ECLI:NL:GHSHE:2018:1482

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
200.219.336_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en echtscheiding tussen partijen

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen de vrouw en de man na hun echtscheiding. Partijen zijn op 27 augustus 1992 te IJsselstein met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. De vrouw heeft op 7 juli 2017 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 april 2017, waarin de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap werd vastgesteld. De man heeft op 15 september 2017 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 februari 2018 zijn beide partijen in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

De rechtbank had in de bestreden beschikking de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap gelast, waarbij de bankrekeningen en de saldi per peildatum 18 november 2013 in aanmerking zijn genomen. De vrouw verzoekt de beschikking te vernietigen en een bedrag van € 34.674,-- te bepalen dat de man aan haar dient te betalen. De man verzoekt de beschikking te vernietigen en stelt dat de vrouw hem € 14.492,91 dient te betalen. Het hof heeft de feiten vastgesteld en de omvang van de bankrekeningen beoordeeld, waarbij het hof tot de conclusie komt dat de man aan de vrouw een bedrag van € 9.514,17 dient te voldoen.

De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders verzochte is afgewezen. De beschikking is gegeven door de meervoudige kamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch en is op 5 april 2018 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.219.336/01
zaaknummer rechtbank : C/02/290505 FA RK 14-7691
beschikking van de meervoudige kamer van 5 april 2018
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.C.M.E. Schijvenaars te Vlissingen,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H. Mink te Oost-Souburg.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 13 april 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 7 juli 2017 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 13 april 2017.
2.2
De man heeft op 15 september 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de vrouw van 2 februari 2018 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 21 februari 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in
hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn op 27 augustus 1992 te IJsselstein met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen op 15 mei 2014 bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg), aangevuld bij aanvullend verzoekschrift d.d. 6 oktober 2014, heeft de vrouw onder meer verzocht om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, de verdeling van de gemeenschap van goederen vast te stellen en vast te stellen het bedrag dat de man aan de vrouw verschuldigd is ter zake deze verdeling.
3.4
Bij (tussen)beschikking van 7 oktober 2015 is door de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is iedere verdere beslissing aangehouden.
3.5
De echtscheidingsbeschikking is op 13 april 2016 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap gelast overeenkomstig hetgeen in die beschikking is vastgelegd in rechtsoverweging 2.16 en is het meer of anders verzochte afgewezen.
Voor zover thans van belang heeft de rechtbank ten aanzien van de bankrekeningen bepaald:
- dat aan de man wordt toegedeeld:
 rekening Rabobank [Rabobankrekeningnummer 1] ;
 rekening Rabobank [Rabobankrekeningnummer 2] met een waarde van € 1.328,25 per peildatum 18 november 2013;
 rekening ING [ING rekeningnummer 1] (betaal- en profijtrekening);
onder verrekening van de helft van de saldi per peildatum 18 november 2013 met de vrouw.
- dat aan de vrouw wordt toegedeeld:
 rekening ING [ING rekeningnummer 2] (betaal-, profijt-, en toprekening);
onder verrekening van de helft van het saldo per peildatum 18 november 2013 met de man.
4.2
De vrouw verzoekt de beschikking waarvan beroep te vernietigen en te bepalen dat de man aan de vrouw in verband met de verdeling van de bankrekeningen ING [ING rekeningnummer 2] , Rabobank [Rabobankrekeningnummer 1] , Rabobank [Rabobankrekeningnummer 2] en ING [ING rekeningnummer 1] dient te betalen € 34.674,-- en de beschikking voor het overige te bekrachtigen.
4.3
De man verzoekt de beschikking waarvan beroep te vernietigen en te bepalen dat de vrouw overeenkomstig de in het verweerschrift opgenomen vermogensopstelling ter zake van de bankrekeningen ING [ING rekeningnummer 2] , Rabobank [Rabobankrekeningnummer 1] , Rabobank [Rabobankrekeningnummer 2] en ING [ING rekeningnummer 1] een bedrag van € 14.492,91 aan de man dient te voldoen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tussen partijen staat vast dat als peildatum voor de waardering van de tot de (ontbonden) huwelijksgemeenschap behorende bankrekeningen 18 november 2013 moet worden gehanteerd. Per die datum dient de waarde van de tot de (ontbonden) huwelijksgemeenschap behorende bankrekeningen, met inachtneming van het bepaalde in art. 1:100 van het Burgerlijk Wetboek, te worden verdeeld.
