ECLI:NL:GHSHE:2018:1472

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
200.229.591_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige met betrekking tot omgangsregeling en gezag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de minderjarige onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Intervence. De moeder, die alleen het gezag over de minderjarige heeft, is van mening dat de wettelijke gronden voor ondertoezichtstelling niet zijn vervuld. De vader heeft de minderjarige nog niet erkend en er is een geschil over de omgangsregeling. De rechtbank had eerder de raad verzocht om een onderzoek te verrichten naar de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige. De moeder stelt dat er geen ontwikkelingsbedreiging is en dat de ondertoezichtstelling een onnodige inbreuk op haar en de minderjarige's leven vormt. De raad en de GI zijn van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en om omgang tussen de vader en de minderjarige mogelijk te maken. Het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is, gezien de aanhoudende angst van de moeder voor de vader en het gebrek aan vooruitgang in de omgangsregeling. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en stelt dat zonder ondertoezichtstelling de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige niet kan worden afgewend.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 5 april 2018
Zaaknummer : 200.229.591/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/336270 / JE RK 17-1829
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.J.I. van den Branden,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader);
  • de gecertificeerde instelling Stichting Intervence (hierna te noemen: de GI);
- [de minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 31 oktober 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 december 2017, heeft de moeder verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] alsnog af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 maart 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. A.N.E. Duerink-Bottinga, waarnemend voor mr. Van den Branden;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • namens de vader, mr. C.J. de Wit;
  • de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI] .
De vader is niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 23 oktober 2017;
  • het V-formulier met productie 17 van de advocaat van de moeder d.d. 3 januari 2018;
  • de brief van de raad d.d. 26 januari 2018;
  • het V-formulier met productie 18 van de advocaat van de moeder d.d. 15 februari 2018;
  • het V-formulier d.d. 1 maart 2018 met brief van mr. Duerink-Bottinga dat zij de moeder ter zitting van het hof zal bijstaan als waarnemer voor mr. Van den Branden;
  • de brief van de GI d.d. 2 maart 2018 met bijgevoegd de gezinsrapportage van 20 februari 2018.
De brief van de GI d.d. 2 maart 2018 met bijgevoegd de gezinsrapportage van 20 februari 2018 is binnengekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn. Het hof heeft evenwel beslist dat dit stuk wordt toegelaten.

3.De feiten

3.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2015 [de minderjarige] geboren.
De vader heeft [de minderjarige] (nog) niet erkend. De moeder is alleen met het gezag over [de minderjarige] belast.
3.2.
De vader heeft in december 2015 verzocht:
  • hem vervangende toestemming te verlenen [de minderjarige] te erkennen;
  • hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over [de minderjarige] ;
  • te bepalen dat er omgang zal zijn tussen hem en [de minderjarige] om de week van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur, alsmede gedurende onder meer de helft van de vakanties.
Bij vonnis in kort geding van 4 februari 2016 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, de vordering van de vader om een voorlopige omgangsregeling vast te stellen, waarbij er omgang zal zijn tussen hem en [de minderjarige] iedere maandag, donderdag en zondag van 12.00 uur tot 15.00 uur bij hem thuis, afgewezen.
Bij beschikking van 18 mei 2016 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, – kort gezegd – de raad verzocht een onderzoek te verrichten en rapport en advies uit te brengen met betrekking tot de verzoeken van de vader.
In het raadsrapport van 21 oktober 2016 heeft de raad ten aanzien van het verzoek van de vader om omgang geadviseerd te bepalen dat er voorlopig contact zal zijn tussen [de minderjarige] en de vader via ouderschapsbemiddeling / omgangsbegeleiding van Juvent te [kantoorplaats] , op een door de omgangsbegeleiding nader te bepalen wijze, frequentie en duur, gedurende zes maanden na aanvang van het eerste omgangscontact bij ouderschapsbemiddeling.
