4.1De vaststelling van de feiten in het eindvonnis van 2 december 2015 onder 3.1 is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt:
In opdracht van de verkopende partij heeft [appellante 2] in zijn hoedanigheid van makelaar, bemiddeld bij de verkoop van een perceel met daarop een woning gelegen te [plaats] aan het adres [adres] .
Het perceel is gelegen aan de rand van het voormalige [terrein] en de vliegbasis [vliegbasis] .
Eind 2000 heeft [geïntimeerde] dit perceel voor een bedrag van fl. 810.000,= gekocht. [geïntimeerde] werd destijds bijgestaan door [appellante 1] .
In artikel 8 van de koopakte is opgenomen dat het object de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik nodig zijn en dat koper voornemens is het object als woonhuis met dubbele garage te gebruiken.
Krachtens het ten tijde van de koop geldende bestemmingsplan, “ [bestemmingsplan 1] ”, moet de woning gekwalificeerd worden als bedrijfswoning.
De levering heeft op 7 maart 2001 plaatsgevonden.
Bij brief van 25 januari 2012 heeft [geïntimeerde] de gemeente verzocht om het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat zijn woning een burgerwoning zou worden in plaats van een bedrijfswoning.
De gemeente heeft op 25 april 2012 beslist dat aan het verzoek geen medewerking kon worden verleend; op grond van de Wet geluidhinder is een burgerwoning niet toegestaan op een gezoneerd industrieterrein.
Het bezwaar van [geïntimeerde] heeft de gemeente ongegrond verklaard, waarna de Raad van State op 12 maart 2014 zijn beroep daartegen ongegrond heeft verklaard.
[geïntimeerde] heeft de verkopers, [appellante 1] en [appellante 2] , de twee laatstgenoemden bij brieven van 2 december 2014, aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden en lijdt als gevolg van het feit dat ten tijde van de aankoop op het perceel geen woonbestemming rustte.
Allen hebben aansprakelijkheid afgewezen.