ECLI:NL:GHSHE:2018:147

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 januari 2018
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
200.181.266_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en kinderalimentatie tussen ouders van minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep inzake de omgangsregeling en kinderalimentatie voor de minderjarige zoon van de partijen. Op 1 december 2016 werd een tussenbeschikking uitgesproken waarin het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vader werd vastgesteld. De partijen werden verwezen naar een traject bij Topaze en de Raad voor de Kinderbescherming werd verzocht om het hof te informeren over de voortgang van dit traject. De eindbeschikking van 18 januari 2018 wees de verzoeken van zowel de vader als de moeder af met betrekking tot de verdeling van zorg- en opvoedingstaken. Het hof oordeelde dat er geen contactregeling tussen de moeder en de minderjarige kon worden vastgesteld, gezien de ernstige zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige en de conflicten tussen de ouders. Tevens werd bepaald dat beide ouders niet gehouden zijn tot enige bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Het hof volgde het advies van de Raad, die had geconcludeerd dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk was, en dat de ouders onvoldoende in staat waren om de ontwikkelingsbedreigingen van de minderjarige weg te nemen. De beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 oktober 2015 werd gedeeltelijk vernietigd, en de verzoeken van beide ouders werden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 18 januari 2018
Zaaknummer: 200.181.266/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/284630 / FA RK 14-5396
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Poort-van der Meeren,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M.B Snoeks.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
- de Coöperatie Jeugd Veilig Verder, Postbus [postbus] , [postcode] [kantoorplaats] , hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

5.De beschikking d.d. 1 december 2016

Bij die beschikking heeft het hof de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
22 oktober 2015 vernietigd, voor zover het betreft het hoofdverblijf en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, en in zoverre opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad,
het hoofdverblijf van de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op
[geboortedatum] 2001, bij de vader bepaald.
Voorts heeft het hof het subsidiaire verzoek van de moeder, om te bepalen dat de vader de zorg heeft voor voornoemde minderjarige gedurende een weekend per veertien dagen alsmede de helft van de vakanties en feestdagen en de moeder de overige dagen, afgewezen.
Het hof heeft partijen verwezen naar Topaze, traject STOP en de raad verzocht om het hof uiterlijk 1 juni 2017 schriftelijk te informeren omtrent de resultaten van het traject bij Topaze, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van partijen.
Tot slot heeft het hof iedere verdere beslissing aangehouden tot pro forma 1 juni 2017.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de raad d.d. 17 juli 2017;
- het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 25 augustus 2017;
- het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 11 september 2017.
6.2.1.
Het hof heeft van de GI geen reactie ontvangen op het schriftelijke verzoek d.d. 19 september 2017 om te reageren op het raadsrapport en de voornoemde tussenbeschikking.
6.2.
Het hof maakt uit voormelde brieven van partijen op dat zij geen nadere mondelinge behandeling wensen, het hof zal de zaak derhalve verder op de stukken af doen.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Op advies van de raad heeft het hof partijen verwezen naar Topaze, traject STOP. Dit in verband met de grote zorgen die er ten tijde van de zitting van het hof bestonden omtrent [minderjarige] en het feit dat het hof veel waarde aan een contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] . Het is het hof gebleken dat het door de raad geadviseerde traject bij Topaze geen doorgang heeft gevonden aangezien [minderjarige] daaraan niet wilde meewerken en GGzE inmiddels was betrokken. De raad is vervolgens een beschermingsonderzoek gestart medio mei 2017. In het rapport van 17 juli 2017 heeft de raad geconcludeerd dat er sprake is van een zodanig ernstig ontwikkelingsbedreiging en risicovol gedrag dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is.
7.1.1.
Uit de stukken is gebleken dat het - na de uitspraak van dit hof - steeds slechter is gegaan met [minderjarige] . De spanningen bij hem zijn enorm toegenomen en er hebben zich veel conflicten tussen hem en de moeder voorgedaan. Er is een zorgmelding gedaan bij CMD te [vestigingsplaats] en ook is GGZ betrokken geraakt. [minderjarige] was bij de GGZ in behandeling.