5.2
De vraag die in deze zaak moet worden beantwoord is wat de omvang van de banksaldi op de peildatum zijn.
Rabobank [Rabobankrekeningnummer 2]
5.2.1
De rechtbank heeft geoordeeld dat het saldo op deze bankrekening op de peildatum € 1.328,25 bedroeg, dat deze rekening wordt toegedeeld aan de man, onder verrekening van de helft van het saldo op per peildatum aan de vrouw.
Partijen kunnen zich beide vinden in het oordeel van de rechtbank, hetgeen met zich brengt dat de man ter zake deze rekening aan de vrouw € 664,12 dient te voldoen.
ING [ING rekeningnummer 2]
5.2.2.1 De
rechtbankheeft geoordeeld dat het saldo op de bankrekening met nummer ING [ING rekeningnummer 2] wordt toegedeeld aan de vrouw, onder verrekening van de helft van het saldo op per peildatum aan de man.
Het hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het saldo op de aan dit rekeningnummer gekoppelde
betaalrekeningop de peildatum € 818,04 bedroeg. Dit brengt met zich dat de vrouw ter zake deze betaalrekening aan de man € 409,02 dient te voldoen.
5.2.2.2 Tussen partijen is wel in geschil wat op de peildatum het saldo was van de aan dit bankrekeningnummer gekoppelde
profijt- en toprekening.
De
vrouwstelt dat het saldo van de
profijtrekeningop de peildatum € 25.983,32 bedroeg. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij (productie 4) zes opeenvolgende bankafschriften overgelegd, waaruit het door haar gestelde saldo op de peildatum afgeleid kan worden.
Ten aanzien van de
toprekeningstelt de vrouw dat het saldo op de peildatum € 0,-- bedroeg, na overboeking van het aldaar aanwezige saldo naar de profijtrekening.
De
manstelt dat de vrouw op de peildatum kon beschikken over een bedrag van in totaal € 53.715,99. Daartoe voert hij aan dat de mutaties die hebben plaatsgevonden op de peildatum bij het te verdelen saldo in aanmerking moeten worden genomen. In het licht bezien van het gegeven dat er in 2011 nog een saldo aanwezig was van € 81.123,95, is het ook aannemelijk dat de vrouw op de peildatum kon beschikken over een bedrag van in totaal € 53.715,99. De man stelt dat de vrouw saldo heeft overgeboekt naar een voor de man onbekende rekening. Ten onrechte gaat de vrouw eraan voorbij waar dit saldo gebleven is.
Het
hofis van oordeel dat uit de door de vrouw overgelegde bankafschriften ter zake de
profijtrekeningis gebleken dat het saldo op de peildatum € 25.983,32 bedroeg. Het hof wijst in dit verband op het rekeningafschrift d.d. 3 december 2013, welk afschrift door de vrouw bij productie 4 in het geding is gebracht. Dit brengt met zich dat de vrouw ter zake deze profijtrekening aan de man € 12.991,66 dient te voldoen.
Ten aanzien van de
toprekeningis het hof van oordeel dat uit de rekeningafschriften die door de vrouw zijn overgelegd niet valt uit te leiden dat het saldo op de toprekening op de peildatum nihil was. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat het saldo van de profijtrekening op 16 november 2013 is overgeboekt naar de toprekening en op 18 november 2013 weer is teruggeboekt waardoor het saldo van de toprekening op de peildatum nihil was na deze overboeking, maar de vrouw heeft dit op basis van de overgelegde afschriften en overzichten, tegenover de gemotiveerde betwisting door de man niet, althans volstrekt onvoldoende onderbouwd. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Uit het rekeningafschrift dat is overgelegd als productie 16 bij L blijkt dat op 16 november 2013 een bedrag van € 25.981,40 van de profijtrekening is afgeschreven. Eenzelfde bedrag is op 18 november 2013 op de betaalrekening bijgeschreven en vervolgens op diezelfde datum weer afgeschreven. Op 16 november 2013 is dit bedrag bijgeschreven op de toprekening.
