ECLI:NL:GHSHE:2018:142

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 januari 2018
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
200.207.582_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en terugbetaling teveel ontvangen kinderalimentatie door onderhoudsgerechtigde met Participatiewet uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie en de terugbetaling van teveel ontvangen kinderalimentatie door een onderhoudsgerechtigde die een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet. De man, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 20 december 2016 aangevochten, waarin de kinderalimentatie voor zijn twee minderjarige kinderen was vastgesteld. De rechtbank had bepaald dat de man € 75,- per maand voor het oudste kind en € 175,- per maand voor het jongste kind moest betalen. De bewindvoerder betwist de draagkracht van de man, die sinds de ingangsdatum van de alimentatie een uitkering ontvangt en schulden heeft. De vrouw, die ook een uitkering ontvangt, verzoekt om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 december 2017 is vastgesteld dat de man geen draagkracht heeft voor de betaling van kinderalimentatie. Het hof oordeelt dat de man, gezien zijn financiële situatie, niet in staat is om de eerder opgelegde alimentatie te voldoen. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie af. Tevens oordeelt het hof dat de vrouw de teveel ontvangen kinderalimentatie aan de man moet terugbetalen, omdat deze niet ten goede is gekomen aan de kinderen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.207.582/01
zaaknummer rechtbank : C/03/218675 / FA RK 16-966
beschikking van de meervoudige kamer van 18 januari 2018
in de zaak in hoger beroep van:
[bewindvoerder] in de hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [de man] (hierna: de man),
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings- en kantoorplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat mr. L.W.M. Hendriks te Maastricht,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat voorheen mr. N.J.M. Kammers, thans mr. M.M. Bäumler te Hoensbroek, gemeente Heerlen.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 december 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 12 januari 2017 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 20 december 2016.
2.2.
De vrouw heeft op 7 maart 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 18 januari 2017 met bijlagen, ingekomen op 19 januari 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 2 maart 2017 met bijlagen, ingekomen op 2 maart 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 3 april 2017 met bijlagen, ingekomen op 3 april 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 4 april 2017 met bijlage, ingekomen op 4 april 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 19 juli 2017 met bijlage, ingekomen op 19 juli 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 29 november 2017 met bijlagen, ingekomen op 29 november 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 20 december 2017, ingekomen op 20 december 2017, waarbij mr. Kammers zich heeft onttrokken en mr. Bäumler zich voor de vrouw als advocaat heeft gesteld.
2.4.
Het hof heeft vastgesteld dat de man in persoon procedeert ondanks dat over de goederen die aan de man als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een meerderjarigenbewind is ingesteld. Het hof heeft bij brief d.d. 4 december 2017 mr. Hendriks, als meest gerede partij, in de gelegenheid gesteld om de bewindvoerder van de man de onderhavige procedure te laten overnemen in stand waarin deze zich bevindt en voort te zetten.
2.5.
Bij faxbericht van 6 december 2017 heeft mr. Hendriks het hof bericht dat de bewindvoerder, in plaats van de man, de onderhavige procedure zal voortzetten in de stand waarin deze zich thans bevindt. Het hof merkt dan ook de bewindvoerder aan als procespartij in de onderhavige zaak.
2.6.
De mondelinge behandeling heeft op 12 december 2017 plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de bewindvoerder en de man, bijgestaan door mr. C.R.N. de Boer, waarnemend voor mr. Hendriks;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Kammers.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
3.3.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] ),
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] ), (hierna ook: de kinderen).

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans in hoger beroep van belang, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 29 maart 2016 bepaald op een bedrag van € 75,- per maand voor [minderjarige 1] en op een bedrag van € 175,- per maand voor [minderjarige 2] .
4.2.
De grief van de bewindvoerder ziet op de draagkracht van de man.
4.2.1.
De bewindvoerder verzoekt, verkort weergegeven, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen zoals verzocht (naar het hof begrijpt:) in eerste aanleg, alsmede op het moment dat de man (alsnog) wordt toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (hierna: WSNP), dat de man geen kinderalimentatie dient te voldoen, dan wel € 25,- per kind per maand, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.3.
De vrouw verzoekt het door de bewindvoerder ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het door hem verzochte als zijnde ongegrond en onbewezen te ontzeggen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

