ECLI:NL:GHSHE:2018:1426

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
200.214.898_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over nalatenschap en executeurschap met betrekking tot pensioenbetalingen

In deze zaak gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen de appellante en de executeur van de nalatenschap van de erflater. De erflater, die op 30 januari 2016 is overleden, had zijn nieuwe partner als enig erfgenaam aangewezen en de nalatenschap beneficiair aanvaard. De appellante, die eerder met de erflater was getrouwd, vordert betaling van een bedrag van € 8.346,90 dat zij meent te vorderen uit de nalatenschap, gerelateerd aan pensioenbetalingen die niet aan haar zijn doorbetaald. De kantonrechter heeft de vorderingen van de appellante afgewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Het hof heeft vastgesteld dat de nalatenschap moet worden vereffend volgens de wettelijke regels, tenzij de executeur kan aantonen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden te voldoen. De appellante stelt dat het saldo van de nalatenschap positief is, terwijl de executeur dit betwist en aangeeft dat er een aanzienlijke belastingaanslag is die de nalatenschap negatief zou maken. Het hof heeft de executeur in de gelegenheid gesteld om een definitieve boedelbeschrijving te overleggen, waaruit moet blijken wat het saldo van de nalatenschap is. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op 3 juli 2018.

De uitspraak van het hof is gedaan op 3 april 2018 en betreft de verwijzing van de zaak naar de rol voor akte aan de zijde van de executeur, waarbij de appellante ook de mogelijkheid krijgt om hierop te reageren. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan totdat de benodigde informatie is verstrekt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.214.898/01
arrest van 3 april 2018
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. A.B. Sluijs te Den Haag,
tegen
[executeur pro sé en q.q.],
pro se en in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [erflater],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. H. Kraimi te Kerkrade,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 31 oktober 2017 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht onder zaaknummer 5421138 CV EXPL 16-9032 gewezen vonnis van 15 februari 2017.