Duidelijk is dat [minderjarige] steeds meer klem is komen te zitten tussen zijn ouders. Dit heeft zich onder meer geuit in een stagnatie van zijn ontwikkeling en het vastlopen op meerdere belangrijke levensgebieden. Nadat er aanvankelijk sprake was van een ernstig schoolverzuim heeft dit uiteindelijk geresulteerd in het volledig tot stilstand komen van zijn huidige opleiding. Verder heeft [minderjarige] weinig persoonlijke en adequate contacten met leeftijdsgenoten en een zeer beperkte invulling van zijn vrijetijdsbesteding. Hij is in de visie van de raad een eenzame jongen. Indien er niets verandert en de strijd tussen de ouders voortduurt zal [minderjarige] niet opgroeien tot een evenwichtige volwassene, maar zal hij verdergaand risicovol gedrag gaan vertonen. De ouders zijn volgens de raad onvoldoende bereid en in staat om onder eigen verantwoordelijkheid de ontwikkelingsbedreigingen bij [minderjarige] weg te nemen en hulpverlening te accepteren.
De aanwezige hulpverlening in het vrijwillig kader hebben de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] niet kunnen afwenden. Sturende regie van een gezinsvoogd is hiertoe noodzakelijk. De ouders zullen als gezagsdragers zelf moeten werken aan een oplossing voor [minderjarige] , aldus de raad.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 augustus 2017 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar.
7.1.2.
De raad heeft in het voornoemde rapport het hof geadviseerd om het contact tussen de moeder en [minderjarige] thans niet vast te leggen en over te laten aan de mogelijkheden en acties van de te benoemen gezinsvoogd.
7.1.3.
De vader heeft in zijn brief van 25 augustus 2017 het hof verzocht om het advies van de raad over te nemen en geen regeling tussen de moeder en [minderjarige] vast te stellen.
7.1.4.
De moeder heeft in haar reactie van 11 september 2017 - samengevat - gesteld dat zij ervan overtuigd is dat [minderjarige] niet gelukkig is en hij zijn oude leven terug wil. Zij maakt zich ernstige zorgen over zijn welzijn. Zij ziet de ondertoezichtstelling als laatste redmiddel.
Door nu geen zorgregeling op te leggen, wordt naar [minderjarige] en de vader het signaal afgegeven dat het niet na komen van de eerder opgelegde co-ouderschapsregeling toelaatbaar was en dat nu geaccepteerd wordt dat er geen contact is tussen de moeder en [minderjarige] .
De moeder verzoekt het hof derhalve om een (opbouwende) zorgregeling vast te stellen.
7.2.
Het hof overweegt als volgt.
Contactregeling
7.2.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
7.2.2.
Tussen de ouders is in geschil op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen hen met betrekking tot [minderjarige] dient te worden vastgesteld.
De vader verzoekt te bepalen dat de moeder en [minderjarige] gerechtigd zijn tot contact in onderling overleg; de moeder verzoekt een (opbouwende) zorgregeling tussen haar en [minderjarige] te bepalen zoals verwoord in het V8 formulier ingekomen ter griffie op 12 september 2017.
7.2.3.
Uit de rapportage van de raad is gebleken dat de raad zich ernstig zorgen maakt over de met kindeigen problematiek belastte [minderjarige] die klem zit tussen zijn strijdende ouders. Verder heeft [minderjarige] negatieve gevoelens voor de moeder die hebben geleid tot een extreme afwijzing. Vermoedelijk heeft [minderjarige] deze keuze gemaakt om tussen zijn strijdende ouders te kunnen overleven. Ook met de vader, bij wie [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats heeft, heeft [minderjarige] geen optimale relatie. De raad geeft aan dat de uitingen die [minderjarige] doet ernstig zijn en aantonen dat hij met zichzelf in de knoop zit en hoe uitzichtloos de situatie voor hem voelt. De raad is geschrokken van de onderlinge relatie tussen de ouders en het effect hiervan op [minderjarige] .
