2.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
2.1.1.Partijen hebben op 28 juni 2005 een overeenkomst gesloten welke ertoe strekte dat [appellant] , in zijn hoedanigheid van juridisch adviseur, zou trachten om de schade aan inboedel en opstal en andere bijkomende kosten die door [geïntimeerde] waren geleden ten gevolge van een brand in een veestal/schuur bij zijn woonhuis te verhalen op zijn assuradeur de Onderlinge Waarborgmaatschappij [assuradeur] (hierna: ‘ [assuradeur] ’).
2.1.2.[geïntimeerde] was verzekerd bij rechtsbijstand assuradeur [rechtsbijstand assuradeur] (hierna: ‘ [rechtsbijstand assuradeur] ’) die bijstand aanvankelijk afwees, omdat zij de vordering van [geïntimeerde] kansloos achtte.
2.1.3.In de overeenkomst is onder meer het volgende bepaald:
“(…)
8. [geïntimeerde] geeft hierbij opdracht aan [appellant] , welke opdracht door [appellant] hierbij wordt aanvaard, om op basis van ‘no cure no pay’ het verhaal van schade op zich te nemen met alle middelen rechtens.
(…)
10. [geïntimeerde] machtigt [appellant] middels afzonderlijke volmacht om alle handelingen, in de ruimste zin des woords, te kunnen verrichten om tot een voor [geïntimeerde] zo gunstig mogelijk resultaat te komen.
11. [appellant] zal, naast het verhaal van de schade bij de brandassuradeur, tevens trachten bij de [rechtsbijstand assuradeur] rechtsbijstandverzekeringen de (buiten)gerechtelijke kosten, e.e.a. voor zover de polis daartoe dekking zou hebben gegeven, bij haar trachten te verhalen.
12. Alle kosten voortvloeiende uit de handelingen van [appellant] zoals het inschakelen van deskundigen en advoca(a)t(en) alsmede griffierechten en deurwaarderskosten (de zgn. ‘out-of-pocket-expenses’) etc., komen in alle gevallen volledig voor rekening van [appellant] en vrijwaart [geïntimeerde] hiervan.
13. Indien door [appellant] tot verhaal van de schade wordt gekomen, worden de schadepenningen bij helfte verdeeld (50/50%).
(…)”
2.1.4.Voorts is tussen partijen overeengekomen dat de opbrengst van hetgeen [rechtsbijstand assuradeur] terzake van rechtsbijstand mogelijk zou vergoeden ook bij helfte tussen hen zou worden verdeeld.
2.1.5.Bij arrest van 1 april 2008 heeft het gerechtshof ’s-Gravenhage voor recht verklaard dat [assuradeur] jegens [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verbintenis tot uitkering van verzekeringspenningen, met inachtneming van de toepasselijke polisvoorwaarden, inzake de schade die [geïntimeerde] heeft geleden als gevolg van de brand.
2.1.6.In april 2008 heeft [appellant] [geïntimeerde] benaderd omdat hij bij nader inzien uit de opbrengst van [rechtsbijstand assuradeur] eerst al zijn kosten vergoed wil zien alvorens het restant tussen partijen bij helfte wordt verdeeld. [geïntimeerde] heeft blijkens een e-mail van 18 april 2008 ingestemd met een verdeling bij helfte – na aftrek van de kosten van mr. [gemachtigde] – onder de voorwaarden dat [appellant] hem op de hoogte houdt van alle correspondentie met [rechtsbijstand assuradeur] en [assuradeur] en voorts dat [appellant] [geïntimeerde] inzage verschaft in de kosten die door [appellant] zijn of nog worden voldaan.
2.1.7.[geïntimeerde] heeft bij aangetekende brief van 29 december 2008 aan [appellant] voornoemde nadere overeenkomst van 18 april 2008 ontbonden omdat [appellant] zich volgens [geïntimeerde] niet aan de gestelde voorwaarden heeft gehouden. Daarbij heeft hij gevorderd dat [appellant] aan hem ingevolge de (oorspronkelijke) overeenkomst van 28 juni 2005 binnen twee weken de helft van het door [rechtsbijstand assuradeur] (aan kosten van rechtsbijstand) uitgekeerde bedrag voldoet, hetgeen neerkomt op € 9.484,17.
2.1.8.[geïntimeerde] heeft bij brief van 14 april 2009 (per abuis gedateerd op 14 april 2008) aan [appellant] meegedeeld dat de overeenkomst van opdracht van 28 juni 2005 met onmiddellijke ingang wordt opgezegd. Als redenen worden vermeld de wederzijds verstoorde verhoudingen en het ontbreken van elk vertrouwen aan de zijde van [geïntimeerde] in [appellant] .