Vervolgens is er op 18 november 2013 een bedrag van € 25.983,32 (zijnde € 25.981,40 plus een rentevergoeding over dit bedrag van € 1,92) van de toprekening afgeschreven, welk bedrag op diezelfde datum is bijgeschreven op de betaalrekening, vervolgens weer op diezelfde datum is afgeschreven van de betaalrekening, om op diezelfde datum bijgeboekt te worden op de profijtrekening.
De vrouw heeft hiermee blijkbaar willen aantonen dat het om eenzelfde geldbedrag gaat (inclusief rentevergoeding) dat is verschoven van de profijtrekening (via de betaalrekening) naar de toprekening en weer (via de betaalrekening) terug naar de profijtrekening.
Gelet echter op de discrepantie tussen de data waarop het geldbedrag ad € 25.981,40 is afgeschreven van de profijtrekening, vervolgens is bij- en afgeschreven van de betaalrekening en nadien zou zijn bijgeschreven op de toprekening én het ontbreken van een opvolgend bankafschrift van de betaalrekening waaruit blijkt welke mutaties er vóór 18 november 2013 hebben plaatsgevonden, is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan, noch voldoende onderbouwd, dat het hier, zoals de vrouw stelt, om dezelfde geldstroom gaat.
Het bevreemdt immers dat een geldbedrag dat eerst op 18 november 2013 wordt afgeschreven van de ene rekening, op 16 november 2013 kan zijn bijgeboekt op een andere rekening. De vrouw heeft hiervoor ook geen enkele verklaring gegeven, hetgeen wel op haar weg had gelegen.
Aldus zal het hof ten aanzien van de
toprekeninguitgaan van een saldo op de peildatum van € 25.981,40, zoals blijkt uit het bankafschrift van de toprekening (productie 16 bij L). De mutaties die op 18 november 2013 op deze rekening hebben plaatsgevonden, heeft het hof niet in het saldo betrokken, omdat deze mutaties reeds in het saldo van de profijtrekening zijn betrokken. Dit brengt met zich dat de vrouw ter zake de toprekening aan de man € 12.990,07 dient te voldoen.
ING [ING rekeningnummer 1]
5.2.3.1 De
rechtbankheeft geoordeeld dat het saldo op de bankrekening met nummer ING [ING rekeningnummer 1] wordt toegedeeld aan de man, onder verrekening van de helft van het saldo op per peildatum aan de vrouw.
Het hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het saldo op de aan dit rekeningnummer gekoppelde
betaalrekeningop de peildatum € 833,72 bedroeg. Dit brengt met zich dat de man ter zake deze betaalrekening aan de vrouw € 416,86 dient te voldoen.
5.2.3.2 Tussen partijen is evenmin in geschil dat het saldo op de peildatum van de aan dit rekeningnummer gekoppelde
profijtrekening€ 25.000,09 bedroeg. Dit brengt met zich dat de man ter zake deze spaarrekening aan de vrouw € 12.500,04 dient te voldoen.
5.2.3.3 De
manheeft in aanvulling op het voorgaande gesteld dat het op zich juist is dat het bedrag ad € 1.160,89 niet in de verdeling van het saldo van de profijtrekening is betrokken, omdat dit bedrag vóór de peildatum is overgeboekt naar ING [ING rekeningnummer 2] . Echter, nu dit bedrag ook niet is betrokken bij de verdeling van het banksaldo van ING [ING rekeningnummer 2] , dient dit saldo alsnog verdeeld te worden, aldus de man.
Het
hofdeelt het standpunt van de man .
Uit de bankafschriften blijkt dat op 16 november 2013 een bedrag van € 1.160,89 van (profijt)rekening ING [ING rekeningnummer 1] is overgeboekt naar de daarbij behorende betaalrekening. Dit bedrag is op de peildatum ontvangen op de betaalrekening en diezelfde dag overgeboekt naar ING [ING rekeningnummer 2] , waar het ook op diezelfde dag is bijgeschreven. Nu dit bedrag inderdaad niet is meegenomen bij de verdeling van het saldo van ING [ING rekeningnummer 2] , zal het hof bepalen dat de vrouw ter zake verdeling van dit saldo gehouden is om de helft van dit bedrag, zijnde € 580,45 aan de man te voldoen.