Bij vonnis in kort geding van 14 maart 2017 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, de hernieuwde vordering van de vader dat er een voorlopige omgangsregeling wordt vastgesteld, waarbij er omgang is tussen hem en [de minderjarige] via ouderschapsbemiddeling/omgangsbegeleiding van Juvent te [kantoorplaats] , op een door de omgangsbegeleiding nader te bepalen wijze, frequentie en duur gedurende zes maanden na aanvang van het eerste omgangscontact bij ouderschapsbemiddeling, afgewezen. Gelet op de behandeling van de moeder bij Emergis kan namelijk niet zonder meer het advies van de Raad uit de rapportage van 21 oktober 2016 worden opgevolgd. De voorzieningenrechter heeft de raad verzocht om ten behoeve van en vooruitlopend op de behandeling van de bodemprocedure het rapport en het advies van de raad van 21 oktober 2016 te actualiseren in verband met de behandeling van de moeder bij Emergis.
In het geactualiseerd raadsrapport 13 april 2017 heeft de raad – kort gezegd – geadviseerd om Porthos te verzoeken om een netwerkbijeenkomst te organiseren waarbij de vader en de moeder en hun vertrouwenspersonen aanwezig zijn, om te komen tot een goed en voor alle betrokkenen aanvaardbaar veiligheidsplan.
Bij beschikking van 23 mei 2017 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg:
  • de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van [de minderjarige] ;
  • afgewezen het verzoek van de vader tot het verkrijgen van gezamenlijk gezag over [de minderjarige] ;
  • de beslissing omtrent de omgangsregeling aangehouden.
De zaak is aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen een traject bij Porthos op te starten. De rechtbank verzoekt de raad in de overwegingen rapport en advies uit te brengen omtrent de (on)mogelijkheden met betrekking tot een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] en eventueel in te zetten hulpverlening.
In het raadsrapport 2 oktober 2017 heeft de raad ten aanzien van de omgang geadviseerd te bepalen dat er voorlopig contact zal zijn tussen [de minderjarige] en de vader, op een door de gezinsmanager nader te bepalen wijze, frequentie en duur.
De raad heeft verder verzocht [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor een periode van negen maanden.
3.3.
bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 31 oktober 2017 tot 31 juli 2018.

4.De standpunten

4.1.
De moeder kan zich met deze laatste beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij voert in haar beroepschrift het volgende aan.
Er is niet voldaan aan de wettelijke gronden voor ondertoezichtstelling. De enkele stelling dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd doordat er geen enkel contact is met de vader vormt onvoldoende grondslag voor het opleggen van een ingrijpende maatregel als een ondertoezichtstelling. Een ondertoezichtstelling is niet bedoeld om enkel contactherstel te bewerkstelligen. Er dient sprake te zijn van bijkomende omstandigheden die een ontwikkelingsbedreiging tenminste aannemelijk maken. Daarvan is geen sprake. [de minderjarige] ontwikkelt zich goed en er zijn geen zorgen over de thuissituatie bij de moeder.
Daarbij komt dat er geen sprake is van een situatie waarbij andere middelen om het met de ondertoezichtstelling beoogde doel te bereiken, hebben gefaald, dan wel naar verwachting zullen falen. Het door de moeder voorgestelde traject “Ouderschap blijft” bij Juzt verdient de voorkeur boven de maatregel van een ondertoezichtstelling, waarbij de inbreuk op het “family life” van de moeder en [de minderjarige] onevenredig groot is, te meer nu de vader hier geen enkel direct gevolg van ondervindt en bovendien de situatie kan ontstaan dat de vader Nederland verlaat en de moeder met de ondertoezichtstelling blijft zitten.
De moeder wenst net als de vader dat er een goed lopende omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] tot stand komt. De moeder en de vader verschillen evenwel van mening over hoe deze regeling tot stand dient te komen.
De moeder heeft ter zitting bij het hof aanvullend het volgende naar voren gebracht.
