ECLI:NL:GHSHE:2018:1418

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
200.196.414_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de uitleg van een overeenkomst inzake de verkoop van materiële activa en de daarbij behorende managementvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Camping Buitenlust B.V. en Camping Buitenlust Exploitatie B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een geschil over de uitleg van een koopovereenkomst die op 29 december 2012 is gesloten tussen Camping Buitenlust en [geïntimeerde 2]. De overeenkomst betrof de verkoop van materiële activa van Camping Buitenlust aan [geïntimeerde 2]. De partijen hebben op 14 januari 2013 een schriftelijke overeenkomst ondertekend waarin de voorwaarden van de verkoop zijn vastgelegd. De levering van de activa vond plaats op 19 maart 2013. In de overeenkomst zijn bepalingen opgenomen over de verrekening van baten en lasten, alsook over de managementvergoeding die aan de voormalige beheerders van Camping Buitenlust verschuldigd zou zijn.

In eerste aanleg heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde 2] de managementvergoeding niet verschuldigd is aan Camping Buitenlust. Camping Buitenlust heeft in hoger beroep grieven aangevoerd tegen dit oordeel. Het hof heeft de grieven van Camping Buitenlust gezamenlijk behandeld en geconcludeerd dat de managementvergoeding niet onder de bedrijfskosten valt zoals bedoeld in de koopovereenkomst. Het hof heeft vastgesteld dat de managementvergoeding niet expliciet in de overeenkomst is opgenomen en dat de vrijwaring voor aanspraken van (voormalige) werknemers van Camping Buitenlust ook van toepassing is op de managementvergoeding.

Het hof heeft het eindvonnis van de kantonrechter bekrachtigd en Camping Buitenlust veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 3 april 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.196.414/01
arrest van 3 april 2018
in de zaak van

1.Camping Buitenlust B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats ] ,

2.
Camping Buitenlust Exploitatie B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk in enkelvoud aan te duiden als Camping Buitenlust,
advocaat: mr. F.K. van den Akker te Eindhoven,
tegen

1.[beheer] Beheer B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats ] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk in enkelvoud aan te duiden als [geïntimeerde 2] ,
advocaat: mr. P.L. Nijmeijer te Breda,
op het bij exploot van dagvaarding van 16 juni 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 16 maart 2016, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, gewezen tussen Camping Buitenlust als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en [geïntimeerde 2] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3738761 CV EXPL 15-67)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. Partijen hebben op 29 december 2012 een overeenkomst gesloten waarbij [geïntimeerde 2] alle materiële activa van Camping Buitenlust te [vestigingsplaats ] , die in eigendom toebehoorden aan Camping Buitenlust, van deze heeft gekocht.
b. Deze overeenkomst is vastgelegd in een door [makelaars] Makelaars opgestelde en door partijen op 14 januari 2013 ondertekende akte (hierna: de overeenkomst).
c. De levering van de in de overeenkomst vermelde activa vond plaats op 19 maart 2013.
d. In de overeenkomst is onder meer het volgende bepaald:
"(…)
artikel 7 Baten, lasten, canons
7.1.
Alle baten, lasten en verschuldigde canons komen voor rekening van koper met ingang van 1 januari 2013.
De dan lopende baten, lasten en canons, zullen tussen partijen naar rato van tijd worden verrekend. Deze verrekening vindt gelijktijdig plaats met de betaling van de koopsom.
7.2.
Naast de in artikel 7.1. genoemde verrekening van baten en lasten komen koper en verkoper het volgende overeen: per datum van levering vindt de verrekening van bedrijfsinkomsten en –kosten betrekking hebbend op de exploitatieperiode vanaf1 januari 2013 plaats. De door verkoper ontvangen gelden betrekking hebbend op de periode na datum van levering, alsmede uitstaande waarborgsommen, zullen door verkoper aan koper worden afgedragen. Bedrijfskosten, inclusief de onroerende zaakbelasting voor het feitelijk gebruik, betaald door verkoper betrekking hebbend op de periode na datum van levering zullen door koper worden gedragen. Betalingen en ontvangsten met betrekking tot doorlopende overeenkomsten worden verrekend naar rato van verstreken periode tot aan datum van levering ten opzichte van de periode waarop de betaling betrekking heeft. Voor wat betreft deze als zodanig te verrekenen bedrijfskosten, verklaart koper hierbij dat deze kosten het gebruikelijke, in het verleden gebleken, niveau niet of minimaal overschrijden.
