkomst. I-Projects stelt juist (in de aangehaalde passage uit randnummer 17 van de conclusie van antwoord in het incident) dat het “Protokoll” ten opzichte van de overeenkomst
geenafwijkende afspraken bevat.
3.22.
Weliswaar heeft I-Projects, daarbij gebruikmakend van de herstelfunctie van het hoger beroep, in hoger beroep alsnog gesteld dat partijen voor wat betreft het “Protokoll” de intentie hebben gehad om daarbij af te wijken van de overeenkomst, maar deze stelling van
I-Projects wordt door [geïntimeerde] in de memorie van antwoord betwist en aan bewijslevering terzake wordt, bij gebreke van een voldoende specifiek en ter zake dienend bewijsaanbod van I-Projects, niet toegekomen (zie r.ov. 3.26).
Derhalve faalt grief 3.
3.23.
Grief 4luidt:
Ten onrechte, ongegrond, althans onvoldoende gemotiveerd heeft de Rechtbank het bewijsaanbod van I-Projects gepasseerd waar I-Projects expliciet ten bewijze heeft aangeboden dat de forumkeuze in de onderaannemingsovereenkomst niet ook een forumkeuze behelst die van toepassing is op de overeenkomst van 4 februari 2015.
3.24.
In de toelichting op grief 4 stelt I-Projects, dat de rechtbank I-Projects had moeten toelaten tot het leveren van bewijs van haar stelling, dat de forumkeuze in de overeenkomst niet op het “Protokoll” van toepassing is, nu de rechtbank de vorderingen van I-Projects heeft afgewezen (hof: bedoeld zal zijn: zich onbevoegd heeft verklaard om van de vorderingen kennis te nemen) ervan uitgaande dat partijen niet de bedoeling hebben gehad om met het “Protokoll” van de overeenkomst af te wijken.
3.25.
Het hof overweegt ten aanzien van deze grief als volgt.
Getuige r.ov. 2.8 van het bestreden vonnis, is de rechtbank er vanuit gegaan dat het niet de bedoeling van partijen is geweest om met het “Protokoll” af te wijken van (de forumkeuze van artikel 12.1 van) de overeenkomst, en heeft de rechtbank haar onbevoegdverklaring daarop mede gebaseerd. In zoverre kan het hof I-Projects volgen in haar stellingname.
Nu I-Projects omtrent de bedoeling die partijen met het “Protokoll” zouden hebben gehad in eerste aanleg echter niets heeft gesteld (zie r.ov. 3.21), laat staan daaromtrent bewijs heeft aangeboden, hoefde de rechtbank I-Projects dienaangaande dan ook niet tot bewijslevering toe te laten alvorens zich onbevoegd te verklaren. Derhalve faalt grief 4.
3.26.
In hoger beroep stelt I-Projects alsnog dat het de bedoeling van partijen is geweest om met het “Protokoll” van de overeenkomst af te wijken, meer in het bijzonder om het forumkeuzebeding in de overeenkomst niet op het “Protokoll” van toepassing te laten zijn, en biedt zij dat (onder randnummer 41 van de memorie van grieven) alsnog te bewijzen aan. I-Projects laat echter na feiten en omstandigheden aan te voeren, waaruit deze intentie zou kunnen volgen. Evenmin geeft zij aan hoe zij dit bewijs wil leveren en levert ook geen begin van bewijs. Daar komt bij dat, zelfs indien door bewijslevering zou komen vast te staan dat het de bedoeling van partijen is geweest om met het “Protokoll” van (de forumkeuze van artikel 12.1 van) de overeenkomst af te wijken, dat nog niet betekent dat dan de Nederlandse rechter bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen. Het enige dat dan vast staat is dat de rechtbank München daartoe in ieder geval ingevolge expliciete forumkeuze niet bevoegd is. Dat alles maakt dat dit bewijsaanbod in hoger beroep als onvoldoende specifiek en niet ter zake dienend moet worden gepasseerd.
3.27.
Grief 5luidt:
Ten onrechte, ongegrond, althans onvoldoende gemotiveerd heeft de Rechtbank in rechtsoverwegingen 2.9. en 2.10. I-Projects veroordeeld in de kosten van de procedure in incident alsmede in hoofdzaak.
3.28.
In de toelichting op grief 5 stelt I-Projects, dat [geïntimeerde] in de proceskosten veroordeeld had moeten worden aangezien de Nederlandse rechter wel degelijk rechtsmacht toekomt.
3.29.
Het hof overweegt ten aanzien van deze grief als volgt. Uit het oordeel van het hof ten aanzien van de voorgaande grieven volgt dat het hof, evenals de rechtbank, van oordeel is dat sprake is van een geschil ten aanzien waarvan de rechtbank München bevoegd is en dat de Nederlandse rechter en daarmee de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, dan ook onbevoegd is om van de vordering van I-Projects kennis te nemen. Daarmee blijft I-Projects de in eerste aanleg in het ongelijk gestelde partij, zodat zij terecht in de proceskosten van het incident en van de hoofdzaak is veroordeeld. Derhalve faalt grief 5.
Slotsom
3.30.
De slotsom is dat de grieven falen, zodat het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd.
3.31.
I-Projects wordt als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep veroordeeld. De door [geïntimeerde] gevorderde betaling van de wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals in het dictum vermeld.

4.De uitspraak

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis in incident van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 7 juni 2017, zoals hersteld bij vonnis van deze rechtbank van 28 juni 2017;
4.2.
veroordeelt I-Projects in de proceskosten van het hoger beroep tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 716,00 aan griffierecht en op € 894,00 aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
4.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, O.G.H. Milar en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 april 2018.
griffier rolraadsheer