Rabobank [Rabobankrekeningnummer 1]
5.2.4
De
rechtbankheeft geoordeeld dat het saldo op deze bankrekening wordt toegedeeld aan de man, onder verrekening van de helft van het saldo op de peildatum aan de vrouw.
De
vrouwstelt aan de hand van een in het geding gebracht mutatieoverzicht dat er op de peildatum een bedrag van € 68.990,95 op de rekening stond.
De
manbetwist niet dat er op de peildatum een bedrag van € 68.990,95 op de rekening stond, maar hij stelt dat dit bedrag verminderd dient te worden met € 38.241,--, nu dit geldbedrag niet aan partijen toebehoorde, maar aan zijn moeder.
Het
hofstelt vast dat tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep door de vrouw is erkend dat ná de peildatum een bedrag van € 23.181,03 is teruggestort naar de rekening van de man en zijn moeder en dat dit bedrag derhalve niet in de verdeling tussen partijen betrokken dient te worden.
De vrouw betwist evenwel dat een hoger geldbedrag dan het door haar erkende bedrag ad € 23.181,03 buiten de verdeling behoort te blijven, omdat dit van de moeder van de man zou zijn.
Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er, naast een geldbedrag ad € 23.181,03, nog meer gelden van de moeder van de man op de gezamenlijke bankrekening van partijen hebben gestaan, welke gelden buiten de verdeling zouden moeten blijven. Het hof heeft in dit oordeel betrokken dat (de advocaat van) de man, na een korte schorsing van de mondelinge behandeling om partijen de gelegenheid te geven elkaar via internetbankieren inzicht te geven in de geldstromen, ter zitting naar voren heeft gebracht dat uit de overzichten zoals deze blijken uit het internetbankieren niet aangetoond kan worden dat er een bedrag van € 15.000,-- van de moeder van de man op de gezamenlijke rekening van partijen is gekomen. Dit brengt met zich dat het hof het saldo op deze rekening vaststelt op € 45.809,92 (zijnde € 68.990,95 -/- € 23.181,03). De man is gehouden om de helft van dit bedrag, zijnde € 22.904,96 aan de vrouw te voldoen.
5.3
Schematisch laat het voorgaande zich als volgt samenvatten.
Bankrekening
Saldo peildatum
Man
Vrouw
Rabo [Rabobankrekeningnummer 2]
€ 1.328,25
€ 1.328,25
ING [ING rekeningnummer 2] (betaal)
€ 818,04
€ 818,04
ING [ING rekeningnummer 2] (profijt)
€ 25.983,32
€ 25.983,32
ING [ING rekeningnummer 2] (top)
€ 25.981,40
€ 25.981,40
ING [ING rekeningnummer 1] (betaal)
€ 833,72
€ 833,72
ING [ING rekeningnummer 1] (profijt)
€ 25.000,09
€ 25.000,09
Bedrag € 1.160,89
€ 1.160,89
€ 1.160,89
Rabo [Rabobankrekeningnummer 1]
€ 45.809,92
€ 45.809,92
Totaal
€ 126.915,63
€ 72.971,98
€ 53.943,65
Door de man aan de vrouw te betalen
€ 9.514,17 -/-
€ 9.514,17 +
Totaal
€ 126.915,63
€ 63.457,81
€ 63.457,82
5.4.1
De man stelt dat hij reeds een bedrag ad € 15.000,-- aan de vrouw in contanten heeft betaald, welke betaling als voorschot op de verdeling dient te worden aangemerkt.
De vrouw daarentegen heeft gemotiveerd betwist dat zij van de man een bedrag ad € 15.000,-- in contanten heeft ontvangen.