5.Het verloop van de procedure

5.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 31 oktober 2017 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 21 maart 2018.
Partijen hebben ermee ingestemd dat ter zitting geen proces-verbaal is opgemaakt, maar dat is volstaan met de aantekeningen van de griffier.
5.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellante] was van 16 februari 1966 tot 15 augustus 1996 gehuwd met [erflater] (hierna: erflater). Het huwelijk is door echtscheiding ontbonden.
[appellante] en erflater hebben op 23 juli 2008 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin is overeengekomen dat [appellante] recht heeft op een bruto maandpensioen van € 2.782,30 per 1 juli 2007. Dit bedrag is gebaseerd op het door Eurocontrol aan erflater gegarandeerd netto pensioen van € 5.539,- per maand.
Erflater is op 30 januari 2016 overleden. Hij heeft [nieuwe partner van erflater] (hierna: [nieuwe partner van erflater] ), met wie hij toen gehuwd was, in zijn testament aangewezen als enig erfgenaam. [geïntimeerde] is aangewezen als executeur van de nalatenschap. [nieuwe partner van erflater] heeft de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaard.
[appellante] heeft tot en met januari 2016 maandelijks het overeengekomen pensioen ontvangen van (de rekening van) erflater.
[nieuwe partner van erflater] heeft over de maanden februari, maart en april 2016 bedragen, gelijk aan het aan erflater gegarandeerde pensioen, ontvangen van Eurocontrol. Deze bedragen zijn niet gedeeltelijk doorbetaald aan [appellante] .
Zowel [appellante] als [nieuwe partner van erflater] ontvangen vanaf 1 mei 2016 een nabestaandenpensioen van Eurocontrol.
De advocaat van [appellante] heeft in een brief van 9 mei 2016 aan [geïntimeerde] verzocht en gesommeerd om tot betaling aan [appellante] over te gaan van € 2.782,30 over de maanden februari, maart en april 2016 (in totaal € 8.346,90).
Ondanks sommatie is [geïntimeerde] niet overgegaan tot betaling van dit bedrag, waarop [appellante] hem in rechte heeft betrokken.
6.2.1.
[appellante] heeft [geïntimeerde] gedagvaard voor de rechtbank Limburg. Zij heeft gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat haar vordering in de nalatenschap valt;
II. [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling aan haar van € 8.346,90, te vermeerderen met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten;
III. subsidiair voor recht verklaart dat [geïntimeerde] zijn taak als executeur onbehoorlijk heeft vervuld, dan wel pro se onrechtmatig heeft gehandeld, met veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van de hierdoor geleden schade van € 8.346,90, althans een door de kantonrechter vast te stellen bedrag;
IV. [geïntimeerde] veroordeelt in de proceskosten en nakosten, met wettelijke rente.
6.2.2.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
6.2.3.
De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep de vorderingen van [appellante] afgewezen. [appellante] is veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerde] .
6.3.
[appellante] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. De grieven richten zich tegen de oordelen van de kantonrechter dat de door Eurocontrol aan [nieuwe partner van erflater] verrichte betalingen met betrekking tot de periode februari tot en met april 2016 niet in de nalatenschap van erflater zijn gevallen (grieven 1 en 2) en dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] zijn taak als executeur onbehoorlijk heeft vervuld (grief 3).
6.4.
Het hof overweegt als volgt.
6.5.
[nieuwe partner van erflater] heeft de nalatenschap van erflater op 9 maart 2016 beneficiair aanvaard.
Dat betekent dat de nalatenschap op grond van artikel 4:195 lid 1 BW in beginsel moet worden vereffend overeenkomstig het bepaalde in boek 4, titel 6, afdeling 3 BW.
Op grond van artikel 4:202 lid 1 sub a BW behoeft de nalatenschap niet te worden vereffend volgens voormelde regels indien er een tot voldoening van de opeisbare schulden en legaten bevoegde executeur is en deze kan aantonen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen.
6.6.
Volgens [appellante] is het saldo van de nalatenschap positief, zij vermoedt dat sprake is van een saldo van € 70.000,-. [geïntimeerde] heeft dit weersproken, volgens hem is het saldo van de nalatenschap (zwaar) negatief. Hij is onlangs bekend geworden met een aanslag van de Belastingdienst voor de inkomstenbelasting over het jaar 2016 van ongeveer € 90.000,-.
6.7.
Als de nalatenschap negatief zou zijn, zoals [geïntimeerde] aanvoert, dan betekent dat dat hij niet meer kan voldoen aan de voorwaarde van artikel 4:202 lid 1 sub a BW, zodat de nalatenschap moet worden vereffend volgens de wet. Daarmee zou de taak van [geïntimeerde] als executeur op grond van artikel 4:149 lid 1 sub d BW zijn geëindigd en zou [nieuwe partner van erflater] als erfgenaam op grond van artikel 4:195 lid 1 BW vereffenaar zijn. Het saldo van de nalatenschap is derhalve bepalend voor de uitkomst van deze procedure.
6.8.
Het hof stelt [geïntimeerde] , overeenkomstig zijn aanbod, in de gelegenheid om zich nader uit te laten over het saldo van de nalatenschap aan de hand van een definitieve boedelbeschrijving, waarvan hij tijdens de zitting in hoger beroep heeft gezegd dat deze door een notaris wordt opgemaakt in verband met de hiervoor genoemde aanslag van de Belastingdienst.
Het hof zal de zaak verwijzen naar de rol van 3 juli 2018 voor akte aan de zijde van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] dient dan de boedelbeschrijving met onderliggende stukken en voorzien van zijn toelichting daarop in het geding te brengen.
[appellante] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om bij akte hierop te reageren.
6.9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 3 juli 2018 voor akte aan de zijde van [geïntimeerde] met de hiervoor in rov. 6.8 vermelde doeleinden;
bepaalt dat [appellante] een antwoordakte zal kunnen nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, M.E. Smorenburg en T.J. Mellema-Kranenburg en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 april 2018.
griffier rolraadsheer