Behoefte van de kinderen
5.1.
Het hof stelt voorop dat uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg volgt dat partijen in eerste aanleg overeenstemming hebben bereikt over de behoefte van de kinderen, te weten € 103,30 per kind per maand. Nu de rechtbank in de bestreden beschikking de door de man te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige 2] heeft vastgesteld op een bedrag van € 175,- per maand, kan de bestreden beschikking – naar het oordeel van het hof – reeds om die reden niet in stand blijven.
Draagkracht
5.2.
Ten aanzien van de grief van de bewindvoerder omtrent de draagkracht van de man is het hof van oordeel dat deze grief slaagt. Het hof overweegt daartoe dat uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep volgt dat de man sedert de door de vrouw verzochte ingangsdatum van de kinderalimentatie een uitkering krachtens de Participatiewet ontvangt, hetgeen maakt dat de man reeds om die reden geen draagkracht heeft voor de betaling van kinderalimentatie. Voorts heeft de bewindvoerder ter zitting van het hof verklaard dat de man schulden heeft en dat het verzoek van de man om toelating tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen is afgewezen omdat de man (psychisch) niet stabiel genoeg zou zijn om aan de voorwaarden voor deze regeling te kunnen voldoen..
5.3.
Het hof ziet evenmin aanleiding om de minimale bijdrage van € 25,- per kind per maand aan de man op te leggen, zoals door de vrouw ter zitting van het hof is verzocht. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat partijen in eerste aanleg overeenstemming hebben bereikt omtrent een zorg- c.q. omgangsregeling tussen de man en de kinderen, welke is vastgelegd in de bestreden beschikking. De man heeft conform deze regeling contact c.q. omgang met de kinderen gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot zondag 19.00 uur en de helft van alle vakanties. Nu de man een uitkering krachtens de Participatiewet voor een alleenstaande ontvangt, de man schulden heeft en hij in het kader van de zorg- c.q. omgangsregeling de nodige zorgkosten voor de kinderen maakt, is het hof van oordeel dat de man geen ruimte heeft om daarnaast nog de minimale bijdrage van € 25,- per kind per maand aan de vrouw te voldoen. Het hof zal dan ook, anders dan de rechtbank, het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie alsnog afwijzen.
Terugbetaling
5.4.
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verzocht, indien het hof tot een lagere door de man te betalen kinderalimentatie komt dan de rechtbank, aan deze beslissing geen terugwerkende kracht te verbinden omdat er beslag door het LBIO is gelegd en kinder-alimentatie op de man is verhaald. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ter zitting van het hof is gebleken dat de vrouw eveneens een uitkering krachtens de Participatiewet ontvangt. Dit brengt met zich dat de door de vrouw ontvangen c.q. verhaalde kinderalimentatie door de gemeente op de door haar ontvangen uitkering in mindering is gebracht, waardoor deze kinderalimentatie niet (extra) aan de kinderen ten goede is gekomen. Indien de vrouw teveel ontvangen kinderalimentatie dient terug te betalen, betekent dit dat zij over de betreffende periode een te lage uitkering ontvangen heeft, zodat de gemeente tot aanvulling van de uitkering dient over te gaan. De door de man betaalde c.q. op hem verhaalde kinderalimentatie is daarentegen wel op diens inkomen in mindering gebracht ondanks dat het de man aan draagkracht ontbrak. Voorts is door de rechtbank, voor wat betreft [minderjarige 2] , een hogere kinderalimentatie opgelegd dan diens behoefte. Het hof is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat van de vrouw kan worden gevergd dat de door haar teveel ontvangen c.q. verhaalde kinderalimentatie aan de man dient te worden terugbetaald. Het hof zal derhalve, het verzoek van de vrouw omtrent de terugwerkende kracht van de beslissing van het hof, afwijzen.

6.De slotsom

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en de door de vrouw verzochte kinder-alimentatie alsnog afwijzen.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 december 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
en opnieuw beschikkende:
wijst alsnog af het dit geding inleidende verzoek van de vrouw tot de vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen;
bepaalt dat de vrouw hetgeen zij op grond van deze beschikking ten titel van kinderalimentatie teveel heeft ontvangen, aan de man dient terug te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en E.A.M. Scheij, en is op 18 januari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. E. Hulzink-Mimpen, de griffier.