Het is in het belang van [de minderjarige] dat ze weet wie de vader is. Voordat er omgang kan komen tussen de vader en [de minderjarige] zal er evenwel eerst moeten worden gewerkt aan het vertrouwen tussen de ouders. De moeder, die [de minderjarige] wil beschermen tegen teleurstellingen, verwacht verder duidelijkheid van de vader over zijn toekomstperspectief.
Een ondertoezichtstelling heeft geen toegevoegde waarde. In vier maanden tijd heeft de GI er enkel voor gezorgd dat de ouders op de wachtlijst staan voor een ouderschapsbemiddelingstraject. Dit traject, waar de moeder achter staat, kunnen de ouders ook in het vrijwillig kader doorlopen. Deze kans moet worden geboden. Eerder is in het vrijwillig kader alleen een traject bij Porthos geprobeerd. Dat dit traject niet van de grond is gekomen, valt niet enkel de moeder te verwijten.
De beslissing op het verzoek van de vader om omgang met [de minderjarige] is door de rechtbank aangehouden, in afwachting van de beslissing in onderhavige zaak.
4.2.
De raad merkt in het aan het verzoek tot ondertoezichtstelling ten grondslag liggende raadsrapport van 2 oktober 2017 op dat de ontwikkelingsbedreiging is gelegen in het ontbreken van contact van [de minderjarige] met de vader, waardoor zij deze belangrijke en gezonde stap in haar identiteitsontwikkeling niet kan maken. De ouders zijn op dit moment onvoldoende bereid en in staat om onder eigen verantwoordelijkheid die bedreiging(en) weg te nemen en hulpverlening te accepteren. Dit blijkt uit het feit dat er, ondanks inzet van hulpverlening, geen verbetering is bereikt. De situatie verkeert in een impassen en de druk van een ondertoezichtstelling is noodzakelijk om het proces van contactherstel in beweging te brengen.
De raad heeft ter zitting bij het hof het volgende naar voren gebracht.
De raad blijft bij zijn standpunt dat een ondertoezichtstelling nodig is, ondanks het feit dat [de minderjarige] zich (thans) niet zo slecht ontwikkelt. De zorg zit in de blokkade bij de moeder. Er is veel weerstand en er dient veel te gebeuren om omgang tussen de vader en [de minderjarige] te bewerkstelligen. Hulpverlening is hierbij nodig. Dat er nu weinig wordt gedaan door de GI kan de raad begrijpen. Als het ouderschapsbemiddelingstraject van start gaat zal de GI evenwel hard nodig zijn om het traject te volgen en de ouders zo nodig bij te sturen. Dat de vader geen gezag heeft, vormt geen beletsel. De GI kan met hem in gesprek gaan en hem zo nodig aanspreken op bepaalde zaken.
De raad ziet weinig heil in een ouderschapsbemiddelingstraject in het vrijwillig kader. De raad vreest dat het traject dan zal stagneren, hetgeen niet in het belang van [de minderjarige] is, omdat het dan nog langer duurt voordat de omgang tussen haar en de vader van de grond komt.
4.3.
Uit de gezinsrapportage van 20 februari 2018 van de GI komt het volgende naar voren.
De gronden van de ondertoezichtstelling zijn nog onverkort van kracht.
Er hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden met zowel de moeder als de vader. Sturing vanuit het dwangkader is noodzakelijk om te zorgen dat de ouders het belang van [de minderjarige] voorop stellen en zij met elkaar leren communiceren over [de minderjarige] .
Door de angst van de moeder krijgt [de minderjarige] niet de kans om de vader te leren kennen. De moeder wordt behandeld voor deze angst. Voor deze behandeling is noodzakelijk dat de vader en de moeder met elkaar in contact komen, omdat de angstgevoelens van de moeder alleen opkomen als de moeder de vader ziet. De moeder zal een manier moeten ontwikkelen om met de vader te leren omgaan. De vader zal op zijn beurt zijn houding moeten veranderen om de moeder tegemoet te komen.
Als er geen verandering komt en de moeder blijft kampen met haar angsten, bestaat het risico dat [de minderjarige] wordt belemmerd in haar ontwikkeling.