(…)
artikel 17 overgang personeel
Er zijn slechts twee personeelsleden over te nemen, te weten de heer [personeelslid 1] en mevrouw [personeelslid 2] . Koper verklaart een kopie arbeidscontract te hebben ontvangen van de heer [personeelslid 1] en een loonstrook van [personeelslid 1] en [personeelslid 2] .
Verkoper vrijwaart koper voor alle aanspraken van (voormalige) werknemers van Camping Buitenlust, waaronder – maar niet uitsluitend – alle aanspraken met betrekking tot pensioen, salaris en Belastingen over de periode tot en met de datum van levering, met uitzondering van de aanspraken van de over te nemen personeelsleden, voor zover deze aanspraken betrekking hebben op de arbeidsrelatie.
(…)
artikel 25 Ten slotte
25.1.
Deze overeenkomst, inclusief de daarin vermelde bijlagen en annexen, vormt de volledige overeenkomst tussen partijen terzake van de koop, verkoop en levering van het gekochte en vervangt alle voorafgaande (mondelinge en schriftelijke) afspraken.
(…)"
e. Eveneens op 19 maart 2013 hebben partijen een door Camping Buitenlust opgemaakte "voorlopige eindafrekening" ondertekend. Onder meer zijn daarin opgenomen de posten:
"(…)
- nog te ontvangen elektra gas 2012 18541(…)
- salaris [beheerder 2] 8125
- salaris [beheerder 1] 10500
- administratiekosten (via Holding) 1975(…)"
Het totale bedrag na optelling van alle posten is blijkens de voorlopige eindafrekening € 72.504,27. Handgeschreven staat op de voorlopige eindafrekening na het totaalbedrag nog het volgende: "-
Partijen zijn een voorlopige verrekening overeengekomen van € 77.500,- t.b.v. koper".
f. Genoemde voorlopige verrekening is gevolgd door een (definitieve) eindafrekening die als volgt luidt:
- ontvangen omzet jaar 2013 € 177.696,05
- slagboomsleutels borg 6.800,00
- omzet elektra gas tot 01-01-13 15.323,00
- voorraad horeca en loods 2.996,00
- voorraad propaangas 1.471,00
- inkoopfacturen voor [de beheerders] betaald 22.528,78
- Salaris [personeelslid 1] 7.896,00
-Salaris [personeelslid 2] 2.204,00
- [de beheerders] privé 11.466,27
Openstaande punten:
- Management vergoeding [de beheerders] 0,00
- Addendum koopovereenkomst i.v.m. vaststelling aanvullende koopsom 25.000,00
- verrekend op 19 maart 2013
77.500,00
18.111,00
- Nog te ontvangen/betalen dhr [de beheerders] 18.111,00
- Intrum Justitia inzake [schuldenaar] ontvangen 5-3-2014
5.246,32
Totaal te ontvangen/betalen 12.864,68
g. Bij brief van 5 november 2014 heeft [geïntimeerde 2] Camping Buitenlust gesommeerd tot betaling van € 15.587,73, bestaande uit € 12.864,68 aan hoofdsom, € 900,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 1.823,05 (en PM) aan rente.
h. Camping Buitenlust heeft aan deze sommatie niet voldaan.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde 2] in conventie om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Camping Buitenlust hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan haar van het bedrag van € 15.587,73, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 12.864,68 vanaf 6 november 2014, subsidiair vanaf de dag van dagvaarding, met veroordeling van Camping Buitenlust in de proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerde 2] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Partijen hebben op of omstreeks 29 december 2012 overeenstemming bereikt over de aankoop door [geïntimeerde 2] van alle materiële activa van Camping Buitenlust. De tussen partijen bereikte overeenstemming is vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst d.d. 14 januari 2013. Partijen hebben een verrekening ex art. 7 van voormelde overeenkomst opgesteld. Partijen hebben over alle posten op deze eindafrekening overeenstemming bereikt, met uitzondering van de post "managementvergoeding [de beheerders] " ad € 21.370,-. [geïntimeerde 2] stelt dat deze post voor rekening van Camping Buitenlust komt, zodat zij een bedrag van € 12.864,68 van Camping Buitenlust te vorderen heeft.
