Het hof acht door Wovesto onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerde] ten tijde van het aantreffen van de hennepstekkerij feitelijk samenwoonde met [medehuurder] . De huur van standplaats [standplaats 1] is immers vanaf 23 januari 2012 alleen voortgezet door [geïntimeerde] , terwijl [medehuurder] met ingang van 27 januari 2012 de standplaats aan de [standplaats 4] huurde van Wovesto. Ook het feit dat een dagvaarding in een ontruimingsprocedure tussen Wovesto en [medehuurder] op 28 april 2015 aan [medehuurder] in persoon is betekend op het adres [standplaats 4] sterkt het hof in die overtuiging. Er is evenmin sprake van een specifiek bewijsaanbod van Wovesto dat [medehuurder] feitelijk bij [geïntimeerde] woonde ten tijde van het aantreffen van de hennepstekkerij, zodat het hof op dit punt niet aan bewijslevering toekomt.
Het hof gaat er voorts vanuit dat de percelen [standplaats 2] en [standplaats 3] na 23 januari 2012 feitelijk niet door [geïntimeerde] , maar door [medehuurder] zijn gebruikt. Dat leidt het hof af uit de volgende omstandigheden. Op de door [medehuurder] gehuurde standplaats [standplaats 4] zijn evenals op de standplaatsen [standplaats 2] en [standplaats 3] henneptoebehoren aangetroffen. Op de door [geïntimeerde] gehuurde standplaats [standplaats 1] zijn geen hennep(toebehoren) aangetroffen. De hennepstekkerij is aangetroffen in een afgesloten schuur op standplaats [standplaats 2] . De sleutel van die schuur was in het bezit van [medehuurder] , zo blijkt uit het proces-verbaal van politie. [geïntimeerde] heeft tijdens de zitting nader toegelicht dat zij en [medehuurder] in 2012 uit elkaar zijn gegaan en dat [medehuurder] feitelijk gebruik heeft gemaakt van de standplaatsen [standplaats 4] , [standplaats 2] en [standplaats 3] , waar zij zich nooit mee heeft bemoeid. Voorts zijn door [geïntimeerde] bij de behandeling in hoger beroep foto’s getoond van het hek om de standplaatsen [standplaats 2] en [standplaats 3] ten tijde van het aantreffen van de hennepkwekerij. In dat hek zat een poort. Ook van die poort had alleen [medehuurder] de sleutel, aldus [geïntimeerde] . Aldus is sprake van een andere situatie dan in de uitspraak onder ECLI:NL:HR:GHARL:2016:10280, waarop Wovesto een beroep heeft gedaan.
Op grond van het bovenstaande komt het hof tot de conclusie dat er geen aanwijzingen zijn voor enige actieve betrokkenheid van [geïntimeerde] bij de aangetroffen hennepstekkerij.
Dan resteren de verwijten dat [geïntimeerde] niet heeft ingegrepen toen door [medehuurder] de hennepstekkerij aan [standplaats 2] werd geëxploiteerd en dat zij de bedreigingen door [medehuurder] niet heeft voorkomen.
Bij de beoordeling daarvan acht het hof relevant dat de hennepstekkerij niet in het gehuurde plaatsvond, dat [medehuurder] ten tijde van diens door Wovesto verweten gedragingen geen mede huurder was en dat onvoldoende duidelijk is gemaakt op welke wijze [geïntimeerde] eventuele gedragingen van [medehuurder] had kunnen voorkomen.
Indien al moet worden aangenomen dat [geïntimeerde] aldus haar verplichtingen als goed huurder van standplaats [standplaats 1] niet is nagekomen, dan acht het hof die tekortkoming gezien de aard en betekenis - mede in het licht van het belang van [geïntimeerde] (en dat van de bij haar inwonende (minderjarige) kinderen van 21, 13, 8 en 2 jaar) bij voortzetting van de huurovereenkomst - onvoldoende om de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen te rechtvaardigen. De grieven 1 tot en met 4 falen dus.
Anders dan de kantonrechter kent het hof daarbij geen zelfstandige betekenis toe aan het feit dat de gehuurde standplaats niet is gesloten op grond van art. 13b van de Opiumwet. Grief 5 behoeft derhalve geen nadere bespreking. Ook grief 6 treft geen doel aangezien de bestreden beschikking wordt bekrachtigd.