Om verandering tot stand te brengen is ouderschapsbemiddeling aangevraagd. Beide ouders zijn hiermee akkoord gegaan. De ouders staan op de vierde plek van de wachtlijst.
De GI heeft ter zitting bij het hof het volgende naar voren gebracht.
De GI is bezig een vertrouwensband op te bouwen met de ouders. Verder zijn de ouders aangemeld voor ouderschapsbemiddeling. Dit traject zal over enkele weken tot maanden starten. Het traject begint met gesprekken tussen de ouders onderling. Vervolgens kan er vanuit Juvent bekeken worden of er omgang tussen de vader en [de minderjarige] kan worden opgestart. De afgelopen maanden is er nog niet ingezet op omgang, omdat de GI de situatie niet wil forceren.
De ondertoezichtstelling is nodig om continuïteit te bewerkstelligen. In het vrijwillig kader is de kans groot dat het ouderschapsbemiddelingstraject (dat zwaar zal zijn) zal stagneren, terwijl de situatie dat er geen omgang is tussen de vader en [de minderjarige] al heel lang duurt. Dat de vader geen gezag heeft, doet aan de noodzaak van een ondertoezichtstelling niets af. De GI kan evengoed met de vader in gesprek gaan. Nu de vader veel te winnen heeft, zal hij naar verwachting wel aanspreekbaar zijn.
De vader heeft te kennen gegeven in elk geval nog twee jaar in Nederland te blijven wonen.
4.4.
De advocaat van de vader heeft namens de vader ter zitting bij het hof het volgende naar voren gebracht.
De vader hoopt evenals in eerste aanleg, in hoger beroep als belanghebbende te worden aangemerkt.
Vanaf april 2018 zal de vader voor zijn werk steeds enkele maanden van huis zijn. Dit is besproken met de GI en vormt geen probleem voor het ouderschapsbemiddelingstraject. Afspraken zullen zich moeten concentreren in de periode dat de vader thuis is.
Er is geen sprake van een omgangsondertoezichtstelling. De moeder kampt met ernstige psychische problemen met als gevolg dat zij al jaren het contact tussen de vader en [de minderjarige] blokkeert. Hieruit blijkt dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] .
De vader is ervan overtuigd dat het ouderschapsbemiddelingstraject en daarmee omgang tussen hem en [de minderjarige] niet van de grond komt zonder ondertoezichtstelling. De moeder wil geen enkel contact met de vader.
De vader heeft [de minderjarige] nog niet erkend, omdat hij de gevoelens van de moeder wil respecteren. De vader is bang dat erkenning zijn kans op omgang met [de minderjarige] verkleint.

5.De beoordeling

5.1.
Het hof overweegt het volgende.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Het hof is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW voor ondertoezichtstelling is voldaan.
Uit de standpunten van de raad en de GI komt naar voren dat de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] gelegen is in het niet tot stand komen van de omgang met de vader en het ontbreken van communicatie tussen de ouders over [de minderjarige] , waarbij de kennelijk diepgewortelde angst van de moeder jegens de vader een belemmerende factor is. Minder ingrijpende middelen dan een ondertoezichtstelling hebben in het verleden gefaald. Immers, het door de rechtbank opgelegde traject bij Porthos is niet geslaagd. Het is daarbij zelfs niet gelukt om de ouders met elkaar om de tafel te krijgen. Het hof overweegt dat weliswaar feitelijk alleen het traject bij Porthos is opgestart en niet geslaagd is, maar eerder door de raad (rapportage d.d. 21 oktober 2016) al was geadviseerd om ouderschapsbemiddeling / omgangsbegeleiding bij Juvent op te starten. Dit traject is niet opgelegd door de rechtbank, omdat er bij de moeder gezien haar angsten geen ruimte was om in contact te treden met de vader (beschikking d.d. 23 mei 2017). Het initiële verzoek van de vader om omgang dateert al van december 2015 en heeft nog altijd niet geresulteerd in omgang tussen de vader en [de minderjarige] .
