ECLI:NL:GHSHE:2018:1501

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
6 april 2018
Zaaknummer
01-865041-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing en schorsing van voorlopige hechtenis na veroordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep met betrekking tot de voorlopige hechtenis van de verdachte. De verdachte was eerder veroordeeld door een bevoegde rechter, wat de basis vormde voor de afwijzing van het verzoek om de voorlopige hechtenis op te heffen. Het hof overweegt dat, wanneer er sprake is van een veroordeling tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, de vrijheidsbeneming van de verdachte kan berusten op artikel 5 lid 1 sub a van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). In dit geval is er slechts ruimte voor schorsing van de voorlopige hechtenis wanneer zich bijzondere, zwaarwichtige omstandigheden voordoen.

De verdachte heeft aangevoerd dat hij het recht heeft om zijn berechting in vrijheid af te wachten, maar het hof stelt vast dat dit recht niet van toepassing is nu de berechting al heeft plaatsgevonden. De gronden voor de voorlopige hechtenis zijn nog steeds van kracht, waardoor het hof het verzoek tot opheffing afwijst. Ten aanzien van het verzoek tot schorsing concludeert het hof dat de enkele omstandigheid dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, niet voldoende is om het maatschappelijk belang te laten wijken voor het persoonlijk belang van de verdachte. Het hof wijst het verzoek tot schorsing af, waarbij het belang van de samenleving zwaarder weegt dan de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling strafrecht
Parketnummer Hof: [parketnummer]
Parketnummer 1e aanleg: [parketnummer]
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft gezien het verzoekschrift d.d. [datum] , binnengekomen bij het hof op [datum] , ingediend namens:
naam
[verdachte]
voornamen
[verdachte]
geboren
[geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te
[adres]
adres
[adres]
thans verblijvende in
[detentieplaats]
strekkende tot opheffing c.q. schorsing van de voorlopige hechtenis.
Het hof heeft gehoord in raadkamer van dit hof de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.
Bij separate beschikking van heden heeft het hof de gevangenhouding met 120 dagen verlengd.
Namens verdachte is gesteld dat verdachte het recht heeft zijn berechting in vrijheid af te wachten. De verdachte heeft in beginsel dat recht zo lang er sprake is van een detentie gebaseerd op artikel 5 lid 1 sub c van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Dat is echter anders wanneer er sprake is van een berechting door een daartoe bevoegde rechter. In dat geval berust de vrijheidsbeneming op artikel 5 lid 1 sub a EVRM en is het recht om de berechting in vrijheid af te wachten niet zonder meer van toepassing nu die berechting immers heeft plaatsgevonden. Nu verdachte inmiddels door een daartoe bevoegde rechter is veroordeeld kan het beroep op de regel dat de verdachte in beginsel zijn berechting in vrijheid mag afwachten niet slagen. Nu de gronden voor de voorlopige hechtenis nog onverkort van kracht zijn, zal het hof het verzoek tot opheffing afwijzen.
Ten aanzien van het verzoek tot schorsing overweegt het hof als volgt.
In geval er sprake is van een veroordeling tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en de vrijheidsbeneming van de verdachte berust op artikel 5 lid 1 sub a EVRM is er naar het oordeel van het hof slechts ruimte voor schorsing van de voorlopige hechtenis wanneer zich bijzondere, zwaarwichtige omstandigheden voordoen op grond waarvan het belang dat de samenleving heeft bij voortduring van de voorlopige hechtenis dient te wijken voor het persoonlijk belang van de verdachte. Daaraan doet niet af dat het vonnis nog niet onherroepelijk is. Dergelijke omstandigheden zijn niet aangevoerd, noch is het hof anderszins van het bestaan ervan gebleken.
De enkele omstandigheid dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, een omstandigheid overigens waar de rechtbank bij de straftoemeting rekening mee heeft gehouden, en de wens naar huis te mogen terugkeren en naar de aldaar verblijvende honden zijn naar het oordeel van het hof geen omstandigheden die, na een veroordelend vonnis, het persoonlijk belang zo zeer verzwaren dat op grond daarvan het maatschappelijk belang dient te wijken. Het hof heeft er kennis van genomen dat de voorlopige hechtenis van verdachte eerder is geschorst en dat voor zover het hof bekend verdachte zich tijdens die schorsing aan de aan hem opgelegde gewijzigde voorwaarden heeft gehouden. Echter na een veroordeling door een daartoe bevoegde rechter dient een hernieuwde afweging van belangen plaats te vinden, waarbij in beginsel aan het belang van de samenleving meer gewicht toekomt.
Het hof wijst af het verzoek tot schorsing.

BESCHIKKENDE

Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
Wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Aldus gedaan op 5 april 2018 door mr. R.R. Everaars-Katerberg, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. G.P.M.F. Mols, raadsheren, in tegenwoordigheid van
mw. B. Yazi, griffier.
Fiat betekening en tenuitvoerlegging:
's-Hertogenbosch,
De advocaat-generaal,
Gezien d.d.
De directeur van