ECLI:NL:GHSHE:2018:1468

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
200.218.038_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling tussen ouders na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de zorgregeling voor twee minderjarige kinderen na de echtscheiding van de ouders. De vader, vertegenwoordigd door mr. C.A. Offermans, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 19 april 2017 aangevochten, waarin de zorgregeling was vastgesteld. De moeder, vertegenwoordigd door mr. R.P.F. Rober, heeft in haar verweerschrift haar standpunt uiteengezet. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 maart 2018 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming, vertegenwoordigd door een medewerker. De kinderen hebben ook hun mening kenbaar gemaakt aan het hof.

De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen bij de moeder zouden verblijven, met een specifieke regeling voor de vader. De vader was het niet eens met deze beslissing en heeft verzocht om de beschikking te vernietigen en een nieuwe zorgregeling vast te stellen. Tijdens de zitting in hoger beroep hebben partijen overeenstemming bereikt over de zorg- en opvoedingstaken, waarbij de vader het vervoer van de kinderen naar sportactiviteiten zal faciliteren. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de zorgregeling en een nieuwe regeling vastgesteld, waarbij de kinderen bij de vader verblijven op bepaalde dagen van de week. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de overige onderdelen van de beschikking zijn bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 5 april 2018
Zaaknummer: 200.218.038/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/228663 / FA RK 16-4328
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. N.J.M. Kammers, thans mr. C.A. Offermans,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.P.F. Rober.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 april 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 juni 2017, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en heeft hij verder verzocht zoals in het beroepschrift is weergegeven.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 juli 2017, heeft de moeder verzocht zoals in het verweerschrift is weergegeven.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 maart 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Offermans;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Rober;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen die ter griffie is ingekomen op 17 januari 2018. Tevens zijn zij voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 10 maart 2017;
  • het journaalbericht van de voormalig advocaat van de vader met bijlage, ingekomen ter griffie op 11 juli 2017;
  • het journaalbericht van de advocaat van de vader met bijlagen (producties 8 en 9), ingekomen ter griffie op 19 februari 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (ook te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] (Duitsland);
  • [minderjarige 2] (ook te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] (Duitsland).
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over deze beide kinderen uit. De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 9 september 2009 heeft de rechtbank Maastricht tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 14 januari 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Bij beschikking van 18 juli 2012 heeft de rechtbank Maastricht de bij voornoemde echtscheidingsbeschikking vastgestelde zorgregeling gewijzigd in die zin dat, voor zover thans van belang, de kinderen bij de vader verblijven:
- de ene week van vrijdag na school tot dinsdag vóór school;
- in de week na het vrije weekend van dinsdag na school tot woensdag vóór school.
3.4.
Bij beschikking van 15 oktober 2013 heeft de rechtbank Maastricht de bij voormelde beschikking van 18 juli 2012 vastgestelde zorgregeling wederom gewijzigd, nu voor zover het de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen betreft, en vastgesteld dat de kinderen conform de aan de beschikking gehechte zorgregeling bij de vader dan wel de moeder zullen verblijven, met dien verstande dat de kinderen in de zomervakantie drie weken bij iedere partij zullen verblijven.
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank voormelde beschikking van 18 juli 2012 gewijzigd voor zover het de zorgregeling betreft en bepaald dat de kinderen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de vader verblijven:
- de ene week van zondag na de sporttraining tot dinsdag vóór school;
- in de week na het vrije weekend van dinsdag na school tot woensdag vóór school.
Voorts heeft de rechtbank de kosten van de procedure gecompenseerd in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
3.6.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
Tijdens de zitting in hoger beroep hebben partijen, althans hun advocaten, hun standpunten nader toegelicht waarna, tijdens een korte schorsing van de mondelinge behandeling, overeenstemming is bereikt over hetgeen betrokkenen verdeeld houdt. Het navolgende is tussen partijen overeengekomen. De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals vastgesteld bij voormelde beschikking van 18 juli 2012 wordt hervat voor wat betreft de weekendregeling en het contactmoment doordeweeks. De vader zal het vervoer van en naar het sporten van beide kinderen faciliteren op de momenten waarop de kinderen bij de vader verblijven. Het hof leidt hieruit af dat partijen hun verzoek in hoger beroep hebben gewijzigd overeenkomstig hetgeen zij tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn overeengekomen. Partijen hebben ter zitting in hoger beroep voorts hun beider verzoek om een proceskostenveroordeling ingetrokken.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof dan ook beschikken als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 19 april 2017, voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
en opnieuw rechtdoende:
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] (Duitsland), en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] (Duitsland), een zorgregeling vast, inhoudende dat de kinderen bij de vader verblijven:
- de ene week van vrijdag na school tot dinsdag vóór school;
- in de week na het vrije weekend van dinsdag na school tot woensdag vóór school,
met inachtneming van hetgeen partijen ter zitting in hoger beroep zijn overeengekomen ten aanzien van het faciliteren van het vervoer van en naar het sporten, zoals omschreven in rechtsoverweging 3.7;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, E.L. Schaafsma-Beversluis en P.M.M. Mostermans en is op 5 april 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.