Ook kampt de moeder nog steeds met een kennelijk diepgewortelde angst voor de vader en zij is onmachtig om deze weg te nemen, dan wel om daarmee om te gaan op een wijze dat deze angst haar leven niet (al te veel) beïnvloedt, Zonder de maatregel van de ondertoezichtstelling zal er, naar redelijkerwijze verwacht mag worden, niet alleen geen omgang tussen de vader en [de minderjarige] plaatsvinden maar wordt ook niet gewerkt aan het wegnemen van de angst van de moeder voor de vader, welke een ernstige bedreiging oplevert voor de geestelijke ontwikkeling van [de minderjarige] .
Ondanks dat de moeder al meer dan een jaar onder behandeling staat bij Emergis is het de moeder (vooralsnog) niet gelukt haar angst voor de vader weg te nemen. Dit blijkt uit het raadsrapport van 21 oktober 2016, waarin informatie staat opgenomen die de raad op 10 april 2017 van de behandelaar van moeder bij Emergis heeft ontvangen. En tevens blijkt dit uit het verslag van de behandelaar van de moeder bij Emergis van 6 februari 2018, door de advocaat van de moeder bij V-formulier van 15 februari 2018 in het geding gebracht. Het hof maakt uit deze stukken op dat de behandeling van de moeder in zekere zin stagneert en dat zij voortdurend gespannen en nerveus is. Zij is niet in staat zich op andere gezonde stukken in haar leven te richten, zoals bijvoorbeeld werk of een andere dagbesteding. De moeder – aldus de verstrekte informatie – loopt vast in haar eigen leven/ontwikkeling en durft niet alleen naar buiten.
Het hof onderschrijft het standpunt van de GI dat het van belang is dat de ouders het ouderschapsbemiddelingstraject gaan volgen, waarvoor zij op de wachtlijst staan en waarbij – zo heeft de GI ter zitting naar voren gebracht – eerst gesprekken tussen de ouders onderling zullen komen. De moeder wordt op die manier in een veilige omgeving in contact gebracht met de vader en kan door deze vorm van exposure (met begeleiding) toewerken naar herstel van de angstklachten. Vervolgens kan dan worden toegewerkt naar omgang tussen de vader en [de minderjarige] .
De moeder heeft ter zitting van het hof te kennen gegeven dat zij in een vrijwillig kader haar medewerking wil verlenen aan een ouderschapsbemiddelingstraject, omdat er iets moet gebeuren tussen de ouders. Alles overziend heeft het hof evenwel niet de verwachting dat dit traject zonder ondertoezichtstelling goed van de grond zal komen in verband met de angstklachten van de moeder die bij de confrontatie met de vader op gaan spelen en waarbij de kans reëel is dat het traject daardoor zal stagneren. Daarbij neemt het hof mee dat eerdere pogingen iets aan de situatie te veranderen op niets zijn uitgelopen, telkens omdat de angst bij de moeder haar uiteindelijk belemmerde om aanwezig te zijn en/of deel te nemen. Een complicerende factor is verder dat de vader voor zijn werk steeds enkele maanden van huis zal zijn en de afspraken bij het ouderschapsbemiddelingstraject zich zullen moeten concentreren in de periode dat de vader thuis is, hetgeen een extra inspanning van de moeder vergt. De moeder heeft echter blijkens het verslag van Emergis van 6 februari 2018 te kennen gegeven geen rekening te willen houden met de onregelmatigheden in het werk van de vader. Naar het oordeel van het hof zal de jeugdzorgwerker bij aanvang en gedurende het ouderschapstraject noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat het traject dit keer wel doorlopen wordt.
5.4.
Het hof is alles overziend van oordeel dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] , welke op dit moment niet anders dan in het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling kan worden afgewend.
5.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 31 oktober 2017;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en C. Drent, bijgestaan door de griffier, en is op 5 april 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.