Met de raad is het hof van oordeel dat met name aandacht dient te worden besteed aan het gezinssysteem, aangezien daar het grootste probleem ligt. Het is van groot belang voor [minderjarige] dat de ouders de onderlinge strijd staken en dat [minderjarige] daarbij ook in staat wordt gesteld door beide ouders om het negatieve beeld van zijn moeder dat hij nu heeft, bij te stellen. Het hof acht het dan ook van belang dat er op enig moment een vorm van contact komt tussen de moeder en [minderjarige] .
Echter onder de hierboven geschetste omstandigheden met betrekking tot het gezinssysteem en de ernstige bezwaren van [minderjarige] tegen het contact met zijn moeder acht het hof het thans in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] om een (opbouwende) contactregeling tussen hem en de moeder vast te stellen. Het hof laat dit contact over aan de mogelijkheden en de acties van de gezinsvoogd.
Het voorgaande maakt dat het hof het advies van de raad volgt en het thans niet in het belang van [minderjarige] acht om enige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de moeder en [minderjarige] vast te stellen. Dit impliceert dat het hof de verzoeken van de vader en van de moeder zal afwijzen.
Kinderalimentatie
7.2.4.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de door de vader en de moeder te betalen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] definitief bepaald op nihil (€ 0,- per maand) met in achtneming van de gemaakte afspraken zoals verwoord onder rechtsoverweging 2.2. in die beschikking.
7.2.5.
De vader heeft zijn brief van 25 augustus 2017 zijn standpunt in hoger beroep gehandhaafd en het hof verzocht te bepalen dat partijen over en weer niet gehouden zijn tot voldoening van een bijdrage in het levensonderhoud van [minderjarige] .
De moeder stemt, in haar brief van 11 september 2017, in met het verzoek van de vader. Zij verzoekt het hof daarbij uitdrukkelijk te bepalen dat de ouders over en weer zowel over de achterliggende periode als in de toekomst voor zover de huidige zorgregeling loopt, niets meer aan elkaar verschuldigd zijn zover het betreft de kosten van het levensonderhoud van [minderjarige] . Zij hoopt op een principiële uitspraak van het hof en acht het van belang dat er een streep kan worden getrokken ter zake de onderhoudskosten van [minderjarige] over het verleden en de toekomst.
7.2.6.
De door partijen ter zitting van de rechtbank gemaakte afspraken, zijn gemaakt in het licht van de situatie zoals deze destijds gold waarbij de rechtbank ervan uit ging dat [minderjarige] evenveel tijd bij de moeder als bij de vader zou verblijven.
Inmiddels is er langere tijd sprake van een gewijzigde situatie: [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de vader en er is geen contact met de moeder.
7.2.7.
Het hof heeft in hoger beroep geen enkele inzage gekregen in de financiële situatie van de ouders. Ook is het hof niets bekend over eventuele bestaande vorderingen tussen de ouders over en weer inzake de door ieder van hen verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] zoals zou voortvloeien uit de ter zitting van de rechtbank gemaakte afspraken. Het hof kan derhalve slechts beslissen omtrent het verzoek van de vader zoals dat voorligt in hoger beroep en dat verzoek zal worden toegewezen.
Het hof leest in de voornoemde brief van 11 september 2017 van de moeder de wens om over en weer niet meer te procederen inzake de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Het hof acht het, in het belang van [minderjarige] , dat partijen ook ten aanzien van de financiën de strijd staken.
7.3.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover nog aan zijn oordeel onderworpen, gedeeltelijk vernietigen en beslissen als volgt.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
22 oktober 2015, thans ook voor zover hetgeen daarin is bepaald ten aanzien van de door de vader en de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] ;
en opnieuw rechtdoende:
wijst af het verzoek van de vader en de moeder inzake het vaststellen van een contactregeling af;
bepaalt dat de moeder en de vader over en weer niet gehouden zijn tot voldoening van een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, E.A.M. Scheij, M.L.F.J. Schyns en is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.