De gemachtigde van [geïntimeerde 2] heeft Camping Buitenlust tevergeefs gesommeerd om dit bedrag aan haar te betalen. Naast de hoofdsom maakt [geïntimeerde 2] aanspraak op de wettelijke handelsrente over voornoemd bedrag vanaf 19 maart 2013, subsidiair vanaf de dag van deze dagvaarding. Deze rente bedraagt berekend tot 5 november 2014 een bedrag van € 1.823,05. Voorts maakt [geïntimeerde 2] aanspraak op € 900,- aan buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel BIK.
3.2.3.
Camping Buitenlust heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [geïntimeerde 2] , dan wel tot afwijzing van haar vordering. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In reconventie vordert Camping Buitenlust om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 11.554,32, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 10.674,32 vanaf 19 maart 2013, subsidiair vanaf de dag der dagvaarding, meer subsidiair vanaf 4 maart 2015, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 2] in de proceskosten van deze procedure, waaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.5.
Aan deze vordering heeft Camping Buitenlust, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Partijen hebben op 14 januari 2013 voormelde koopovereenkomst gesloten. Partijen hebben op 19 maart 2013 een voorlopige eindafrekening opgesteld en ondertekend.
Op deze voorlopige eindafrekening staan onder meer de posten "salaris [beheerder 2] ", "salaris [beheerder 1] " en "administratiekosten", tezamen groot € 20.600,-. Op de (definitieve) eindafrekening zijn deze posten tezamen gevat onder de post "managementvergoeding [de beheerders] ". Daarbij is de managementvergoeding meer nauwkeurig bepaald op € 21.370,-. Deze post ad € 21.370,- dient in de eindafrekening te worden betrokken.
Voorts dient de post "omzet elektra gas tot 01-01-13" op de eindafrekening te worden bepaald op een bedrag van € 17.492,-. Dat bedrag is berekend door de post "nog te ontvangen elektra gas 2012" ad € 18.541,- op de voorlopige eindafrekening, waarover partijen het eens zijn, te verminderen met 6% BTW.
Uitgaande van het voorgaande dient [geïntimeerde 2] op grond van de eindafrekening nog een bedrag van € 10.674,32 (hoofdsom) aan Camping Buitenlust te betalen. Voorts maakt Camping Buitenlust aanspraak op de wettelijke handelsrente vanaf 19 maart 2013 over voornoemde hoofdsom, subsidiair vanaf de dag van dagvaarding, meer subsidiair vanaf 4 maart 2015. Camping Buitenlust maakt tevens aanspraak op € 880,- aan buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel BIK.
3.2.6.
[geïntimeerde 2] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de reconventionele vordering van Camping Buitenlust, met veroordeling van Camping Buitenlust in de kosten, uitvoerbaar bij voorraad.
3.3.1.
In het tussenvonnis van 18 maart 2015 heeft de rechtbank in conventie en in reconventie een comparitie van partijen gelast.
3.3.2.
In het eindvonnis van 16 maart 2016 heeft de kantonrechter in conventie en reconventie met betrekking tot de eindafrekening, kort samengevat, geoordeeld dat [geïntimeerde 2] de managementvergoeding niet verschuldigd is, zodat haar vordering (ad € 12.864,68) in zoverre toewijsbaar is, met dien verstande dat Camping Buitenlust terecht stelt dat de btw op gas en elektriciteit in dit geval wordt geheven naar een tarief van 6%, waardoor de door [geïntimeerde 2] opgestelde eindafrekening terzake van deze post dient te worden gecorrigeerd met een bedrag van € 2.168,51.
Op grond van het voorgaande heeft de kantonrechter Camping Buitenlust hoofdelijk veroordeeld om aan [geïntimeerde 2] te betalen een bedrag van € 10.696,17 vermeerderd met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 6 november 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van Camping Buitenlust in de proceskosten.
3.4.
Camping Buitenlust heeft in hoger beroep acht grieven aangevoerd. Camping Buitenlust heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen eindvonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen in conventie van [geïntimeerde 2] en tot het alsnog toewijzen van haar reconventionele vorderingen.
3.5.
Het hof zal eerst de grieven I tot en met IV gezamenlijk behandelen. Deze grieven richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde 2] de managementvergoeding niet verschuldigd is aan Camping Buitenlust, zodat de vordering van [geïntimeerde 2] in zoverre toewijsbaar is.
3.5.1.