5.4.2
Het
hofoverweegt als volgt. Ingevolge artikel 284 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zijn de algemene bepalingen van bewijsrecht, zoals neergelegd in boek 1, titel 2, afdeling 9 Rv (art. 149-207), van overeenkomstige toepassing in verzoekschriftprocedures, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Nu dit laatste in de onderhavige zaak niet het geval is, is (ook) artikel 150 Rv van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge laatstgenoemd artikel rust op de man ter zake een stelplicht. Hij dient alle feiten te stellen die benodigd zijn voor het intreden van het door hem beoogde rechtsgevolg en deze feitelijke stellingen tevens voldoende concreet te onderbouwen. Heeft de man aan zijn stelplicht voldaan, dan hoeft hij de door hem gestelde feiten slechts te bewijzen (art. 150 Rv), wanneer de vrouw deze feiten in voldoende mate heeft betwist.
5.4.3
De man heeft gesteld dat hij een bedrag van € 15.000,-- aan contanten heeft opgenomen en dat hij dit geldbedrag vervolgens aan de vrouw heeft gegeven. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de man een bankafschrift overgelegd, waaruit een contante opname van € 15.000,-- blijkt en voorts heeft de man een verklaring van de dochter van partijen in het geding gebracht, waarin de dochter verklaart getuige te zijn geweest van de door de man gestelde geldoverdracht aan de vrouw op 4 januari 2014.
5.4.4
Het hof is van oordeel dat uit het door de man overgelegde bankafschrift weliswaar is gebleken dat op 2 januari 2014 door de man een contante opname is gedaan ter grootte van € 15.000,--, maar dat daarmee niet is komen vast te staan dat de man dit geldbedrag ook daadwerkelijk aan de vrouw ter beschikking heeft gesteld. De man heeft op 16 januari 2014, derhalve (om en nabij) twee weken ná de geldopname respectievelijk ná de gestelde geldoverdracht, nog e-mailcontact gehad met de vrouw, welke e-mail als productie 14 bij L in het geding is gebracht. Daarin schrijft de man onder meer:
“Laat ik duidelijk zijn dat ik niet meer dan 25.000,- euro zal geven aan jou, ook al zijn we in gemeenschap van goederen getrouwd. Daarbij komt er nog een bedrag van 7.000,- euro, wat jouw totaal op de bank 32.000,- euro zal zijn in. Met deze 32.000,- euro zal jij het moeten doen voor de rest van je hopelijk lang en gelukkig leven.”
De man heeft in deze e-mail niet gerefereerd aan de door hem gestelde contante geldoverdracht ten bedrag van € 15.000,--. Gelet hierop, mede bezien in het licht van de omschrijving van een door de man op 18 november 2013 aan de vrouw overgemaakt geldbedrag ad € 1.160,98 (bankafschrift, productie 6), luidende:
“1160,98 + 19530,52 + 4308,50 is 25.000 euro. 4308,50 volgt weldra.”
is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan dat de man een bedrag van € 15.000,-- in contanten aan de vrouw heeft gegeven. De verklaring van de dochter van partijen, inhoudende dat zij getuige is geweest van deze geldoverdracht, is in het licht van het voorgaande onvoldoende. Nu de man voorts geen daartoe strekkend bewijsaanbod heeft gedaan, gaat het hof aan deze stelling van de man voorbij.
5.5
Het voorgaande brengt met zich dat de man aan de vrouw ter zake de verdeling van de bankrekeningen Rabobank [Rabobankrekeningnummer 2] , ING [ING rekeningnummer 2] (betaal-, profijt,- en toprekening), ING [ING rekeningnummer 1] (betaal- en profijtrekening) en Rabobank [Rabobankrekeningnummer 1] , alsmede de verdeling van het geldbedrag ad € 1.160,89 een bedrag dient te voldoen van € 9.514,17.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, ten aanzien van de verdeling van de bankrekeningen aanvullen.

7.De beslissing

Het hof:
vult aan de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 13 april 2017, aldus:
bepaalt dat de man aan de vrouw ter zake de verdeling van de bankrekeningen Rabobank [Rabobankrekeningnummer 2] , ING [ING rekeningnummer 2] (betaal-, profijt,- en toprekening), ING [ING rekeningnummer 1] (betaal- en profijtrekening) en Rabobank [Rabobankrekeningnummer 1] , alsmede de verdeling van het geldbedrag ad € 1.160,89 een bedrag dient te voldoen van € 9.514,17;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.P.M. van Reijsen, M.J. van Laarhoven en T.J Mellema-Kranenburg, bijgestaan door de griffier, en is op 5 april 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.