ECLI:NL:GHSHE:2018:1487

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
200.231.624_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige met medische zorgbehoefte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de ondertoezichtstelling van zijn minderjarige dochter is verlengd. De vader, bijgestaan door advocaat mr. A.W.M. Mans, verzoekt de beschikking te vernietigen en geen machtiging voor verlenging van de ondertoezichtstelling te verlenen. De GI, vertegenwoordigd door Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, verzoekt de beschikking te bekrachtigen. De moeder, bijgestaan door mr. P.A.M. Verkuijlen, heeft incidenteel beroep ingesteld en verzoekt om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.

De mondelinge behandeling vond plaats op 13 maart 2018, waarbij de vader niet verscheen. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder een raadsrapport van de Raad voor de Kinderbescherming. De minderjarige, geboren met het Downsyndroom, staat sinds 24 oktober 2016 onder toezicht van de GI. Het hof overweegt dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd door de conflicten tussen de ouders en de gebrekkige communicatie. De vader wordt zowel als zorgzaam als problematisch beschreven, wat leidt tot de conclusie dat begeleiding van de gezinsvoogd noodzakelijk is.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank verbeterd wat betreft de datum, maar de verlenging van de ondertoezichtstelling is bekrachtigd. De vader kan zich niet verenigen met de beslissing en stelt dat de rechtbank zijn verweren niet heeft meegenomen. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling in het belang van de minderjarige is en dat de ouders niet in staat zijn om samen te werken voor haar welzijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 5 april 2018
Zaaknummer : 200.231.624/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/239575 / JE RK 17-1893
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.W.M. Mans,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [belanghebbende] (hierna te noemen: de moeder), bijgestaan door mr. P.A.M. Verkuijlen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: [regio] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, met zaaknummer C/03/239575 / JE RK 17-1893 van 18 oktober 2017. Het hof begrijpt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat deze uitspraak abusievelijk is gedateerd op 18 oktober 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 januari 2018 en aangevuld bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 24 januari 2018, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat er geen machtiging wordt verleend voor een verlenging van de ondertoezichtstelling dan wel dat er een machtiging wordt verleend voor de duur van zes maanden, dan wel voor de duur van drie maanden.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 februari 2018, heeft de GI verzocht, althans zo begrijpt het hof, de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift tevens inhoudende incidenteel beroep heeft de moeder verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel dat het hoger beroep af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep heeft de moeder het hof verzocht om de bestreden beschikking, die abusievelijk is gedateerd op 18 oktober 2018, te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd met een periode van één jaar tot
24 oktober 2019 althans met een door het hof te bepalen duur.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 maart 2018.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de advocaat van de vader mr. Mans.;
-de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
-de moeder, bijgestaan door mr. Verkuijlen.
2.4.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier van de advocaat van de vader met bijlage d.d. 6 maart 2018;
  • het op verzoek van het hof door de raad verzonden raadsrapport d.d. 11 oktober 2016 alsmede de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 24 oktober 2016, waarbij de hierna te noemen minderjarige onder toezicht is gesteld met ingang van 24 oktober 2016 tot 24 oktober 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ) geboren.
3.2.
[de minderjarige] staat sinds 24 oktober 2016 onder toezicht van de GI. Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de ouders. [de minderjarige] woont bij de vader.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 24 oktober 2018.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader betwist in zijn beroepschrift in de eerste plaats het procesverloop in eerste aanleg. Daarnaast stelt de vader - kort samengevat - dat er niet wordt voldaan aan het wettelijk criterium van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de rechtbank de beslissing niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Tot slot stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte zijn verweren niet heeft meegenomen in de beoordeling.
3.5.1.
Ter zitting is daar namens de vader aan toegevoegd dat het niet zo is dat hij niet met de moeder wil communiceren; hij wil echter met de moeder enkel over [de minderjarige] praten. De ruzies tussen de ouders gaan vaak over andere onderwerpen. Volgens hem ontstaat er ruis door de betrokkenheid van andere mensen, zoals bijvoorbeeld de gezinsvoogden en tot slot wordt hij ten onrechte negatief neergezet. Hij is immers een liefdevolle en zorgzame vader voor [de minderjarige] .
3.6.
De GI voert in het verweerschrift - kort samengevat - aan dat de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn.
3.6.1.
Ter zitting is daar - kort samengevat - aan toegevoegd dat het verzoek tot het aanstellen van twee gezinsvoogden oorspronkelijk door de vader is gedaan. De huidige gezinsvoogd zet in op parallel ouderschap waarbij de ouders leren te communiceren als ex-partners.
Zij gaat iedere maand op huisbezoek bij de vader, onderhoudt contact met de diverse hulpverleners van [de minderjarige] en coördineert de zorgregeling tussen de ouders ten aanzien van [de minderjarige] .