Geen grieven zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de managementvergoeding ziet op werkzaamheden van de gewezen exploitanten dan wel beheerders [beheerder 1] en [beheerder 2] (hierna: [de beheerders] ) in de periode vanaf 1 januari 2013 tot 19 maart 2013 en dat Camping Buitenlust deze vergoeding in haar definitieve afrekening naar boven heeft bijgesteld tot € 21.370,- , zodat het hof dit als uitgangspunt aanneemt.
3.5.2.
Bezien dient te worden of partijen in (art. 7.2. van) de koopovereenkomst zijn overeengekomen dat [geïntimeerde 2] deze managementvergoeding aan Camping Buitenlust verschuldigd is, zoals Camping Buitenlust stelt en [geïntimeerde 2] betwist. Partijen verschillen daarbij onder meer van mening of onder de term "bedrijfskosten" in de zin van art. 7.2. van de overeenkomst ook de managementvergoeding moet worden begrepen.
3.5.3.
De betekenis van een omstreden beding in een schriftelijke overeenkomst moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenaamde Haviltex-maatstaf).
3.5.4.
In (art. 7.2. van) de overeenkomst is de term "bedrijfskosten" niet gedefinieerd en de overeenkomst bevat ook overigens geen specificatie van wat daaronder moet worden verstaan. Niet gesteld of gebleken is dat de vraag wat precies bedoeld werd met “bedrijfskosten” tussen partijen bij de onderhandelingen voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst is besproken.
3.5.5.
Camping Buitenlust stelt dat uit art. 7.2. van de koopovereenkomst volgt dat de managementvergoeding valt onder bedrijfskosten, zoals bedoeld in vermeld artikel. Ter onderbouwing van deze stelling, betoogt Camping Buitenlust het volgende.
Artikel 7.2. bepaalt dat betalingen met betrekking tot doorlopende overeenkomsten als bedrijfskosten worden aangemerkt. De managementvergoeding is een betaling met betrekking tot een doorlopende overeenkomst. Het gaat om de managementovereenkomst van 31 oktober 2011 (mvg, prod. 14). In deze managementovereenkomst is vastgelegd dat de dochtervennootschap (Camping Buitenlust Exploitatie B.V.) jaarlijks een management-vergoeding van € 100.000,- betaalt aan de moedervennootschap ( [holding] Holding B.V.) voor de door de bestuurder van die vennootschap ( [beheerder 1] ) verrichte werkzaamheden, welke werkzaamheden de feitelijke en dagelijkse leiding van de onderneming van de dochtervennootschap omvatten.
In de koopovereenkomst is geen enkele bedrijfskostenpost expliciet benoemd, zodat alle bedrijfskosten daaronder vallen. Welke kosten dat zijn heeft [geïntimeerde 2] voorafgaand aan de ondertekening van de koopovereenkomst in de bijlagen van die overeenkomst gezien, althans kunnen zien. Camping Buitenlust verwijst daarbij naar de jaarrekeningen van 2010, 2011 en 2012, waarin de managementvergoeding als onderdeel van de personeelskosten is benoemd, zodat deze vergoeding is aan te merken als een jaarlijks terugkerende bedrijfskostenpost (mvg, prod. 13). De jaarrekeningen van 2010 en 2011 maken onderdeel uit van de gesloten overeenkomst, omdat zij zijn opgenomen in het bidboek dat in zijn geheel als bijlage bij de koopovereenkomst is gevoegd. Dat blijkt ook uit pagina 16 van de koopovereenkomst waar het bidboek uitdrukkelijk als bijlage is vermeld en waar partijen de volledige bijlagen voor gezien en akkoord hebben geparafeerd.
3.5.6.
[geïntimeerde 2] betwist dat partijen in art. 7.2. van de koopovereenkomst zijn overeengekomen dat [geïntimeerde 2] de genoemde managementvergoeding aan Camping Buitenlust verschuldigd is en voert daartoe allereerst het volgende aan.
Tussen partijen heeft een activa-transactie plaatsgevonden. Die transactie is vastgelegd in een koopovereenkomst, gedateerd 14 januari 2013. Uit art. 25.1 van die koopovereenkomst blijkt dat er tussen hen geen andere afspraken bestaan, dan de afspraken zoals vastgelegd in de (volledige) koopovereenkomst.