2.1.9.Bij vonnis van 24 juni 2009 heeft de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Bergen op Zoom (hierna: rechtbank Breda), geoordeeld dat [geïntimeerde] de nadere overeenkomst van 18 april 2008 terecht heeft ontbonden, nu [appellant] in strijd met de uitdrukkelijk tussen partijen gemaakte afspraken [geïntimeerde] niet tijdig de overeengekomen openheid van zaken heeft verschaft en evenmin aan [geïntimeerde] hetgeen hem krachtens die overeenkomst toekwam, heeft uitbetaald. [appellant] is bij dit vonnis veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 9.484,17 inclusief BTW vermeerderd met wettelijke rente.
2.1.10.Op 14 oktober 2010 hebben [geïntimeerde] en [assuradeur] op de zitting van de rechtbank ’s-Gravenhage het tussen hen bestaande geschil beëindigd en zijn zij overeengekomen dat [assuradeur] aan [geïntimeerde] zal betalen een bedrag van € 75.000,00.
2.1.11.Bij arrest van 20 september 2011 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch naar aanleiding van het door [appellant] aanhangig gemaakte hoger beroep tegen het vonnis van
24 juni 2009 van de rechtbank Breda [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 13.910,77 inclusief BTW vermeerderd met wettelijke rente.
2.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellant] in conventie om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van € 49.195,29, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de hoofdsom van € 42.767,62 vanaf 19 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen redelijke vergoeding, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure.
2.2.2.[appellant] legt aan zijn vordering tot betaling van € 37.500,00 primair ten grondslag dat [geïntimeerde] gehouden is zijn verplichtingen uit de overeenkomst van 28 juni 2005 na te komen en de helft van de ontvangen schadepenningen aan hem te voldoen.
Subsidiair legt [appellant] aan de vordering ten grondslag dat de opzegging van de overeenkomst van 28 juni 2005 onredelijk is, nu deze is beëindigd zonder dat door [geïntimeerde] een vergoeding aan hem is betaald voor de door hem verrichte werkzaamheden. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] gehouden is de door [appellant] geleden schade te vergoeden welke schade € 37.500,00 bedraagt, zijnde het bedrag dat [appellant] bij het voortduren van de overeenkomst zou hebben ontvangen. Meer subsidiair stelt [appellant] dat een vergoeding dient te worden vastgesteld voor de door hem verrichte werkzaamheden en gemaakte kosten.
Aan de vordering tot betaling van € 5.257,62 legt [appellant] ten grondslag dat [assuradeur] nog een extra schadebedrag aan [geïntimeerde] heeft uitgekeerd van € 10.515,24 ter zake van een factuur van [contra-expert] , zodat [appellant] uit hoofde van de overeenkomst van 28 juni 2005 nog recht heeft op de helft van dit bedrag.
[appellant] maakt aanspraak op een vergoeding voor de buitengerechtelijke kosten ad € 1.190,00 en de wettelijke rente ad € 5.237,67.
2.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
2.2.4.[geïntimeerde] vordert in reconventie om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
- voor recht te verklaren dat [appellant] wegens het schenden van diens zorgplicht als opdrachtnemer een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens [geïntimeerde] ;
- [appellant] te veroordelen tot vergoeding van schade – vermeerderd met de wettelijke rente en kosten – uit onrechtmatige daad wegens het schenden van de zorgplicht die [appellant] uit hoofde van de overeenkomst van opdracht (tevens "no cure no pay" overeenkomst van 28 juni 2005) als opdrachtnemer jegens [geïntimeerde] had;
- met verwijzing voor de vaststelling van de hoogte van de schade naar de schadestaatprocedure;
subsidiair:
- voor recht te verklaren dat [appellant] jegens [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van 28 juni 2005;
- [appellant] te veroordelen tot vergoeding van schade – vermeerderd met de wettelijke rente en kosten – wegens een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de no cure no pay overeenkomst van 28 juni 2005 en de nadere overeenkomst van 18 april 2008;
- met verwijzing voor de vaststelling van de hoogte van de schade naar de schadestaatprocedure en
veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure
2.2.5.Aan zijn reconventionele vordering legt [geïntimeerde] , kort samengevat, ten grondslag dat [appellant] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld dan wel tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst van 28 juni 2005. [geïntimeerde] stelt dat hij als gevolg van de handelwijze van [appellant] schade heeft geleden bestaande uit de door hem gemaakte (on-)kosten en gederfde opbrengst.
2.2.6.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
2.3.1.In het tussenvonnis van 10 mei 2015 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
2.3.2.In het eindvonnis van 23 december 2015 heeft de rechtbank in conventie de vorderingen van [appellant] afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van [geïntimeerde] en in reconventie de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van [appellant] .