De GI heeft tot slot benadrukt dat zij worstelen met de persoon van de vader. Het lijkt erop dat hij twee gezichten heeft. Enerzijds wordt hij door de hulpverleners van [de minderjarige] beschreven als een zorgzame vader, maar anderzijds heeft de GI te maken met een negatieve wijze van communiceren van de vader en het feit dat hij snel boos en agressief reageert.
3.7.
De moeder heeft in haar verweerschrift - kort samengevat - de grieven van de vader gemotiveerd betwist.
3.7.1.
Ter zitting heeft de moeder benadrukt dat de vader haar buitenspel probeert te zetten en dat zij grote zorgen heeft over de geschiktheid van de vader als verzorger van [de minderjarige] .
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Het hoger beroep dient er mede toe omissies in eerste aanleg begaan, te herstellen. Nu de zaak in volle omvang aan het hof is voorgelegd heeft de vader geen belang meer bij de bespreking van zijn grieven omtrent het procesverloop in eerste aanleg en de motivering van de bestreden beschikking.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:260 van het BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 van het BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.4.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende.
3.8.5.
Voldoende is gebleken dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [de minderjarige] is een jong en kwetsbaar kind in een moeilijke situatie. [de minderjarige] is geboren met het Downsyndroom en heeft kort na haar geboorte een hartoperatie moeten ondergaan. Zij heeft een veelheid van medische zorg (waaronder logopedie en fysiotherapie) nodig om zich optimaal te kunnen ontwikkelen.
Uit het verweerschrift van de GI en hetgeen ter zitting daarop namens de GI is aangevuld volgt voorts dat de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] bestaan uit het feit dat zij opgroeit met strijdende ouders. De minimale communicatie tussen de ouders kan bij [de minderjarige] leiden tot spanningen en onduidelijkheid waardoor zij bedreigd wordt in haar sociaal-emotionele ontwikkeling. Daarbij komt dat de ouders nog steeds strijden om haar hoofdverblijf, hetgeen opnieuw een ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] inhoudt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt naar het oordeel van het hof dat de ouders niet in staat zijn om concrete afspraken te maken met betrekking tot de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Op een eerder moment zijn er twee gezinsvoogden ingezet om de communicatie beter te laten verlopen. Thans is er sprake van één gezinsvoogd. Zij is, zo is gebleken, druk doende met het onderhouden van contacten met de diverse hulpverleners en de coördinatie van de zorgregeling tussen de ouders. Daarbij heeft de GI als doel om de ouders te leren om te communiceren als ex-partners. Punt van aandacht daarbij is dat de ruzies tussen de ouders hoog op kunnen lopen. Verder volgt uit de stukken dat er geen sprake is van een gelijkwaardige relatie tussen de vader en de moeder vanwege het leeftijdsverschil en het lijkt erop dat de vader de moeder buiten spel wil zetten door niet aan zijn ouderlijke verantwoordelijkheden te voldoen. Zo weigert hij om de moeder op de hoogte te stellen van het welzijn van [de minderjarige] wanneer zij bij hem verblijft en dient de gezinsvoogd hem hier keer op keer op te wijzen.
Waar de vader enerzijds heeft laten zien een liefdevolle en zorgzame vader voor [de minderjarige] te zijn, is anderzijds gebleken dat hij zowel met de moeder als met de GI slecht communiceert en zich boos en agressief kan opstellen richting de moeder en (medewerkers van) de GI.
Het hof is derhalve op grond van het vorenstaande van oordeel dat de sturende begeleiding van de gezinsvoogd essentieel en in het belang van [de minderjarige] is.
3.8.6.
Het verzoek in incidenteel appel van de moeder om het dictum van de bestreden beschikking aan te passen omdat de uitspraak abusievelijk is gedateerd op 18 oktober 2018 in plaats van 18 oktober 2017, wordt toegewezen, nu het om een evidente en kennelijke fout gaat. Het hof zal derhalve de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 18 oktober 2018, bekend onder nummer C/03/239575 / JE RK 17-1893, verbeteren in die zin dat de datum van de beschikking wordt 18 oktober 2017.
Het verzoek echter van de vrouw te bepalen dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd tot 24 oktober 2019 wordt afgewezen, nu dat geen kennelijke fout betreft. Immers uit de beschikking blijkt dat de rechtbank de ondertoezichtstelling wilde verlengen voor de duur van één jaar, derhalve is de in het dictum bepaalde datum van geldigheid van de ondertoezichtstelling correct bepaald op 24 oktober 2018.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gedateerd op
18 oktober 2018, bekend onder nummer C/03/239575 / JE RK 17-1893, uitsluitend voor wat betreft de datum van de beschikking;
verbetert bovengenoemde beschikking in die zin dat de datum van die beschikking wordt 18 oktober 2017;
bekrachtigt de beschikking voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.C.E. Ackermans-Wijn en
J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en is op 5 april 2018 uitgesproken in het openbaar, in tegenwoordigheid van de griffier.