In de koopovereenkomst wordt nergens over vergoeding van managementfee gesproken. Een concrete afspraak hierover ontbreekt en het uitgangspunt is dan ook dat voor verrekening daarvan geen grond bestaat. Voor het standpunt dat de managementvergoeding impliciet onder de term "bedrijfskosten" zoals vermeld in art. 7.2. van de koopovereenkomst geacht moet worden te vallen, is evenmin plaats. Dat er in de jaarrekeningen van 2010 en 2011 een post managementvergoeding stond, doet daaraan niet af.
3.5.7.
Naar het oordeel van het hof kan in het midden blijven of de managementvergoeding valt onder "de bedrijfskosten", zoals bedoeld in art. 7.2. van de koopovereenkomst.
3.5.8.
Indien en voor het geval het hof met Camping Buitenlust aanneemt dat de managementvergoeding is begrepen onder "de bedrijfskosten", zoals vermeld in art. 7.2. van de koopovereenkomst, dan geldt het volgende.
[geïntimeerde 2] voert aan dat zij de managementvergoeding van het echtpaar [de beheerders] niet verschuldigd is en beroept zich ter zake daarvan op de in art. 17 van de koopovereenkomst neergelegde vrijwaring.
Dat beroep slaagt. Camping Buitenlust kan [geïntimeerde 2] naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden niet tegenwerpen dat deze bepaling niet van toepassing is, omdat het echtpaar [de beheerders] geen personeel of werknemer van Camping Buitenlust was, maar eigenaar. Immers, de overeengekomen jaarlijkse managementvergoeding van € 100.000,- is in de jaarrekeningen van 2010 en 2011, die gelet op art. 25 van de koopovereenkomst volgens Camping Buitenlust onderdeel uitmaken van de koopovereenkomst, door Camping Buitenlust zelf expliciet benoemd als onderdeel van de personeelskosten.
Uit art. 17 van de koopovereenkomst blijkt, zoals [geïntimeerde 2] terecht aanvoert, dat partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde 2] slechts twee personeelsleden zal overnemen, te weten
[personeelslid 1] en [personeelslid 2] . Hierin ligt besloten dat het echtpaar [de beheerders] niet als personeel wordt overgenomen door [geïntimeerde 2] .
Verder bepaalt art. 17 van de koopovereenkomst dat Camping Buitenlust [geïntimeerde 2] vrijwaart voor alle aanspraken van (voormalige) werknemers van Camping Buitenlust, waaronder - maar niet uitsluitend - alle aanspraken met betrekking tot pensioen, salaris en belastingen over de periode tot en met de datum van levering.
Het voorgaande betekent dat, ervan uitgaande dat de managementvergoeding onder “de bedrijfskosten” valt, [geïntimeerde 2] de managementvergoeding niettemin niet verschuldigd is aan Camping Buitenlust.
3.5.9.
Indien en voor het geval het hof met [geïntimeerde 2] aanneemt dat de managementvergoeding niet is begrepen onder de "bedrijfskosten", zoals vermeld in art. 7.2. van de koopovereenkomst, dan geldt dat de managementvergoeding niet is overeengekomen in de koopovereenkomst, zodat deze, mede gelet op art. 25.1. van de koopovereenkomst, niet verschuldigd is.
3.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hof tot dezelfde conclusie komt als de kantonrechter, namelijk dat [geïntimeerde 2] de managementvergoeding niet verschuldigd is aan Camping Buitenlust.
Camping Buitenlust heeft voor het overige geen feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden, zodat haar bewijsaanbiedingen als niet terzake dienend worden gepasseerd. Grieven I tot en met IV falen dus.
3.7.
De grieven V tot en met VIII lenen zich eveneens voor een gezamenlijke behandeling. Zij bouwen voort op de veronderstelling dat - de grieven I tot en met IV slagen zodat - [geïntimeerde 2] de managementvergoeding wel aan Camping Buitenlust verschuldigd is, waardoor de vordering van [geïntimeerde 2] in conventie alsnog moet worden afgewezen en de reconventionele vordering van Camping Buitenlust alsnog moet worden toegewezen. Aangezien deze veronderstelling, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, onjuist is, falen deze grieven in het verlengde van het voorgaande eveneens.
3.8.
De slotsom is dat het eindvonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd. Camping Buitenlust zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het eindvonnis van 16 maart 2016, waarvan beroep;
veroordeelt Camping Buitenlust in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 2] op € 718,- aan griffierecht en op € 894,- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Beurskens, E.A.M. van Oorschot en J.M.W. Werker en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 april 2018.
griffier rolraad